Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |
Uit een rijke en aanzienlijke Leidse familie stammend, is Kneppelhout geestelijk gevormd op Noorthey, de toenmaals befaamde kostschool halverwege 's-Gravenhage en Leiden. Hij is er ook gevormd als auteur, krachtens het daar opgedaan gevoelen dat men zonder behoorlijke kennis van de geschriften der klassieke oudheid geen letterkundige van betekenis kan zijnGa naar voetnoot1. Deze kennis van, deze geestelijke vorming door de klassieken drukken hun stempel op Kneppelhouts literaire werk. Ook op het werk van zijn jonge jaren, waardoor zijn naam, althans zijn schuilnaam Klikspaan, in de oren van de meeste Nederlanders klank behouden heeft als auteur van de beide bundels Studententypen en Studentenleven. Het studentenleven had Kneppelhout te Leiden leren kennen, waar hij acht jaar rechten studeerde zonder overigens examens af te leggen: zijn vermogen stelde hem in staat te studeren zonder maatschappelijke bedoelingen. Hij was ‘student-auteur’ en voelde zich thuis in de kring van Beets en Hasebroek. Zijn lectuur en zijn reizen brachten hem ertoe aanvankelijk in het Frans te schrijven, bundels met gedichten en zwaar-romantische verhalen: zij dateren uit de jaren dertig en werden door hemzelf nog eens gebundeld in Opuscules de Jeunesse (1848). Het gering succes dat hij ermee oogstte, deed hem besluiten in het Nederlands te gaan schrijven, aanvankelijk (rond 1834) gedichten, o.a. op Bilderdijk en Ten Kate, dan proza. Van eind 1839 dateert de eerste aflevering van de Studententypen, waartoe hij geïnspireerd werd door de Franse zogenaamde fysiologieën, met name door L. Huarts Physiologie de l'EtudiantGa naar voetnoot2. Ook anderen zouden meewerken, maar daarvan is niet veel gekomen: negentiende van het werk is van Kneppelhout zelfGa naar voetnoot3. In 1841 was de bundel Studententypen voltooid. In 1844 volgde het veel lijviger Studentenleven. In beide boeken is hij de geestige tekenaar van het onbezorgd studentenlevenGa naar voetnoot4 in zijn diverse verschijningsvormen. Met het vorderen van de jaren, en dus steeds sterker in het tweede werk, doet zich een moralistische tendens gevoelen, die soms op breedvoerige, min of meer pathetische uiteenzettingen uitloopt. Evenals de Camera, ontlenen deze boeken hun blijvend belang aan de geest en de stijl waarmee en waarin zij geschreven zijn. De geest in deze boeken is | |
[pagina 384]
| |
die van een vernuftig, speels, levendig manGa naar voetnoot5, vol zin voor humor en ironie, geneigd het leven te betrappen op de veelvuldigheid der verschijningsvormen waarin het zich voordoet. En deze geest uit zich in een taal en stijl die bepaald uniek zijn in de Nederlandse letterkunde van die tijd. Kneppelhout beoogt weergave van de werkelijkheid; hij geeft daarvan een realistische, vaak drastische schildering, ‘ruw van toon en schreeuwend van koloriet, maar verwonderlijk vast van teekening’Ga naar voetnoot6; in zijn terminologie schuwt hij volstrekt niet termen te gebruiken, die men, zeker in die tijd, doorgaans met weemoedige eufemismen omzeilde als niet passend in het deftige Holland. Dit, echter, is slechts een onderdeel van het gehele stijlprocédé, dat in deze werken de rasschrijver verraadt. Kneppelhout schrijft van binnenuit. Niet de aangeleerde stijlvormen, die in deze studentenboeken óók voorkomen, zijn verrassend, wèl de zeer talrijke artistiek-temperamentvolle bladzijden. Zij verraden de drift van een kunstenaar tot uitbeelden, tot snelle, rake formulering; een tornado-temperament, dat alleen maar bezeten is door de drang snel en raak te zijn. Naast de zeer ‘edele’, maar moeilijk verteerbare pagina's van Potgieter, is de artiest Kneppelhout van een verrassende, moderne leesbaarheid. Kneppelhout is stilist par droit de naissance. Als zodanig heeft hij vóór Multatuli ongedwongen, levend proza geschreven. Wanneer dan toch de vrij wat realistischer werken van Klikspaan - vrij wat realistischer namelijk dan Van Lenneps beschrijvingen van het studentenleven in Klaasje Zevenster - ‘zelden hun weg vinden bij het groote publiek’, zoals een criticus ruim twintig jaar na hun verschijnen zegtGa naar voetnoot7, moet de verklaring elders gezocht worden, en wel in de keuze van de stof. De eenzijdige beperking tot het studentenleven, waarin meisjes en vrouwen maar een zeer bescheiden rol speelden, geeft deze zo uitmuntend geschreven boeken uit ‘menselijk’ oogpunt iets eenzijdigs, iets schraals. Het draait van het begin tot het einde om het leven van de universitaire spes patriae, en van haar alleen; wie zich niet speciaal dáárvoor interesseert, moet deze boeken om louter esthetische motieven ter hand nemen, - en dat doet men over het algemeen niet. Vandaar dat de naam van Klikspaan bekend bleef om de suggestie van zijn pseudoniem en die van zijn boeken, maar te weinig wordt geconstateerd hoe uitmuntend deze boeken geschreven zijn.
Vóór en vooral nà zijn boeken over Studententypen en Studentenleven ontplooide Kneppelhout het levendige, alzijdige soort activiteit, | |
[pagina 385]
| |
dat hem tot een typisch ‘letterkundige’ stempelt; hij kon zich, wanneer hem dat lustte, betrekkelijk gemakkelijk aan zijn voorkeur voor schrijven overgeven, doordat hij - zeer welgesteld levend op zijn buitengoed De Hemelse Berg bij Arnhem - er niet alleen de tijd, maar ook de aanleg voor bezat. Met groot genoegen heeft Kneppelhout zich klaarblijkelijk beziggehouden met het te boek stellen van zijn vele reisherinneringen. Zij bevatten uitstekend vertelde reisbeschrijvingen, maar de hedendaagse lezer voldoen zij, ondanks hun zin voor waarheid, minder, doordat het ietwat gerekte beschrijvingselement het dynamische - bij Kneppelhout zo uitmuntend in de gesprekken geïncarneerd - sterk overweegtGa naar voetnoot8. Zijn Brieven uit Engeland, Wales en Schotland (Mijne Zondagen in het Vereenigde Koninkrijk) brachten intussen nog altijd niet de teksten die Nederland recht had van zijn ‘inderdaad buitengewone talenten’Ga naar voetnoot9 te verwachten. Het ‘inderdaad buitengewone’ van dit talent valt veeleer te bespeuren in de bundeling van zijn Verhalen (1846)Ga naar voetnoot10, een bundeling uit tijdschriften, jaarboekjes e.d.. Op één van die verhalen, namelijk De Portlandvaas, is bij herhaling de aandacht gevestigd. Men ziet erin, op het voetspoor van HuetGa naar voetnoot11, een soort verlengstuk, een late uitloper van zijn vroegere studentenverhalen. Het opzettelijk didactische element uit Studentenleven ontbreekt; het zou kunnen schuilgaan in de suggestie àchter het verhaal: ziehier het bedenkelijk resultaat, waartoe een aan zijn verkeerde neigingen toegevend student verzeilt. Dat Kneppelhout echter niet meer gekomen zou zijn tot schildering van typen uit andere maatschappelijke kringenGa naar voetnoot12, is niet juist. Nog twee andere verhalen uit de bundel VerhalenGa naar voetnoot13 (Naar Zomerzorg en Een Quiproquo) zijn met de studentenwereld in verband te brengen; de overige echter ontlenen hun stof aan andere kringen van de samenleving: Hoe toevallig Aart zendeling werd is het weinig geslaagd verhaal | |
[pagina 386]
| |
van een matroos die zendeling wordt; Eene heel lieve soirée en De salon des variétés hekelen de schijnvormen van beschaving onder de hogere standen; belangrijk echter zijn vooràl de drie verhalen, waarmee de bundel opent: Doodendienst, Waanzinnig Truken en Spel. Het eerste vindt zijn uitgangspunt in een citaat uit Sainte-Beuve; het handelt over een afspraak, die vier jongemannen maken elkaar elke vijf jaar op een bepaalde plaats - een vertrek in een buiten de stad gelegen herberg - te ontmoeten: een poging het lot, dat de mensen scheidt, te tarten. Waar vriendentrouw niet bezwijkt, treedt de dood als spelbreker op, en het resultaat van de afspraak is de gang van de laatst overgeblevene naar de herberg, zijn tiende tocht ter herdenking van de doden. Bij die gelegenheid vindt een geheimzinnige offerdienst plaats, een klaarblijkelijk op het misoffer van de katholieke kerk geïnspireerde liturgische handeling, tijdens welke de oude man bezwijmt en sterft. Waanzinnig Truken vertelt de geschiedenis van een krankzinnig jong meisje (Geertruida of Truitje, hier Truken genoemd), ter wereld gekomen met een ongeneeslijke tegenzin tegen het leven, verliefd op haar eigen schoonheid en zich de bode van de dood voorstellend onder haar eigen trekken, die zij in het water van een vijver ziet; met dat beeld droomt zij zich een hersenschimmige vereniging in de eeuwigheid. In Spel doet een Russisch edelman, teneinde zijn afkeer van het spel te motiveren, het relaas van een door de hartstocht voor het spel bezetene, die - op een afschuwelijke manier verminkt in de oorlog - zich stervende de dood inspeelt. Deze drie verhalen, met hun zwaar-romantische motieven, stammen ook naar de idee wezenlijk uit de romantiek. Het verlangen, dat kennelijk in Kneppelhout leefde, om door te dringen tot achter de schermen van het alledaagse en zichtbare, de drang zich te verdiepen in het mysterie van het lot, de dood, de waanzin, de bezetenheid, het buitenen bovennatuurlijke zijn aspecten van de romantiek die in de onze tot deze tijd maar zelden voorkomen en door Kneppelhout in deze verhalen gerealiseerd worden. Het is van geen geringe betekenis, dat men in de verte enige gelijkenis kan zien tussen Kneppelhouts verhalen en bijvoorbeeld de Contes cruels van Villiers de l'Isle Adam. Kneppelhout slaagde erin zijn romantische idee in deze stoffen helder en klaar te verbeelden. Als ik goed zie, zijn Kneppelhouts Verhalen de eerste moderne short stories in onze letterkunde.
Blijkens Waanzinnig Truken had Kneppelhout een sterke belangstelling voor het leven van de niet-normale, onder- of boven-normale menselijke geest. Deze belangstelling blijkt ook uit zijn relatie tot Jan de Graan, een muzikaal uiterst begaafd wonderkind, dat jong stierf, maar voordien blijk gaf van een veelszins eigenaardige psychische structuur. | |
[pagina 387]
| |
Zoon van een vader die eigenlijk goudsmit was, maar ook een tapperij hield, werd hij voor zijn muzikale opleiding toevertrouwd aan een voortreffelijke, maar drankzuchtige vioolonderwijzer, die bij vlagen zijn leerling de haren uit het hoofd trok. Later leerde hij van uitstekende meesters, en al spoedig was hij, kind van twaalf jaar, beroemd. Voor het gezin betekende Jans bijzondere begaafdheid voor het vioolspel een inkomen van 2400 gulden per jaar. Kneppelhout beschreef, nadat De Graan stierf, diens leven in een werkje van honderdvijfentwintig bladzijdenGa naar voetnoot14, waarvan men er dan eigenlijk nog vijfentwintig moet aftrekken, bevattende uittreksels uit brieven. De overblijvende honderd pagina's bevatten niet meer of minder dan een meesterwerk. Een meesterwerk van uitbeelding, mag men zeggen bij deze auteur, die het verstond op één bladzijde een zodanig beeld te geven van het sterven van De Graans vader, dat de meest kritische negentiende-eeuwer het vergeleek met een ets van RembrandtGa naar voetnoot15. - Naast deze uitbeelding heeft Kneppelhout getracht het psychologisch portret van De Graan te tekenen, voorzover dit mogelijk was. De jonge violist bezat een uiterst gesloten natuur en liet niemand toe tot de intimiteit van zijn innerlijk leven. Ook Kneppelhout blijft staan voor wat hij ‘mysterie’ noemt. Het voortreffelijke van zijn levensbeschrijving is gelegen in het feit, dat hij dit mysterie als zodanig voor de lezer oproeptGa naar voetnoot16. Beeldende kracht, vermogen tot psychologische ‘Gestaltung’ van een raadselachtige natuur, zin voor zorgvuldige compositie en nauwkeurige documentatie maken dit werkje tot een belangwekkend specimen van psychologische biografie. Het is in zijn stijlvorm ietwat plechtstatig en pathetisch, maar ook van een strakke gaafheid en doorwerkte zuiverheid. Zijn Verhalen - met name de eerste drie en het laatste over De Portlandvaas - en de biografie van De Graan geven Kneppelhout recht op een aanmerkelijk groter plaats in de geschiedenis van onze kunst dan hem doorgaans wordt toebedeeld. Tot de letterkunde hoort heel het interessante oeuvre van deze typische homme de lettres. Vraagt men of hij de artistieke beloften van zijn jonge jaren geheel vervuld heeft, dan moet het antwoord ontkennend luiden. De verklaring heeft Huet gezocht juist in de omstandigheid, dat Kneppelhout een ‘lettré’ was, een welgesteld man, wie de dwang van het heilige moeten niet spoorde. Zijn talent was hem ‘- een trek, eigen aan de beste, grootste, verstandigste (poëzij deugt niet tot 's levens grondstof) der vaderlandsche dichters - slechts bijzaak, genoegen, uitspanning, verademing, veraangenaming des levens’, zoals hij schreef naar aanleiding van | |
[pagina 388]
| |
de dichter-drogist S.J. van den BerghGa naar voetnoot17. Desondanks is hij als schrijver van enkele typisch romantische verhalen een van de meest opmerkelijke kunstenaars uit deze tijd.
Zoals uit het juist aangehaalde citaat blijkt, hield Kneppelhout zich ook bezig met literaire kritiek. Van 1849 dateert een kritiek op het werk van S.J. van den Bergh, die verscheen onder de titel Een dichter uit den burgerstandGa naar voetnoot18, de stand tussen de aristocratie en het eigenlijk gezegde volk in, iets halfslachtigs, en daardoor wellicht zo middelmatig in zijn prestaties; deze stand mist de beschaving van de aristocratie en, anderzijds, de natuurlijkheid, ongekunsteldheid van het volk. In zijn markante schrijftrant kenschetst Kneppelhout in enkele regels de dichtstijl van deze epigoon van Auguste Barbier: De lavastroom van Barbier is milder en heeter dan de zijne, die, gestold, wel eens scheurtjes vertoont, welke vervolgens met eene stof, poëzij niet meer dan aanverwant, gestopt worden. Zijne verzen zijn lek, en de druppel, die uit den alexandrijn valt, is zelden de quintessens van dezen. Ook later zal Kneppelhout zich nog met kritiek bezighouden, o.a. op Cremers Betuwsche Novellen (1857)Ga naar voetnoot19 en diens Anna Rooze (1870), zoals hij het ook al vroeger deed blijkens zijn Franse jeugdopstellen, waarvan hij een keuze de moeite waard vond in zijn verzamelde geschriften te laten herdrukken. Daarin vindt men o.a. L'ère critique ou l'art et le culte (1837), een geschrift dat J. Kamerbeek jr. kenschetste als Kneppelhouts ‘bezwaren tegen de geest der eeuw’Ga naar voetnoot20. Het interessant betoog verzet zich, o.a. op het voetspoor van Franse auteurs, tegen esthetisme en historisme, tegen de technocratie en andere verschijnselen die tot gevolg hebben dat ‘notre génération est triste et ennuyée et morose et maladive’. Het is dus van cultuurhistorische en cultuurkritische aard. Meer strikt literair is zijn opstel over Vondel uit 1834, toen Kneppelhout dus twintig jaar oud wasGa naar voetnoot21: een opmerkelijk stuk, dat blijk geeft van een zeer onafhankelijk oordeel. Veel later zal hij, zeer summier, een essentiële gedachte uit zijn betoog herhalen, als hij naar aanleiding van een opvoering van de Lucifer schrijft: Het was een dramatisch gedicht, dat men voordroeg, geen stuk, dat men speelde; uiterlijke welsprekendheid was het, geene tooneelspeelkunst met al hare eischen; declamatie, geen eigenlijke actieGa naar voetnoot22. Zelfs met politiek hield hij zich bezig: in 1848 gaf hij een politiek | |
[pagina 389]
| |
vlugschrift uit, het enige overigens in zijn verzamelde werken, dat - zeer tot genoegen uiteraard van Busken HuetGa naar voetnoot23 - getuigt van een levendige weerzin tegen de toen in Nederland waarneembare overblijfselen van het ‘ancien régime’, dat men verschanst zag achter het bolwerk van de verfoeide Tweede Kamer. |
|