Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdHistorische romantiekJacob van Lennep (1802-1868) [1]Jacob van Lennep is, literair gesproken, erfelijk belastGa naar voetnoot1. De vroegrijpe knaap kon drie jaar oud al lezen en schrijven. Hij vertaalde in 1826 - het jaar waarin de vader, David Jacob, zijn Hollandsche Duinzang voor het eerst voordroeg - Scott; hij is ook de eerste die in oorspronkelijke verhalende gedichten Scott navolgde. Dit, ondanks de omstandigheid dat Van Lennep zich mentaal het best in de achttiende eeuw thuis voelde, dat wil zeggen in de verlichting van de achttiende eeuw - hij was ijverig lid van de vrijmetselarij -, en van sentimentaliteit geen last had. In fel contrast met zijn wezenlijke natuur staat de merkwaardige episode in de jaren ná zijn studententijd (hij promoveerde in 1824 te Amsterdam in de rechten) en eerste huwelijksjaren (in het jaar van zijn promotie trouwde hij Jonkvrouw Roëll). Hij stond toen namelijk gedurende enige jaren sterk onder de invloed van de koppige theologische drank zoals die gebrouwen werd door Bilderdijk en Da Costa; ook Van Lennep theologiseerde zwaar en zelfs zwaarmoedig, dit laatste afwisselend met perioden waarin hij zich door de genade uitver- | |
[pagina 315]
| |
koren achtte... Lang echter duurde deze, naar de mening van zijn vader excessieve, periode nietGa naar voetnoot2, en al spoedig zal hij zichzelf zijn: de vrolijke Jacob, in 1829 al rijksadvocaat, die zijn mede-kamerleden ergerde door tijdens hun gewichtige redevoeringen poppetjes te tekenen en parodistische rijmpjes te schrijven, waardoor hij kan fungeren als de grondlegger van het olijke snuiterschap in onze Staten-GeneraalGa naar voetnoot3. Deze Van Lennep heeft weinig wezenlijk romantisch in zich. Wat hij deed, was romantische stòffen inaugureren en de uiterlijke aspecten van romantische werken à la Scott behendig nabootsen. Door Bilderdijk en Scott was zijn aandacht gevestigd op de middeleeuwen, en tussen 1828 en 1831 schrijft hij een viertal berijmde verhalen onder de naam Nederlandsche Legenden: Het huis ter Leede, Adegild (een tafereel uit de strijd van de Friese heidenkoning Radbout tegen de christen-Franken), Jacoba en Bertha (waarin de geschiedenis van Jacoba van Beieren aan de bloederige orde is) en De strijd van Vlaanderen (over het verdrijven van de Vlamingen door Witte van Haemstede). Het eerstgenoemde typeert het best deze vorm van romantiek in zijn spookachtige geheimzinnigheid: de heer van Lederdam, die overal waar hij verschijnt een zonderling angstgevoel oproept, trouwt met Adelheid van Jaarsveld. Op de bruiloft op het slot verschijnt een onbekende, die gastvrijheid eist op grond van een negen jaar geleden gesloten verdrag. Donder en bliksem, hagel en stormwind maken duidelijk dat hij de duivel is. Niemand betreedt meer het kasteel. Tòt vele jaren later een jong ridder, juist uit het heilige land teruggekeerd, besluit het huiveringwekkend kasteel binnen te dringen: daar vindt hij de heer van Lederdam met de duivel, feestvierend met helse spookgestalten. De ridder Adelaert, een broeder van Adelheid, kan met zijn zuster het kasteel ontvluchten, maar daar het paard gegeten heeft van de haver die in het kasteel aanwezig was, is het behekst; het rent het water in, met het onaangenaam gevolg dat de ridder en zijn zuster verdrinken. Het kasteel gaat in vlammen op. - Dit alles is wel duidelijkGa naar voetnoot4. Snel nemen intussen bij Van Lennep deze geheimzinnige, huiveringwekkende attributen af: de drie volgende, reeds genoemde verhalen beogen meer natuurgetrouw over dichterbij liggende historische werkelijkheid te vertellen; dan staakt Van Lennep het schrijven van dit soort berijmde verhalen: hij had trouwens in Beets zijn meester in dit genre gevonden. Alleen zal hij in 1847 nog eenmaal aan Eduard van Gelre | |
[pagina 316]
| |
een verhaal in zes zangen wijdenGa naar voetnoot5. Men kan de artistieke waarde van dit soort dichterlijke verhalen in versvorm van Van Lennep, Beets en hun satellieten - allen op het voetspoor van Scott en Byron, die zij vanuit de verte volgden - niet bijzonder hoog aanslaan. Toch hebben deze verhalen een belangrijke wijziging gebracht in de literaire constellatie. Zij hebben het oudere leerdicht en het (wijsgerig) lierdicht wezenlijk overwonnen, om er het verhalend dichtwerk voor in de plaats te stellen als legale opvolger van de ballade en romance, - de uitingsvormen van de verbeelding, waardoor de romantiek in deze periode gedomineerd wordt. Had de romantiek in haar aanvangsfase de heerschappij van de alexandrijn reeds gebroken, thans gaat deze versvorm praktisch ten onder om plaats te maken voor meer genuanceerde, kortere en langere regels met rijker rijm en voller klank. Na zijn berijmde verhalen ging Van Lennep - die in de dagen van de Belgische opstand enkele, met groot succes vertoonde gelegenheidsstukken geschreven had - over tot het schrijven van historische romans op de manier van Scott. Van Lennep was overigens niet de eerste schrijver van moderneGa naar voetnoot6 historische romans. Daartoe opgewekt door haar oom David J. van Lennep had Margaretha de NeufvilleGa naar voetnoot7 in 1829 de eerste ‘moderne’ historische roman in Scotts geest gepubliceerd; het verhaal heette De Schildknaap, een oorspronkelijk historisch romantisch verhaal. Het speelt aan het hof van graaf Willem II van Holland. De schrijfster beoogde in haar werk primair een historische gebeurtenis uit te beelden (en daardoor kennis bij te brengen van de oude vaderlandse geschiedenis, zoals zij in het woord vooraf zegt); te dien einde kiest zij de romanvorm, hopende daardoor de aandacht beter geboeid te houden. Noch als geschiedverhaal, noch als roman echter is het zeer geslaagdGa naar voetnoot8. Het had dan ook niet het succes, dat Van Lennep oogstte met zijn verhaal over de tijd van prins Maurits De Pleegzoon. De Pleegzoon was al in 1827 geschreven, en is als zodanig dus eigenlijk de oudste historische roman; hij verscheen echter pas in 1833Ga naar voetnoot9. Handig opgebouwd rond een spannende handeling, vlot verteld en gelardeerd met humor, gemakkelijk leesbaar dus, mist het boek toch wel markante karakter- | |
[pagina 317]
| |
tekening en diepgang; een blijvende plaats - anders dan te zijn de ‘eerste’ navolging van Scott ingevolge de oproep van Van Lenneps vader - bekleedt het dan ook niet in onze letterkundeGa naar voetnoot10. In 1836 werd het boek gevolgd door De Roos van Dekama, waarin een middeleeuwse stof behandeld werd: de tijd van graaf Willem IV van Holland. Bakhuizen van den Brink heeft, toen hij in de eerste jaargang van De Gids De Roos van Dekama besprakGa naar voetnoot11, de schrijver geprezen om zijn fantasie, zijn verhaaltalent en zijn handigheid; hij wraakte echter zijn gemis aan psychologische diepte, aan hartstocht en aan historische waarheid in de gesprekken. De hedendaagse lezer kunnen de werken van Van Lennep maar matig boeien. Van Lennep schrijft duidelijk om de intrige; hij geeft de verwikkeling om de verwikkeling, het avontuur om het avontuur, geenszins om in en door die verwikkeling karakters tot uitdrukking te laten komen - al schenkt Van Lennep in dit boek, in aansluiting bij Scott, een wat grotere aandacht aan typentekeningGa naar voetnoot12; en allerminst beoogt hij door verhaal en karakteruitbeelding (of anderszins) een grondgedachte gestalte te verlenen. Van Lennep dènkt trouwens helemaal niet; hij vertélt alleen maar uitstekend. Maar verder interesseert de hele geschiedenis als zodanig hem eigenlijk niet in het minst. Hij is nergens in het levensavontuur; hij vertelt alleen maar de vernuftig-geconstrueerde buitenkant van het verloop der dingen. Hij staat niet boven, maar los van de stof, de personen, de gebeurtenissen; hij springt luchtig van het een op het andere over, en maakt de onmogelijkste vergelijkingen als om te demonstreren hoezeer het voor hem, de grand seigneur, eigenlijk allemaal maar spel is. Met het wezen van de romantiek heeft zijn schrijverij niet veel uit te staan. Wanneer hij dan ook in 1838 protest aantekent tegen de ‘wangedrochten’ van de romantiek die voor ‘waarheid’ werden uitgegeven en daar de klassieke poëzie met haar natuur en eenvoud tegenover steltGa naar voetnoot13, behoeft men hem met Bakhuizen van den Brink geen ‘overloper’ te noemen: Van Lennep is alleen maar voor een aantal uitwendige verschijnselen romanticus geweest; hij demonstreerde weliswaar een verbluffende behendigheid in het hanteren van een stel romantische attributen, maar wezenlijk was hij een verlichte achttiende eeuwer, zoals gedemonstreerd wordt door een van de beste boeken die hij schreef na | |
[pagina 318]
| |
Onze Voorouders (een twaalftal verhalen over historische onderwerpen uit ons nationaal verleden, van 1838 tot 1844 in vijf delen verschenen). Dat boek heet Ferdinand Huyck (1840). Men kan het, van het gezichtspunt van de schrijver uit, nauwelijks een ‘historische’ roman noemen. Van Lennep immers leefde, zoals hiervoor al werd opgemerkt, mentaal nog geheel in de achttiende eeuwGa naar voetnoot14, waarin de geschiedenis zich afspeelt. Hij geeft van dat leven het beeld zoals hij zich dat gevormd had op grond van zijn kennis van oudere personen en van hun verhalen; mede op grond daarvan ontstond in zijn fantasie de titelheld Ferdinand, achttiende-eeuwer op en top. Voor de gezelligheid - in dit genre ‘romantiek’ geheten - verwikkelt hij de jongeman in allerzonderlingste en alleravontuurlijkste geschiedenissen met een geheimzinnige Vliesridder-zeerover en diens uiterst lieftallige dochter Amelia, hetgeen hem zowaar in conflict dreigt te brengen met zijn geliefde Henriëtte Blaek, zoals Maurits Lijnslager in allerijselijkste moeilijkheden dreigde te komen met zijn geliefde goed-Hollandse ‘afgodes’ Maria van Vliet, doordat hij per ongeluk een moment zijn ogen had geslagen op de zeer lieftallige en bekoorlijke Antonia Manichetti te Florence, welk slaan-der-ogen een eigenaardigheid is van bepaalde mannen, die vader Lijnslager al bij ‘Salomo’ bespeurdeGa naar voetnoot15. Maar de ‘goedhartige’ Van LennepGa naar voetnoot16 weet, evenals de niet minder goedhartige Loosjes, een alle lezeressen bevredigend slot te vinden voor deze amoureuze geschiedenis die, evenals de rest van het boek, uitstekend verteld is, met gevoel voor, vooral grollige, humor. Ferdinand Huyck is een wel echt Hòllands boek, overgoten met een sterk gebonden saus ‘romantiek’, het boek van een geboren gezellige verteller, dat men - iets ouder geworden - weer weet te appreciëren als in zeer jonge jaren. Het is door de schrijver niet overtroffen in latere werken, en dat zijn er nog heel wat geweestGa naar voetnoot17. |
|