Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdNicolaas Beets (1814-1903)Met Van Lennep en Oltmans zijn wij niet uitgepraat over de historische roman; wij zullen het genre verderop nog ontmoeten, dan echter niet zozeer als avonturenroman, maar bijvoorbeeld veeleer - als bij Drost - dienstbaar gemaakt aan religieuze idealen. Eerst echter hebben wij nog aandacht te schenken aan enkele min of meer zelfstandige navolgers van Scott en, vooral, Byron. Merkwaardig dat wij juist bij Nicolaas Beets moeten spreken over navolging van de Engelse romanticus Byron, die in Engeland de van vroegere helden dromende Scott opvolgde als de hartstochtelijk bewogen romanticus, wiens ‘wereldsmart’ zich weerspiegelde in de uitbeelding ook van grootse, ‘demonische’ figuren uit het verleden. Byron is de gefolterde heros, die telkens in conflict komt met de wereld die hem omringt en wiens hartstochtenleven hem verscheurt; zijn historische figuren zijn vaak symbolen van eigen persoonlijkheid. Fragmenten van zijn Cain waren door Da Costa al in 1822 vertaald; ook Bilderdijk en zijn vrouw kwamen onder zijn bekoring. Van Lennep maakt hem door bredere vertalingen vanaf 1826 algemeen toegankelijk. Beets bewondert Scott in hoge mate, maar Byron acht hij onvergelijkbaarGa naar voetnoot1: hem vertaalt hij jarenlangGa naar voetnoot2, en hij volgt hem na in oorspronkelijke gedichten. In kort tijdsbestek schrijft Beets drie romantische verhalen in dichtvorm: Jose (1834), een zogenaamd ‘Spaansch’ verhaal over een even hartstochtelijk als trots edelman, wiens wraakzucht zegeviert over zijn liefde; Kuser (1835), waarin een ongelukkige liefdeshistorie rond Aleide van Poelgeest verhaald wordt, en Guy de Vlaming (1837), waarin een middeleeuws ridder ontdekt dat hij gehuwd is met zijn zuster. - Deze berijmde verhalen, evenals die van Van Lennep, zijn, historisch beschouwd, eigenlijk uitbreidingen van het genre der balladen en romancen zoals die tegen het einde | |
[pagina 322]
| |
van de achttiende eeuw in zwang kwamen. Beets beoogt erin uit te beelden, niet een drama met verwarring en ontknoping, maar een hevig karakter onder de invloed van grote hartstochten en aandoeningen, en in betrekking met de hem omringende natuur en mensheidGa naar voetnoot3. Nuchter merkt Jan te Winkel op, dat zij niets anders geven dan een reeks van ogenblikkelijke overspanningstoestanden, waarvan de dichter zichzelf en de lezer tracht wijs te maken dat het blijvende karaktertrekken zijnGa naar voetnoot4. De ‘hevige hartstochtelijkheid’ der karakters blijkt de lezer overduidelijk uit de vele uitroepen, waarvan ‘Ha!’ een der meest geliefkoosde is, terwijl ook de grote hoeveelheid aansprekingen deze gedichten gemakkelijk determineerbaar maakt: barre en bizarre ‘romantiek’ vol ijselijke situaties. Potgieter, die aan Guy de Vlaming een groot artikel wijddeGa naar voetnoot5, apprecieerde het kennelijk zeer, dat Beets na zijn ‘Spaansche’ Jose tot ‘nationale’ stoffen overging. Overigens moet men er zich voor hoeden Beets al te dicht te leggen naast de Engelse dichters: holle, bombastische retoriek steekt dan wel zeer sterk af tegen geïnspireerde romantiekGa naar voetnoot6. Evenmin als Van Lennep, had Beets romantisch bloed in de aderen. Wel droomde deze apothekerszoon van adellijke voorgeslachten, toen hij de dochter van de douairière Van Foreest, Van der Palms dochter, uit huize Nijenburgh bij Heiloo huwde. In dit opzicht toonde de afstammeling van het ‘adellijk’ geslacht der Beetsen zich geestverwant van de Teisterbantse Bilderdijk, die hij weliswaar persoonlijk nooit ontmoet heeft, maar voor wie hij toch een eerbiedige bewondering koesterde. Anders echter dan bij Bilderdijk, is de adellijkheid waar Beets in binnentreedt voor hem een reden zich maatschappelijk te rangeren en alle romantische recalcitrante opstandigheid te laten voor wat zij is. Zowel zijn adellijke fantasieën als de barre romantiek van zijn verhalen zijn interessante attributen, die echter het wezenlijke van de jongeman niet raakten. Wellicht is zijn gemoed even gegrepen door het romantische, maar het heeft stellig zijn persoonlijkheid niet volledig vervuld. Is hij, in zijn Guy de Vlaming bijvoorbeeld, niet op zijn best? wanneer hij een brede, voor die tijd zèker niet onverdienstelijke schildering geeft van de maan, die zovelen Gelukkig, kalm, gerust en vroom doet zijn. | |
[pagina 323]
| |
Deze laatste, meer bedaard Hollandse aspecten - ‘een rustiger tijdperk is aangebroken’, verklaart Potgieter in zijn beoordeling van GuyGa naar voetnoot7 - vindt men in overvloedige mate in de bundel gedichten die in 1838 verscheen, waarin Miranda, Serena, Yolanda, Arabella en alle mogelijke andere jongedames met aantrekkelijke namen een liefelijke rol spelen op het voetspoor van Victor Hugo's Orientales. Beets heeft dan zijn ‘zwarte tijd’ achter de rug, en liet de romantiek in de geest van Byron over aan mannen als Van der Hoop, Meijer en Hofdijk. ‘De auteur van Jose en Kuser moet een Godgeleerde, Nicolaas Beets moet een Verbi Divini Minister worden’, schrijft hij in een particuliere brief van 1836, en: ‘Ik verkies niet als Byronniaan bekend te staan’Ga naar voetnoot8. Welbewust sluit hij zijn ‘Byronniaansche phase’ afGa naar voetnoot9. De volgende brengt ons de Camera ObscuraGa naar voetnoot10. |
|