Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdJacob van Lennep (1802-1868) [2]In 1850 had Jacob van Lennep nog een ‘historische’ roman het licht doen zien, Elisabeth Musch, die speelde in de tijd van Johan de Witt en diens weerpartijder Buat, aan wie met zijn vrouw, de titelheldin, de nobele rol wordt toebedeeld. In 1865 echter tapte Van Lennep uit een ook naar de uiterlijke schijn heel ander vaatje, toen hij De lotgevallen van Klaasje Zevenster het licht deed zien. ‘Onleesbaar slecht’ noemde PotgieterGa naar voetnoot1 een aantal van de latere werken, niet van hemzelf, maar van Van Lennep. Eén moet men toch wel, met inachtneming van verderop te noemen bezwaren, van dit vernietigend oordeel uitzonderen, en wel deze uitvoerigste roman van Van Lenneps laatste levensjaren. Het boek verscheen in 1865 in vijf delen en vond bij het lezend publiek een warme ontvangst; Polak spreekt zelfs van de ‘algemeene geestdrift, die het heeft verwekt en de hevige uitvallen die het heeft uitgelokt’Ga naar voetnoot2. In dit omvangrijk werk verhaalt Van Lennep de geschiedenis van een vondeling, die, in een doos verpakt, op Sint-Nicolaasavond bij vergissing bezorgd wordt op een studentenkamer te Leiden, waar een zevental studenten, De dorstige Pleiaden (en een gast) bij elkaar zijn: zij besluiten zorg te dragen voor de opvoeding van het kind, dat, met inachtneming van de omstandigheden waarin het werd aanvaard - de | |
[pagina 423]
| |
Sint-Nicolaasavond, en met een zinsspeling op de naam (Pleiade) van het gezelschap - Klaasje Zevenster gedoopt wordt. Als zij haar kostschooljaren achter de rug heeft, komt zij in huis bij een der eertijds zo bijzonder dorstige heren, die nu op een dorp predikant is. Op deftige huizingen in de buurt woont familie van een andere der vroegere Pleiaden, de graaf van Eylar. Door de dominee daar geïntroduceerd, maakt de tot een bekoorlijke jonkvrouw opgegroeide Klaasje, thans ook wel Nicolette genoemd, kennis met Maurits van Eylar. Hun gedwarsboomde en ongelukkige liefde vormt het grondstramien van het werk. Klaasje wijst namelijk Maurits' huwelijksaanzoek af op grond van het feit dat haar afkomst onbekend is. Ter vermijding van verdere complicaties verlaat zij het dorp, maar komt in Den Haag in alleronaangenaamste verwikkelingen en milieus terecht. Zij valt o.m., zelf volkomen onschuldig, in handen van Madame Mont-Athos, de houdster van een ‘respectabel huis, dat wel de eerste heeren van het land, maar niet precies de eerste dames frequenteerden’. Ongerept weet zij te ontkomen, maar dit en vele andere avonturen - die voor de lezer weliswaar haar zedelijke gaafheid en integriteit steeds duidelijker doen uitkomen, maar voor de medespelers met laster omweven worden - ondermijnen haar gezondheid. Wanneer haar voorname afstamming aan het licht komt, is haar levenskracht praktisch uitgeblust en zij sterft, toch nog gelukkig, in de armen van Maurits van Eylar. Dit grondstramien van een, door onbekendheid van afkomst en veelvuldige lasterpraat gedwarsboomde, liefde heeft Van Lennep breed uitgewerkt in een kolossale veelheid van avonturen en verwikkelingen, die ruimschoots gelegenheid gaven tot uitbeelding van een zeer groot aantal karakters. Van Lenneps uitmuntende gaven als verteller komen in dit werk volop tot hun recht: hij weet de lezer de karakters en temperamenten uit hoogste en laagste kringen, evengoed als uit de burgerij, scherp voor ogen te stellen, met geest en met zin voor humor. Het hele werk geeft dan ook een uitstekend beeld van de maatschappij zoals die zich ontwikkelde in de jaren twintig onder de regering van koning Willem IGa naar voetnoot3. Niet alle figuren zijn even perfect, niet alle gebeurtenissen nauwkeurig gemotiveerd of in hun strekking tot het einde toe volgehouden, maar als geheel is het werk in dit opzicht stellig geslaagd. Wanneer het desondanks de hedendaagse lezer moeite kost de vijf delen tot het einde door te lezen, vindt dit zijn oorzaak in de uitvoerigheid (naar modern gevoel langdradigheid) waarmee alles wordt verhaald. Verhaalstijl en gespreksvorm worden geroemd als veel natuurlijker dan in enige vroeger hier te lande geschreven roman, Wolff en Deken uitgezonderdGa naar voetnoot4, maar deze relatief verdienstelijke eigenschap- | |
[pagina 424]
| |
pen, zelfs de geest en humor, vermogen het werk als geheel toch niet te redden. Terecht zijn de Duitse en Franse vertalingen, die in 1867 en 1878 verschenenGa naar voetnoot5, bekort. Naast de ‘algemeene geestdrift’ bij het lezend publiek verwekte het boek ook ‘hevige uitvallen’. Van belang was de charge die Cd. Busken Huet reed in zijn befaamde brochure Ernst of Kortswijl?, daarvóór als artikel verschenen in Thijms Dietsche WarandeGa naar voetnoot6. Huet werd door verschillenden bestreden, afdoende in de meesterlijke brochure van H.J. PolakGa naar voetnoot7. AnderenGa naar voetnoot8 hadden morele bezwaren, met name tegen de scènes in het luchthartige huis van Madame Mont-AthosGa naar voetnoot9. De hedendaagse lezer komen deze bezwaren weinig steekhoudend voor. |
|