Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdProzaschrijversOnder de vele prozaschrijvers uit deze periode - de Bataafse en Franse tijd - heeft Johannes Henricus van der Palm (1763-1840) nog altijd een min of meer legendarische klank. Van der PalmGa naar voetnoot1 werd te Rotterdam geboren. Na zijn studies aanvaardde hij het ambt van predikant te Maartensdijk (1785); twee jaar later echter moest hij, wegens zijn patriottische sympathieën, vluchten naar Zeeland. Na de omwenteling werd hij in 1796 hoogleraar te Leiden in de oosterse talen, drie jaar later Agent, d.w.z. minister van nationale opvoeding; wel trad hij in 1801 als zodanig af, maar als lid van de Raad van Binnenlandse Zaken bleef hij een actief aandeel nemen aan de voorbereiding van de schoolwet van 1806, die het lager staatsonderwijs in het leven riep. Zijn overige werkzaamheid ten bate van het onderwijs in de Nederlandse taal leidde hem ertoe, Petrus Weiland opdracht te geven tot het samenstellen van een officiële spraakkunst (uitgegeven in 1805), en Matthijs Siegenbeek, de eerste hoogleraar in de Nederlandse taal, tot het samenstellen van een spellingregeling, die in 1804 door de staat werd aanvaard. In 1805 werd Van der Palm weer hoogleraar te Leiden, thans in de gewijde dichtkunst en welsprekendheid. In zijn jonge jaren had hij de | |
[pagina 230]
| |
dichtkunst, ook de gewijde, beoefend, maar zijn grootste roem oogstte hij bij zijn tijdgenoten om zijn welsprekendheid. Hij is dan ook vooral bekend als redenaar. Zijn prozastijl sluit zich aan bij die van Simon Stijl: zij beiden zijn de vertegenwoordigers van het statige, op klassieke voorbeelden geïnspireerde proza, - in tegenstelling met de hierdoor niet beïnvloede, meer spontaan-natuurlijke stijl van auteurs als Wolff en Deken, Kinker en Van Woensel. In vergelijking met veel preken van voorgangers en tijdgenoten bezitten die van Van der Palm een zekere eenvoud, helderheid en levendigheid; òns valt toch wel vooral op de brede, gedragen, vaak gezwollen periode van de (plecht)statige klassicist. Men mist het karakteristieke woord, bondigheid en bewogenheid. Hij schreef in zelfvoldane stijl zijn voldaanheid uit over het voortreffelijke land dat hij bewoonde, waar kunsten en wetenschappen bloeiden en de wijsheid hoog in ere stond, een land dat door heel de wereld dan ook met bewonderende, ja, naijverige blik beschouwd werd. Het summum van voldaanheid kon bereikt worden na de bevrijding van het Franse juk; Van der Palm die, ondanks alle lotswissel, tot zijn dood in 1840 de redevoerende chroniqueur van Hollands wel en wee bleef, componeerde in 1816 het Geschied- en Redekonstig Gedenkschrift van Nederlands Herstelling, dat nog altijd kan gelden als klassiek voorbeeld van in klassicistische stijl vervaardigd proza.
Het proza van Mr. Willem Kist (1758-1841) brengt op typische wijze de verlichtingsidealen van dit tijdvak tot uitdrukking. Kist debuteerde in 1800 als romanschrijver met Leven, gevoelens en zonderlinge reize van den landjonker Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk, en oogstte grote, zij het geen blijvende roem met De Ring van Gyges weder gevonden, waarvan van 1805 tot 1808 ieder jaar een deel verscheen. Nog vele andere werken van zijn hand zagen het licht, in 1832 nog Lodewijk van Landen of de twee bronnen. Wie de geest van de verlichting uit het werk van een toegewijd voorstander wil leren kennen, leze de opera omnia van Kist: men leert eruit, hoe klerikalisme en feodalisme werden geminacht, de verdraagzaamheid aanbeden en de menselijke rechten op de voorgrond gesteld. Voortdurend en onvermoeid predikt Kist tot nut van het algemeen; hij betoogt, dat de rede de mens te leiden heeft, welke mens door gestadige opvoeding (opvoeding door anderen en zelfopvoeding door beoefening van kunsten en wetenschappen) de aanleg van geest en hart moet ontwikkelen, om deze dienstbaar te maken aan de maatschappij. Kennis is deugd; de beschaafde verkeert dan ook nimmer in onrust, beschermd als hij zich weet door Gods hand. Kist, uiteraard een ‘beschaafde’, is een gelijkmoedig man, die door zijn jarenlange evenwichtige bespiegelingen van zedelijke normen weet waar zijn voet - en die van anderen! - kan struikelen. Hij struikelt dus niet. En door zijn wijze raadgevingen weet hij de narigheid bij anderen te voorkomen. Zo glijdt | |
[pagina 231]
| |
ook dit leven, onaangetast door bijgeloof en andere afwijkingen van de rede, genoeglijk en tevreden voort. De werken van Kist kunnen maar tot op zekere hoogte ‘romans’ heten; het zijn door een losse verhaaldraad aaneengeregen, verhandelingen, vertogen in spectatoriale geest, geschreven in een wel erg wijdlopige stijl. Dat aan het karakter ervan als echte roman nogal wat ontbrak, wist Kist zelf heel goed blijkens zijn inleiding op De Ring van Gyges: ‘onder het uiterlijk gewaad van een Roman’ wil hij zijn bewonderaars tot het lezen van zijn verhandelingen en zedenschetsen brengen, teneinde ‘het verstand dus ongemerkt te verlichten en hun hart door de voorbeelden van deugd en ondeugd, met derzelver heilzame of verderfelijke gevolgen, te verbeteren’. Als historische documenten verdienen zijn verhalen aandacht, inzoverre de machtige buitenlandse bewegingen van rationalisme en verlichting erin weerspiegeld worden; maar wat ginds heftige golfslag was, wordt hier een kalm uitvloeien aan een rustig strand.
Het werk van Adriaan Loosjes (1761-1818) kan, nadrukkelijker nog dan dat van Kist, gelden als representatief voor het denken van de verlichte lieden uit dit tijdvak, en heeft als zodanig, ondanks, of liever dank zij de duidelijke middelmatigheid in artistiek opzicht, grote invloed uitgeoefend. Aanvankelijk voor predikant opgeleid, werd Loosjes boekhandelaar te Haarlem. Hij debuteerde als patriottisch dichter, o.a. met een poëem op de vrijverklaring van Noord-Amerika. Een jaar later, in 1783, verschenen zijn minnezangen en andere gedichten, geschreven in lichtelijk anacreontische geest. Loosjes kende de gevoeligheid uit de sfeer van Gessner, de sfeer van de idylle, de pastorale en de arcadiaGa naar voetnoot2. In de jaren negentig schreef hij een aantal dialogiserende romans die deze zelfde ‘weke gevoeligheid’ kennenGa naar voetnoot3. Hij schreef ook gewijde poëzie, een heldendicht op De Ruyter, en Volksliedjes in de geest van de Economische Liedjes van zijn vriendinnen Wolff en Deken. De politieke gebeurtenissen van 1795 doen ook hem in de politiek verzeilen: als volksvertegenwoordiger trekt de patriot naar Den Haag. In de constitutie van 1798 zag deze Bataaf de ‘waare Republikeinsche Deugd’ zegevieren. In deze gedachtengang schreef hij gedichten van opvoedkundige nationale strekking, alsook Zedelijke Verhaalen (1805) ‘tot aankweeking van Deugd en van goede Zeden’. Hoewel Loosjes al vrij wat, ook groter, werken geschreven had in de | |
[pagina 232]
| |
jaren tachtig en vooral negentig, verwierf hij zijn grootste bekendheid door zijn roman Maurits Lijnslager. Het werk verscheen in 1808, tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon, twee jaar voor de inlijving. Dit koningschap was, als vele andere zaken, Loosjes een doorn in het oog: hij schreef zijn boek ‘ter opbeuring van mijnen geest over de zware rampspoeden, die mijn geteisterd Vaderland blijven treffen’ en verdiepte zich daartoe in het zeventiende-eeuwse verleden, dat hem voorkwam Hollands glorierijkst tijdperk te zijn. Het is, zoals ook uit zijn Hillegonda Buisman (1814) bleef, niet zozeer het materiële en militaire overwicht van Frankrijk dat hem zorgen baarde; veeleer doen dit de godsdienstige en zedelijke opvattingen uit het zuiden, die hem verderfelijk leken voor de Nederlandse volksaard. Zijn boeken zijn een protest tegen het ongodistische en zedenloze Frankrijk, een pleidooi voor het zuiver houden van het Nederlandse element. Loosjes zag de ‘Hollandse’ zeventiende eeuw gekleurd door zijn blik van typisch achttiende-eeuws verlichtingsman. Als man van de verlichting protesteerde Loosjes uitdrukkelijk tegen de revolutionaire manifestaties en heftigheden der Fransen; maar intussen aanvaardde en propageerde hij volijverig de theorieën die deze manifestaties en heftigheden hadden uitgelokt. Zijn Maurits Lijnslager is de incarnatie van de vaderlandse deugd en burgerzin in een Holland dat al de voortreffelijkheden en deugden die volken maar kunnen bezitten, samenvat. Vondel, Leeghwater, Maria van Reigersbergen, De Ruyter, Tromp en zovele anderen demonstreren deze voortreffelijkheden, zoals Lijnslagers reis naar Italië, waar hij met de schilder Antonie van Dijk en Galilei kennis maakt, de gelegenheid schenkt nuttige en zakelijke kennis en ontwikkeling op te doen. Het boek is een compendium van al het weetbare, uiteengezet met de nobele bedoeling verstand en gevoel van de verlichte natieGa naar voetnoot4 te ontwikkelen. Het eerste gedeelte van het boek speelt zich overwegend af in Italië: het fungeert als reis- en opvoedingsroman waarin enkele spannende elementen niet ontbreken; dit gedeelte bezit een duidelijke structuur, die het tweede gedeelte, dat zich in Nederland afspeelt, mist; W. Drop, die ook deze aspecten behandeltGa naar voetnoot5, acht dit gedeelte gekenmerkt door een ‘volslagen gebrek aan gestalte’, alsook door onvermogen om figuren te scheppen of gebeurtenissen uit te beeldenGa naar voetnoot6. | |
[pagina 233]
| |
Zoals Lijnslager de ideale Hollander en zoals zijn gezin het ideale huwelijksgeluk en huiselijk leven te zien geven, zo is de hoofdfiguur uit Hillegonda Buisman de ideale vrouw en huismoeder, die de zielevrede bezit, welke voortvloeit uit het dienen van God-en-vaderland in deugd en plichtsbetrachting. Kenniszucht kenmerkt ook Hillegonda, die de religieuze en staatkundige idealen van Loosjes belichaamt. Het verlicht geloof, ondogmatisch en de openbaring verwerpend, onkerkelijk en onmystisch, maar alleen aanvaardend wat de rede kan beredeneren, keert zich zowel tegen de katholieken als tegen de gereformeerdheid van de zeventiende eeuw om in redelijk verantwoorde waarheden en godsdienst des harten een praktisch christendom volgens evangelische voorschriften na te streven. - Voor wat het staatkundige betreft: de partijen worden als verderfelijke instellingen geminacht; evenals de religieuze ‘sekten’, belemmeren zij het ‘volk’ in de opgang naar de volmaaktheid, die men, ook als natie, heeft na te streven, terwijl men zich bestralen laat door het licht van de liefderijke godheid. Maurits Lijnslager is genoemd een eerste proeve van een historische roman, te verdienstelijker, omdat Loosjes zijn eigen weg is gegaan en naar ‘geen voorbeeld’ heeft gewerktGa naar voetnoot7. Willem Hups echter van Daalberg beeldt een historie uit die de lezer in de zeventiende eeuw plaatst, en Willem Hups dateert al van 1805. Als het dus dàarop (alleen) zou aankomen, was Willem Hups een eerder gegadigde. Het komt echter niet daarop alléen aan om een werk als historische roman uit de periode van de romantiek te kwalificeren. En al mogen de romans van Loosjes naar hun ontstaanswijze en naar de intentie van de schrijver op de kwalificatie ‘historisch’ aanspraak maken, - onvrede met de als rampzalig ervaren eigen tijd doet de schrijver vluchten in het verleden dat voor hem een ideaal belichaamt -, in werkelijkheid heeft de schrijver de historische figuren in hun ‘historische’ kwaliteiten gedeformeerd en fungeren zij slechts als spreekbuizen van Loosjes' verlichte opvattingen. Zal dit verschijnsel altijd wel tot op zekere hoogte optreden, in Loosjes' romans heeft een totále identificatie plaats gegrepen, waardoor het ‘historische’ praktisch een farce is geworden. De verlichting heeft hier alleen maar het maskeradepakje van de zeventiende eeuw aangetrokken. Deze historische romans releveren geenszins een historische periode, maar zijn als weergave van de ideeën der verlichting de moeite der lezing waard. Enige moeite kost deze lezing inderdaad. Richardson als ideaal bestudeerd hebbend, en de Sara Burgerhart als bewonderd Nederlands voorbeeld, miste Loosjes de verbeeldende scheppingskracht van de eerste, de pittigheid en geest van de laatste. Persoonlijkheden uitbeelden en de groei van een karakter weergeven, het was hem niet wel | |
[pagina 234]
| |
mogelijk; naar het wezen geeft Loosjes goed-geformuleerde, maar langdradige verhandelingen, - hetgeen van een achttiende-eeuws verlichtingsman niet zeer te verwonderen valtGa naar voetnoot8.
Diametraal tegenover de hiervóór besproken Willem Kist staat de prozaschrijver die in hetzelfde jaar als Kist geboren werd: Petrus de Wakker van Zon (1758-1818), beter bekend onder zijn schrijversnaam Bruno Daalberg. Van 1805 dateren zijn Willem Hups en de Twee-en-dertig woorden of de les van Kotzebue; van 1809 de vier delen van De Steenbergsche Familie, van 1817 Jan Perfect of de weg der volmaking, - om althans de voornaamste werken te noemen. Als Kist, stamt Daalberg geestelijk uit de verlichting en aanvaardt hij haar blijvende winst, maar het belangrijkste aspect van zijn publicistische arbeid is een geestige aanval op diverse uitwassen van deze beweging. Daalberg was een spitse, tot paradoxen geneigde geest, een intelligent man die zijn zaken grondig bestudeerd had en zich geen knollen voor citroenen liet verkopen. Tegenover de blijmoedige aanvaarding van de gaven der verlichting die Kist kenmerkt, staat Daalberg als een scepticus die haar waarden opnieuw toetst, en uiterst aanvechtbare consequenties van een z.i. in opzet aanvaardbare en waardeerbare beweging constateert. Zijn hoofdbezwaren kunnen als volgt worden samengevat. De achttiende eeuw had de empirie ten troon geheven: feiten en nogmaals feiten! was haar devies. Dan schiet men uit; sommigen gaan, op grond van beschikbare gegevens, - maar het zijn er te weinig! - conclusies trekken, waardoor men verdwaalt in een dolgedraaid idealisme, dat niet meer door de teugels van de werkelijkheid in tucht wordt gehouden: werkelijkheidswaarneming slaat om in ijle, in het luchtledige zich verliezende dromen. Men ziet de werkelijkheid en haar eisen niet meer. Men predikt een volmaaktheid die, niet uitgaande van de mens en zijn behoeften zoals die nu eenmaal zijn, onbereikbaar is. Daalberg heeft dusdoende, in de eerste jaren van de vorige eeuw al, een bestrijding van de vervolmakingstheorie geleverd die nog immer de moeite van de kennisneming loont. Hij stuurt Jan Perfect door heel Europa, door de woestijnen van Syrië en Cyrenaïca, om de weg der vervolmaking te prediken, ervoor te strijden; in het rijk van de Paralapappers laat hij hem de leer van de volmaaktheid tot uitvoering brengen. Met miskenning van eenvoudige feiten, verkondigt Jan theorieën en beschouwingen die, in toepassing gebracht, het volk in | |
[pagina 235]
| |
armoede en ellende dompelen. De Paralapappers dromen over natuurkundige, wijsgerige, historische, aardrijkskundige, mathematische en andere vraagstukken, maar al theoretiserend verhongeren zij, sterven aan koortsen of wonen zonder een dak boven hun hoofd in de blakende zon. Het perfectionisme ad absurdum gevoerd. ‘De mensch is zoo min voor volmaaktheid vatbaar als de wilde dieren om zachtmoedigheid uit te oefenen, de duiven om ten oorlog te trekken en de oesters om bon mots te zeggen ... Iedere eeuw heeft hare uitzinnigheden gehad: die van de onze was de hersenschim der volmaking!’ betoogt Habacuc Knaagwurm, Perfects antagonistGa naar voetnoot9. Daalberg heeft dit alles met zin voor het burleske, die soms in charge overgaat, in amusante verhalen geparodieerd. Hij heeft in zijn romans een levende wereld van mensen geschapen, waarin een tijd zijn eigen leven leidt, maar die tijd is bezien door de blik van de goedmoedige spotter die een eigen oordeel over de afdwalingen van die periode had. Om beide kwaliteiten, - beeldend-scheppend en kritisch-ironisch -, overtreft Daalberg verre Loosjes en Kist met hun in wezen abstracte geschriften. Hij hoort tot de beste humoristen van de vroege negentiende eeuwGa naar voetnoot10. Heeft Kist klaarblijkelijk Sterne voor ogen gehad, Daalberg leerde, naar hij zelf in het voorbericht van zijn Twee-en-dertig woorden meedeelt, van Richardsons ‘sentimenteelen’, van Fieldings ‘schertsenden roman’ en van Sterne, terwijl ook Smollet en Voltaire invloed uitgeoefend schijnen te hebbenGa naar voetnoot11; hij bestudeerde hen met de bedoeling een nieuwe kunstsoort te scheppen, die bestaat ‘in eene bestendige vermaagschapping van het beweeglijke met het lustige of luimige, van den beschrijvenden met den dramatieken gesprekstijl ... in een zorgvuldig opzet om zedelijke en zinnelijke waarheid in hare volkomene waarheid voor te stellen’Ga naar voetnoot12. In deze opzet is Daalberg ongetwijfeld geslaagd; hij kòn hierin ook slagen, doordat hij intellectueel en spiritueel een zeer begaafd man was; daardoor staan zijn geschriften artistiek hoger dan die van Loosjes en Kist. De Wakker van Zon werd geboren te Amsterdam en studeerde te Leiden. Veel weten wij verder niet van zijn leven. Aanvankelijk drong hij aan op het uitroeien van de adel (in een vlugschrift De Adel, 1786). Gelukkig voor hem, heeft men zijn zeer patriottisch advies niet opgevolgd en de adel in leven gelaten, zodat hij in zijn latere jaren secretaris kon worden van de Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage (vanaf 1816). Van zijn aanvankelijke sympathieën geheel bekoeld, kon De | |
[pagina 236]
| |
Wakker op zijn Jan Perfect het pseudoniem Daalberg vervangen door Baron de Wakker van ZonGa naar voetnoot13. |
|