Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdReactieZonder reactie bleef, ook in haar bloeitijd, de romantische kunst intussen niet. Met name haar uitwassen wekten verzet bij veel Nederlanders, vooral wanneer deze Nederlanders meer klassiek georiënteerd waren.
Was Leiden het bolwerk van de romantische jongeren, Groningen werd het van de klassieke. Lulofs was hier hoogleraar; hij handhaafde, naast zijn duidelijke voorkeur voor de romantiekGa naar voetnoot1, een grote verering voor de klassieken, die zonder twijfel gestimuleerd werd door de hoogleraren Petrus van Limburg Brouwer (sinds 1831) en Jan ten Brink. Mengeling van klassieke en romantische elementen vertoont in het Groningse milieu Adriaan Engelen, die er van 1820-1826 studeerde, Bilderdijk bewonderde, overtuigd classicist bleef, maar ook Byron vertaalde en navolgde. Op zijn voetspoor volgde in 1838 Willem Hecker met het schrijven van een fel hekeldicht Hippokreen-Ontzwaveling, dat zowel de ouderwetse rijmelaars als bepaalde jongere romantici te lijf ging. Hoewel hij duidelijk bewonderaar was van Bilderdijk - meer als dichter overigens dan om zijn christelijke denkbeelden - en ook van Da Costa, heeft het onderwijs van Van Limburg Brouwer en Ten Brink hem wel tot de anti-romantische classicist gemaakt die hij blijkens zijn hekeldicht is. Met name Beets en Hasebroek moeten het ontgelden wegens hun imitatie van Byron en Moore. Van Lennep daarentegen wordt geprezen als ‘Neêrlands Scott’ te bewijze, dat niet alle, maar wel voornamelijk de byroniaanse romantiek hem tegenstond. Geprezen werden, naast een aantal ouderen, onder de jongeren Da Costa, | |
[pagina 360]
| |
Bogaers, Van der Hoop en Ten Kate.
Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889) fungeerde al vroeg als ‘wonderkind’, niet zozeer omdat hij op de aanvallige leeftijd van dertien jaar op een kantoor de pen kon voeren en twee jaar later zelfs reeds als boekhouder optrad, maar meer om zijn prestaties op het terrein van de dichtkunst. In 1836 - toen hij dus zeventien jaar oud was - verschenen zijn verzamelde Gedichten, vrij zwak en conventioneel werk, dat echter kon opvallen om de technische vaardigheid, waarmede Ten Kate zich wist uit te drukken. Deze vaardigheid kwam hem vooral te stade in zijn veelvuldige vertalingen, o.a. naar Macpherson, Scott, Byron, Burns en Moore. Toen Ten Kate, daartoe aangemoedigd door Otto Gerhard Heldring, in januari 1838 de kantoorkruk verwisselde voor de gehoorzaal van de Utrechtse theologische faculteit, kon hij als een andere Bellamy in genootschappen en dergelijke lichamen welkom worden geheten. In zijn Utrechtse studententijd - tot 1843 - deed hij nog verschillende dichtbundels het licht zien, maar zijn belangrijkste activiteit lag op ander terrein. Hij nam namelijk, na zijn aanvankelijke byroniaanse bevliegingen afgelegd te hebben en getreden te zijn in het voetspoor van Bilderdijk, de fakkel van Willem Hecker over, toen hij in aanraking kwam met de thans verspreide leden van een Amsterdamse studentenkring, waartoe Pieter Leendertz, de latere literatuurhistoricus, J.G. de Hoop Scheffer, de latere hoogleraar in de kerkgeschiedenis, en A. Winkler Prins behoorden. Snel doofde nu geheel wat er nog aan byroniaanse gloed en de beetsiaanse naschemering daarvan in Ten Kate smeulde, en evolueerde hij in de tegenovergestelde richting: spot met deze vorm van romantiek. Hij werd zelfs de ziel van het tijdschrift, ‘heel in rijm’, dat in 1842 ging verschijnen onder de naam Braga. Hierin hebben de letterkundige studenten van Amsterdam, Utrecht en Groningen elkaar gevonden ter bestrijding van al wat spot verdiende, met name van de byroniaanse poëzie der Leidenaars. Bestrijding vooral door parodie. Van Lennep moest een veer laten. Ook De Gids en deszelfs viri pedantissimi, om hun aanmatiging en kliekgeest. Naast de kritiek in velerlei vorm bevatte het blad ook ernstige stukken, oorspronkelijke en vertaalde, maar het zwaartepunt lag toch in de kritiek. Lang heeft men deze, overigens succesvolle, onderneming ‘heel in rijm’ niet volgehouden; in 1844 hield het blad op te verschijnen. Daarvóór had Ten Kate individueel nog eenmaal dezelfde geluiden laten horen in het gedicht Holland's Muze (1843), waarin alleen Da Costa geroemd werd als de man, die de vaan van de poëzie hoog hield. Bakhuizen van den Brink beantwoordde in De Gids dit ‘Bilderdijksch manifest’. Willem Hecker ging ook na het einde van Braga door met het luch- | |
[pagina 361]
| |
ten van zijn ontstemming over de ‘voortgaande triomf der Romantiek’Ga naar voetnoot2 door in 1844 een nieuw hekeldicht Quos Ego in het licht te zenden. Niet alleen de jongere romantici, ook de liberalen van De Gids, inclusief Potgieter, hebben spitsroeden te lopen: grootspraak, winderige schoolgeleerdheid en ‘kunstjens van geveinsde oorspronkelijkheid’ vormen het hoofdbestanddeel van De Gids! Maar ook aan het adres van Ten Kate worden harde noten gekraakt over het waterzuchtige van zijn poëzie. Nu was niet bekend, dat Ten Kate als redacteur van Braga een uiterst werkzaam aandeel had genomen aan de bestrijding van retoriek en anderszins minderwaardige dichtkunst. Een feit als dit echter - met andere te vermeerderenGa naar voetnoot3 - wijst erop, dat een nader onderzoek nodig is naar de motieven en argumenten, die in deze literaire strijd gegolden hebben. Volmaakt duidelijk lopen de scheidingslijnen niet: in een verzamelwerk van Hecker en zijn studievrienden Bennink Janssonius en Lesturgeon vindt men naast vertalingen van klassieke auteurs ook nieuwere romantici als Byron, Chateaubriand en Coleridge vertaald, terwijl Janssonius en Lesturgeon beiden grote waardering voor Bilderdijk koesteren.
Hoe sterk intussen romantische elementen zelfs onromantische naturen beïnvloedden, demonstreert een figuur uit het ‘geleerde’ milieu als Petrus van Limburg Brouwer (1795-1847). Zijn studie te Leiden - waar bevriend was met Bilderdijks leerling Nicolaas Carbasius - bekroonde hij met een promotie in de medicijnen. Maar na verloop van jaren won de liefde voor de klassieke letteren het zozeer van de geneeskunde, dat hij in 1825 een benoeming te Luik aanvaardde als buitengewoon hoogleraar, waarna hij in 1831 te Groningen als gewoon hoogleraar optrad. Ongetwijfeld heeft hij zijn schoonvader, de classicus Wiselius, gesticht met bepaalde werken uit deze en de volgende jaren, waarin een klassiek tegenwicht in de schaal gelegd werd tegen de steeds meer veld winnende romantiek (Histoire de la civilisation morale et religieuse des Grecs, 1833-1842). Zijn grondige kennis van de klassieke culturen leverde hem ook bouwstoffen voor zijn beide historische romans Charicles en Euphorion (1831) en Diophanes (1838). Hij behandelde hierin echter vervaltijdperken van de Griekse beschaving, die hij dan ook niet verheerlijkte, maar met wier betrekkelijke waarde hij veeleer de draak stak. Als zodanig kunnen deze romans dan ook moeilijk als klassieke reactie tegen de romantiek gelden. Charicles en Euphorion is volgens W. Drop de eerste historische ideeënroman die in ons land - in aansluiting op de achttiende-eeuwse reis- en vormingsromans, speciaal Wielands Agathon | |
[pagina 362]
| |
(volledig: Die Geschichte des Agathon, 1766-1767) - verscheenGa naar voetnoot4. Vormde in deze eerste roman de liefde het centrale punt, in Diophanes werd dat het probleem van de echte vrijheid. Ten aanzien van beide problemen wordt gesteld, dat men niet moet uitgaan van aprioristisché filosofische stelselsGa naar voetnoot5. Handeling en karaktertekening zijn in beide werken weinig markant, zij zijn dienstbaar gemaakt aan de denkbeelden die de auteur tot uitdrukking wil brengen. Deze ideeën komen behoorlijk over, ook al door de ironiserende schrijftrant die de schrijver vaardig wist te hanteren. W. Drop bepleit een herwaardering van Petrus van Limburg Brouwer, zeker, meent hij, als men zijn werk beschouwt naast dat van Jacob van LennepGa naar voetnoot6Ga naar voetnoot7. Een Ezel en eenig speelgoed (1843) bracht een bewerking van elementen, die aan klassieke auteurs ontleend waren, waaraan ‘ten gunste van meer romantische lezers’ een tweespraak tussen Faust en Mephistopheles - dat was dan het speelgoed - was toegevoegd. Daarvóór reeds had deze classicus een vertaling gebracht van Manzoni's door-en-door romantische I Promessi Sposi (1835). Het meest bekend is Van Limburg Brouwer echter wel gebleven om het werk, waarin de religieuze problematiek van die dagen tot uitdrukking gebracht werd, Het Leesgezelschap te Diepenbeek (1847). Toen Da Costa stierf, had zich reeds onder van oorsprong protestantse theologen een godsdienstige beweging gemanifesteerd die met ‘het’ reveil niet veel te maken had, veeleer daar recht tegenover stond. Onder invloed van de Utrechtse hoogleraar P.W. van Heusde vormde dit ‘reveil’ zich te Groningen onder enige hoogleraren tot een nieuwe richting, die als Groninger SchoolGa naar voetnoot8 bekend staat en die geleid werd door de theoloog Petrus Hofstede de Groot. Voor de in deze ‘school’ ontwikkelde gedachtengangGa naar voetnoot9 werd ook de aanvankelijk mogelijk meer | |
[pagina 363]
| |
op de heidense wijsheid georiënteerde Van Limburg Brouwer gewonnen, zó overtuigend dat hij in het bovengenoemd werk daarvàn getuigenis aflegde. Al discussiërend en disputerend geeft het ‘leesgezelschap’ zich rekenschap van de belangrijkste leerstukken der gereformeerde kerk; en al beweert de schrijver onpartijdig de verschillende meningen tegenover en naast elkaar te willen stellen, zijn bij de Grieken geborgde ironie maakt niet onduidelijk, aan welke zijde de auteur staat. Aan het einde is de orthodoxie wel zodanig ondermijnd, dat vrijwel alle notabelen en kerkeraadsleden de vrijzinnige beginselen omhelsd hebben, en de aanvankelijk verlangde ultra-orthodox het veld moet ruimen voor een proponent van de Groningse richting. ‘Theologisch taai-taai’ heeft menGa naar voetnoot10 deze tendens-roman genoemd; om dezelfde reden als hierboven bij het vroegere werk van Van Limburg Brouwer gesteld werd, is dit boek als kunstwerk inderdaad vrijwel niet meer te genieten. Het is geworden tot een belangwekkend tijdsdocument, maar artistiek waren Kneppelhout, Hildebrand, Drost en anderen dit genre en deze stijl al voorbijgestevendGa naar voetnoot11. |
|