Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdH.A. Meijer (1810-1854)In het christelijke jaar 1840 verscheen, ‘in een net gewaad gehuld’, ‘de woeste Boekanier’ van ‘onze dichterlijke vriend’ H.A. Meijer. Onze dichterlijke vriend was van beroep zee-officier; mogelijk begon hij aan het in net gewaad verschenen werk ‘reeds, toen hij nog als Kommandant eener Kanonneerboot op de Schelde rondkruiste’, en hij voer daarbij volgens de inleider in het kielzog van mannen als Van Lennep, Beets en anderen, die ‘dit genre in den laatsten tijd onder ons zoo gelukkig beoefend’ hebbenGa naar voetnoot1. Van der Hoop wordt niet genoemd; nochtans meent Kalff aan Meijer een plaats te moeten inruimen juist naast Van der HoopGa naar voetnoot2. Naar mijn gevoelen ten onrechte. Meijer hoort met De Boekanier kwalitatief niet thuis naast Van der Hoop, maar bij de would-be romantici. Hij meent niets van alles wat hij, in een overigens gladde en gemakkelijke stijl, vertelt. Hij kent al de attributen van dit soort romantiek en manipuleert daarmee als de commandant van een kanonneerboot op de Schelde met zijn matrozen. Hij doet dat vlug en net, zo, waar hij ...'s jongelings vuurblik, vaak, met hartdoorgloeijende stralen,
't Satijnen ooglid over 't maagd'lijk oog deed dalen.
of waar hij | |
[pagina 324]
| |
... kuste in zacht gekoos, met nameloos verlangen
Het bigglend parelvocht van Aleids bleeke wangen.
Hij doet het ook wel ònnet, althans ongemakkelijk, bijvoorbeeld als hij de jongeling uitvoering doet geven aan een voornemen ten aanzien van de geliefde Aleid, dat hij als volgt omschrijft: Mij zal uw boezem tot een koningszetel zijnGa naar voetnoot3.
Maar, net of onnet, deze Arnold de Boekanier, deze ‘laatste van zijn stam’, sluimere, in ‘net gewaad gehuld’, de eeuwige slaap der artistieke vergetelheid. Alleen in de ontwikkelingsgang van onze letterkunde behoude hij een bescheiden plaatsGa naar voetnoot4 tussen Van Lennep en Beets, Van der Hoop en Hofdijk, aan welke laatste wij thans nog enige aandacht hebben te schenken. |
|