Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Verlichte verzetslieden‘Een ruwe diamant, ofschoon van 't eerste water’ heeft men Cornelis Loots (1765-1834) genoemd; en méér dan ruwe schittering zou er in zijn werk te bewonderen zijn geweest, indien hij een betere gids op zijn dichterlijke levensweg had ontmoet dan de uitgever P.J. UijlenbroekGa naar voetnoot1. Zo miste hij als dichter een grote kans, gelijk hij als mens dominee noch zeeman worden mocht, maar op een kantoor zijn levensdagen slijten moest. Zonder twijfel schuilt er in Loots een merkwaardig dichter. Hij is voorstander van de denkbeelden der verlichting, zowel op politiek terrein (hij is overtuigd patriot) als op maatschappelijk en godsdienstig. Godsdienstig vrijdenker en voltairiaan, staat hij mensenliefde en broedermin voor. Hoopvol ziet hij in zijn jongere jaren de negentiende eeuw tegemoet. Van dit alles leggen gedichten van soms grote omvang getuigenis af. In zijn politieke poëzie staat Loots sterk onder invloed van Helmers. Hij zoekt dan vaak in het roemrijk verleden troost voor het donkere heden. Het Franse gouvernement poogde dan ook, de strekking van zijn gedichten (o.a. van De Batavieren ten tijde van Cajus Julius Caesar, 1805) maar al te goed begrijpend, even voor de komst van koning Lodewijk, Helmers en Loots in verzekerde bewaring te doen nemen en naar Frankrijk te laten brengen. Maar het is niet daardoor, en door zijn politieke dichtkunst dat hij thans nog vooral de aandacht trekt. Loots was allereerst lyricus. Gedichten als Aan de Maan en De Storm, van 1791, sluiten aan bij de dichtkunst van Feith en Van Alphen, minus het element der sentimentaliteit. Loots heeft een diepe, intense aandacht voor het leven en zijn van de dingen in de natuur en kent het persoonlijk medebeleven ervan dat de romantische dichter kenmerkt. Een gedicht als Het Nachtegaaltje preludeert, uiterst bescheiden, op Guido Gezelle, zoals het Oogstlied aan St. Jacob (1817) aan Staring doet denken. Wat in deze gedichten in die tijd misschien het meest treft, is het ontbreken van vals pathos, retoriek. De eenvoud en natuurlijkheid die van Alphen voorstond, is behouden en verinnigd door waarneming en beleving van de dingen. - Dezelfde positieve eigenschappen treffen in zijn epiek, in de soms op de bewonderde Vondel geïnspireerde brede beeldspraak, in het gedicht Hagar in de Woestijn (1820), dat voortreffelijk het midden weet te houden tussen bilderdijkiaanse retoriek en zouteloos babbelen à la TollensGa naar voetnoot2. | |
[pagina 228]
| |
Loots' zwager, Jan Frederik Helmers (1767-1813), was evenzeer man van de verlichting, evenzeer voorstander van verdraagzaamheid en vooruitgang. Dat bleek al in 1790, toen hij in een groot dichtwerk Socrates het slachtoffer liet worden van bijgeloof, en de Griek zag als de verpersoonlijking van eigen godsdienstige en wijsgerige denkbeelden à la Voltaire. Anders echter dan Loots, die van jongs af patriottisch gezind was en die eerst làter de ellende, door de revolutie veroorzaakt, betreurde, zag Helmers in de oude republiek het waarachtige Nederland, welks val hij in 1795 betreurde in een Lijkzang op het Graf van Nederland: onder de leuze van vrijheid hebben heerszuchtigen uit de heffe des volks het Nederlandse volk misleid. Blijft hij al geloven in de verlichting, bovenal vervult hem de ellendige toestand van het vaderland. Maar naarmate de actuele toestand hem somberder stemt, naar die mate ook verdiept hij zich in het nationale verleden, om daar voor zich en zijn volk troost en steun voor gedachten- en gevoelsleven te zoeken. Als resultaat van meer dan tien jaar studie en arbeid, verscheen in 1812 het gedicht in zes zangen De Hollandsche Natie. De tijd van zelfoverschatting was voorbij. Het laatste decennium van de achttiende eeuw had veeleer zelfinkeer, onderzoek naar eigen waarde en zelfs aanklacht tegen eigen onwaarde gebracht. Het is tegen deze geest van kleinmoedigheid en moedeloosheid, die in de aanvang van de negentiende eeuw ons volk beheerste, dat Helmers reageert door uitvoerig te wijzen op het rijke verleden en het roemrijk voorgeslacht. Jammer genoeg is dit gedichtGa naar voetnoot3 geschreven in de conventionele ‘brommende’ dichtertaal uit die jaren. Men kan er breedheid noch kracht aan ontzeggen, maar het valt als poëzie niet zeer te bewonderen. Bepaalde gebeurtenissen zijn breedvoerig berijmd - het zijn de best leesbare onderdelen van het gedicht - andere worden dor en onbewogen opgesomd; lofzangen op Nederlandse grootheden worden afgewisseld met vervloekingen van buitenlanders. Zo werd het geheel een vrij retorische, compositorisch slecht sluitende, onvolledige cultuur-geschiedenis-op-rijm, geschreven met meer bewondering dan begrip, waarin blijvende waarde slechts hebben de passages, waarin het opgewonden gepraat over de dingen wijkt voor het beeld van de dingen zelfGa naar voetnoot4. Het geheel valt dan ook minder te bewonderen als poëzie dan als daad van verzet. ‘Illegaal’ was dit gedicht in hoge mate; de censuur schrapte er stevig in, hetgeen niet afdoende bleek. Toen echter de politie in februari 1813 met een keizerlijk bevel arriveerde om Helmers | |
[pagina 229]
| |
gevangen te nemen en naar Parijs te doen opzenden, kon Loots haar slechts wijzen op het lijk van zijn zojuist gestorven zwager. Het nageslacht eert Helmers minder om de artistieke kwaliteiten die tot uiting komen in zijn dichtwerk (de in 1809 en 1810 verschenen Gedichten in twee delen oogstten overigens in hún tijd grote bijval) dan om zijn moed en zijn hoge opvatting van het dichterschap. In een tijd, toen spreken iemand op verbanning of de dood kon komen staan, heeft hij niet nagelaten voor zijn volk te getuigen in de taal die men toen verstond, het aan te moedigen, te troosten en op te wekken. En hij inspireerde het nageslacht: de vierde zang van De Hollandsche Natie bevat de kern van Tollens' Overwintering op Nova Zembla; mogelijk is Multatuli's Saïdjah en Adinda geïnspireerd op de episode van Adeka en AfronGa naar voetnoot5, en in Potgieters gedicht op Holland is synthetisch het essentiële van Helmers' Eerste Zang uitgedruktGa naar voetnoot6. Maar ook de hedendaagse burger herinnert zich althans de legendarische roem van Helmers' De Hollandsche NatieGa naar voetnoot7. |
|