Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdWillem Hofdijk (1816-1888)Aan Willem Hofdijk dient aandacht besteed te worden, niet omdat hijGa naar voetnoot1 een groot romantisch dichter zou zijn. Zijn poëtische vormkracht is vrij gering: hij bewandelt de in korte tijd alreeds platgetreden paden van de romantische dichtkunst zonder, in woordkeus, beeldspraak of verbeelding, nieuwe te vinden. Wanneer hij de aandacht verdient, is dat veeleer omdat in zijn persoon en werk als het ware al de stofmotieven en genres nog eens samengevat worden en tot duidelijke expressie komen in de gefixeerde taal- en stijlvormen. Men zou hem de ‘classicus’ van de romantiek kunnen noemen. Hofdijk leerde de romantiek kennen uit het werk van Van Lennep; diens Nederlandsche Legenden boezemden hem de liefde voor het ridderwezen in, die hem geruime tijd zal beheersen. De Verhandeling van D.J. van Lennep brengt hem tot het romantisch verleden van Kennemerland. In het ‘romantisch dichtstuk’ Rosamunde (1839) met een Italiaanse geschiedenis, in De Bruidsdans (1842), mede geïnspi- | |
[pagina 325]
| |
reerd op Scotts Lay of the last Minstrel, en dat speelde in het eigen gewest, en in De Jonker van Brederode (1849) beoefende hij het genre van de berijmde verhalen zonder hieraan veel nieuws toe te voegen, of het moest zijn een zekere perfectionering van het element der natuurbeschrijving, waarvoor Hofdijk, die ook niet onverdienstelijk schilderde, gelukkig gedisponeerd was. - In 1850 verscheen, onder de titel Kennemerland, een bundel romantische verhalende gedichten, die de schrijver balladen noemt; zij onderscheiden zich vooral door de keuze van het nationale als stof, dat de oudere ballade uit de tijd van Feith kenmerkt. Met deze bundel sluit de eerste periode in Hofdijks ontwikkeling af. Het grote epische gedicht Aëddon (1852) zoekt zijn stof in het stenen tijdperk, en is geïnspireerd op Ossian. Naar de zestiende eeuw wijst zijn lyrisch-dramatisch tafereel Heiligerlee. In de jaren vijftig schrijft hij ook een aantal toneelstukken, meer lyrisch getinte samenspraken om te reciteren, dan toneelstukken met boeiende intrigeGa naar voetnoot2. Veel later (in 1869) volgde hierop nog een romantisch oosters drama in verzen De gesluierde Wichelares. In dezelfde jaren waarin Hofdijk de eerste drama's schreef, ontstond de brede reeks populair wetenschappelijke geschriften over de geschiedenis van onze letterkunde, van ons volk, de landschappen, ons voorgeslacht, de kloosterorden; zij dateren uit de jaren 1853 tot 1864. Zij hadden de verdienste de kennis over ons nationaal verleden in breder kring te verbreidenGa naar voetnoot3. Nog eenmaal zal hij in geheel ander milieu zijn stof zoeken, -als hij het dichtwerk In 't Harte van Java schrijft, dat in 1881 verschijnt, en dat gevolgd werd door twee soortgelijke louter op verbeelding berustende werken. Maar toen - in 1884 en 1887, tegen het einde van dit lang en kwantitatief vruchtbaar leven - was een geheel nieuw geslacht van schrijvers aan het woord gekomen, dat niet aanwezig was bij de hulde die zijn vrienden Hofdijk in 1886 bij zijn zeventigste verjaardag brachten. In Hofdijk had de pathetische romantiek zich overleefd. |
|