Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdJ.M. Schrant (1783-1866)Opgegroeid en geestelijk gevormd in de jaren rond 1800, nam Schrant deel aan de poging van de eerste strijdbare generatie katholieken, die in het nationale leven een soort ‘doorbraak’ tot stand te brengen. Gevormd, met name te Warmond, onderging Schrant de invloed van de mentaal sterke Chedville, volgens Antonius van Gils voluit gallicaan en half jansenistGa naar voetnoot1, en van de typische vertegenwoordiger van de tijdgeest en de gemoedelijkheid van de tijd Lexius, die hem geestelijk nader bracht tot de Regensburgse bisschop Johann Michaël Sailer, wiens geschriften Schrant met voorliefde vertaalde. Wat van Sailer getuigd werd, kan vrijwel letterlijk op Schrant worden toegepast: ‘Hij is niet altijd scherp en juist in zijn theologische opvattingen, een gevolg van de gebrekkige theologische vorming in dien tijd en van zijn irenische tendenzen ... Ofschoon hij zakelijk niet geheel vrij uitging, staan zijn goede trouw en de eerlijkheid zijner bedoelingen boven allen twijfel’Ga naar voetnoot2. Met de ‘irenische tendenzen’ zit men wel ongeveer midden in de problematiek waarvan Schrant de typische exponent is: wezenlijk voortkomende uit de opvattingen van de verlichting en de daaruit voortgevloeide humanitaire en tolerante opvattingen, poogden de irenischen | |
[pagina 398]
| |
christendom en verlichting te verzoenen, niet alleen in de omgang met zg. andersdenkenden, maar ook in zaken van geloof en zeden. Nauwelijks kapelaan te Amsterdam (1806), wordt Schrant de ziel van de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken, een veelgesmade onder de eerstelingen der katholieke journalistiekGa naar voetnoot3; zij verschenen van 1807 tot 1814, en bevatten bijdragen van wat men de Amsterdamse neologenfractie noemde, de groep jonge katholieke geestelijken van uitgesproken anti-jansenistische huize, meer geneigd tot soepele meegaandheid met de verlichting en uitgesproken gallicaans. Le Sage ten Broek zal ze later ‘niet zeer pluis’ noemenGa naar voetnoot4, een mening, die in Schrants eigen tijd zeer nadrukkelijk gedeeld werd door de oudere geestelijkheid, weinig gediend als deze was van de pogingen van Schrant c.s. om op verlichte wijze het peil der katholieken op te voeren. Een andere poging daartoe was zijn befaamd Leven van Jesus (1808), geschreven met de bedoeling een werk te vervaardigen dat niet, als vele bestaande, aanstotelijk zou zijn voor zijn jeugdige geloofsgenoten. Wilde het echter bruikbaar zijn op de door kinderen van alle gezindten bezochte scholen, dan mocht het ook voor de niet-katholieke jeugd niets aanstotelijks bevatten. Dientengevolge beperkte Schrant zich ‘tot de letter der historie en de algemeene zedeleer’, daarbij, voor wat dit laatste betreft, vage algemene zedenkundige lessen ten beste gevend, en, voor wat de historie aangaat, verwaarlozend het aandeel der traditie bij de uitleg van deze historie. Schrant en de zijnen hingen het stelsel van het juste milieu aan; later zag hij in dat, hoe schoon dit, krachtens zijn achttiende-eeuwse opvatting vooral niet strijdbaar, noch naar buiten zich positief uitend, christendom à la Maurits Lijnslager en Hillegonda Buisman mocht zijn, men in de praktijk met beide partijen overhoop raakteGa naar voetnoot5. Ongetwijfeld zeer ten genoegen van de oudere pastoors en de strakke orthodoxie, werd Schrant in 1811 tot pastoor van Bovenkarspel weggepromoveerd. Maar onze Bataaf bleef zich in zijn verder leven gelijk: als irenisch priester was hij uitermate bruikbaar voor een hoogleraarschap te GentGa naar voetnoot6 om Holland smakelijk te maken aan Vlaanderen; - hij laat zich vinden voor medewerking aan het Bijbelgenootschap; hij is bereid adviezen te geven aan regeringspersonen, adviezen die regelrecht moesten uitlopen op het Collegium PhilosophicumGa naar voetnoot7. De | |
[pagina 399]
| |
weg van deze emancipator ging niet over rozen. De Belgische opstand drijft hem naar het noorden en, als zijn Gentse collega's Thorbecke, Van Breda en Mahne, werd Schrant toegevoegd aan de Leidse hogeschool, waar hij in 1845 zelfs Siegenbeeks opvolger werd - tot ontsteltenis van De Gids, die daar kwalijk een katholiek geestelijke kon verdragenGa naar voetnoot8, tot ergernis van de studerende jeugd, die des hoogleraars verouderde Van der Palmiana bezwaarlijk kon verteren. In het tijdschrift De Katholiek werd hij éénmaal, naar aanleiding van zijn Lucifer-uitgave, de nestor der katholieke letterkundigen genoemdGa naar voetnoot9, maar om medewerking heeft De Katholiek hem niet gevraagd. |
|