Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdJan Frederik Oltmans (1806-1854)Geïnspireerd door Scott, in sommige opzichten meer nog dan Jacob van Lennep, schreef ook Jan Frederik Oltmans een tweetal historische romans. De eerste, Het slot Loevestein in 1570Ga naar voetnoot1, kwam in 1834 | |
[pagina 319]
| |
uit en behandelt de dood van Herman de Ruyter, die - naar de niet geheel juiste voorstelling in Hoofts Historiën - zijn leven offerde door de lont in het kruit te steken, liever dan het slot Loevestein in handen van de vijanden te laten vallen. Gelukkig echter vindt hij vóór dit moment nog gelegenheid zijn Spaanse medeminnaar te doden. Ondanks zijn ijverige pogingen een volmaakt verantwoorde historische roman te schrijven, liet Oltmans het romantische element domineren boven het historische, wat intussen de leesbaarheid van zijn boek ten goede kwam. Oltmans maakte, naar de uiteenzetting van W. DropGa naar voetnoot2, de liefde-met-hindernissen tot constructiemotief van zijn roman; hij plaatste dus doende het historisch element binnen het kader van wat een avonturenroman werd vol spannende actie, die steeds weer naar een nieuwe climax voert. Oltmans bezat trouwens in sterke mate de eigenschap van de romantische verbeelding die dit soort geschriften hun aantrekkelijkheid verleent: het geheimzinnige komt in dit werk al evenzeer tot zijn recht als in de verhalen van Van Lennep, die echter in één opzicht door Oltmans stellig overtroffen werd; Oltmans bezit een aangeboren gevoel voor het grootse en heroïsche, dat de spotter Van Lennep vrijwel mist. Oltmans behoort zeker niet tot die richting in de historische romantiek die, alle fictieve intrige verwerpend, zich ten doel stelt de historie vanuit zichzelf te doen spreken, haar door ‘diepe inleving, conscientieuze uitbeelding en creatieve divinatie tot herleving te brengen’Ga naar voetnoot3, haar ‘werkelijkheid’ aanwezig te stellen. Uiteraard kiezen de aanhangers van deze richting juist een of meer historische persoonlijkheden tot middelpunt van hun romans. Niet aldus Oltmans in zijn De Schaapherder (1838): niet een historische figuur (in dit geval b.v. Jan van Schaffelaar) is hoofdpersoon in zijn boek, maar, op de manier van Scott, een fictieve figuur uit de onmiddellijke omgeving van de historische held. Dit laat de auteur grotere vrijheid in de compositie van zijn intrige en in de karaktertekening van zijn hoofdpersonen. Van deze vrijheid heeft Oltmans in De Schaapherder een vaak overdadig gebruik gemaakt: talrijke ‘romantische’ motieven zijn in de ingewikkelde intrige vervlochten. Noch de talrijkheid der motieven echter noch de ingewikkeldheid der intrige hebben verhinderd dat hij, ietwat simplistisch, in zwartwit-tegenstellingen de nimmer eindigende strijd tussen goed en kwaad aan dit boek ten grondslag legde, - een simplisme dat zelfs tot uitdrukking komt in de kleuren van de wapenrusting der elkaar bestrijdende partijen. Van aanzienlijk belang in deze roman is de betekenis die Oltmans hecht aan het mysterieuze, en, op hetzelfde niveau, aan het lot dat het menselijk leven regeert; het geluk dat de mens waant te kunnen grijpen, doet dit lot ‘plotseling weer van | |
[pagina 320]
| |
ons terugwijken, irrationeel en zinloos’Ga naar voetnoot4. Oltmans' voorkeur intussen vóór de vrijheid van stofkeuze - in zover hij niet een histórische figuur tot centrale hoofdfiguur van zijn roman maakte - nam niet weg dat hij zich toch nauwkeurig rekenschap gaf van talrijke historische data. Kennelijk heeft hij zich grondig verdiept in de historische situaties uit de nadagen van de Utrechtse equivalenten van de Hoekse en Kabeljauwse twisten omstreeks 1480. En onder ‘historische situaties’ dan óók te verstaan die van het landschap van de West-Veluwe zoals dit in die ‘nadagen’ moet zijn geweest: de ‘couleur locale’ die de romantiek kenmerkt. Het onderscheidt Oltmans van Van Lennep, die de historische werkelijkheid niet op en om zich benaderde, maar voor wie de historie niet veel meer dan decor betekende. Kon Oltmans al niet zo uitstekend en onderhoudend vertellen als Van Lennep, hij kan minstens met hem wedijveren in uitbeelding van ‘couleur locale’, van karakters en de schildering van emoties. W.A.P. Smit acht De Schaapherder ‘een wonderlijk, maar tevens boeiend, mengsel van historische nauwkeurigheid en ongebreidelde romantische fantasie in de eigenlijke intrige. Zodoende staat Oltmans precies tussen Van Lennep en Bosboom-Toussaint in: hij is dieper en boeiender dan de eerste, maar kan niet halen bij de geestelijke diepgang van de laatste’Ga naar voetnoot5. - W. Drop, het geheel van de negentiende-eeuwse historische romankunst overziende, noemt De Schaapherder het ‘hoogtepunt van de historische avonturenroman in ons land’; het geeft een ongemeen levendig beeld van het middeleeuws krijgsbedrijf; de karaktertekening kreeg in dit werk z.i. een meer dynamisch element dan in het voorgaande boek aanwezig was. Maar dit hoogtepunt betekende praktisch ook tegelijkertijd het eindpunt van dit genreGa naar voetnoot6. De hedendaagse lezers doen deze in hun verouderde en veelzins naïeve schrijftrant vervaardigde werken weinig meer. In zijn eigen tijd zag men in Oltmans een groot romancier, de indrukwekkende voorganger Scott niet geheel onwaardigGa naar voetnoot7; dit is ook de reden, dat Potgieter Oltmans aan De Gids verbond (hij was van 1841 tot 1845 een, overigens weinig actief, redacteur). Potgieter poogde hem te stuwen in de richting van meer oorspronkelijk, minder op Scott geïnspireerd werk. Maar Scott was voor de klimop Oltmans de eik. Toen Oltmans uit eigen kracht moest scheppen, kwam een tiental plichtmatige verhalen tot stand (1840-1842), gedeeltelijk spelend in de eigen tijd, gedeeltelijk de sfeer van Potgieters novellen ademend, maar bleekzuchtig van bloedarmoede. Oltmans' flamboyante romantiek kon niet aarden in | |
[pagina 321]
| |
het nette kooitje van Potgieters degelijke Hollandse nuchterheid: ‘Wat hij later leverde, had minder waarde. De toen jeugdige Gids - erkende Bakhuizen van den Brink eerlijk - legde met welgemeende, maar wat al te grillige heerschzucht op hem de hand en vorderde, onder de leus van oorspronkelijkheid, van het talent van Oltmans voorstellingen, die buiten den kring zijner vorming, zijner vlijtige, maar eenzijdige studie lagen’Ga naar voetnoot8. |
|