De Vondeltraditie
Binnen het kader van de traditionele stromingen in het tijdvak van 1669 tot 1740 trekt allereerst de aandacht de stroming die men, om de centrale plaats van de Vondelwaardering en -navolging erin, die van de Vondeltraditie kan noemen.
De aanhangers van het Frans-klassicisme zetten in allerlei opzichten de renaissancistische traditie voort; zij voelden zich echter de modernen. Dit in tegenstelling tot de vertegenwoordigers van de Vondel-traditie. Zij beschouwden zich als de conservatieven. En terecht. Immers, hun voornaamste streven was erop gericht, de verworvenheden van de zeventiende-eeuwse bloeitijd te behouden. Ze hadden, behalve voor Vondel, ook nog belangstelling voor Hooft en een groot aantal neolatinisten als Van Baerle, Heinsius, De Groot enz. De latere vertegenwoordigers van deze richting legden bovendien een grote bewondering aan de dag voor de vroegste vertegenwoordigers van de Vondeltraditie als Antonides, Brandt, Vollenhove, De Decker, Oudaan, Dullaert, Moonen en Anslo. Tot die latere vertegenwoordigers kunnen vooral David van Hoogstraten, Frans de Haes, Petrus Rabus en Adriaan Verwer worden gerekend. Nog later komt Joan de Haes, een tijdgenoot van Jakob Zeeus en Hubert Korneliszoon Poot, welke laatsten geen echte vertegenwoordigers van de Vondeltraditie te noemen zijn, maar die er door hun Vondelwaardering en -navolging wel verwantschap mee vertonen.
De Vondeltraditie kon gedijen juist in dit tijdvak waarin het verval een interpretatie van de renaissancistische imitatiogedachte in de hand werkte waarbij creatieve imitatio en aemulatio loze kreten werden. Door het verval was de Vondeltraditie een lang leven beschoren.
Men is geneigd, het Frans-klassicisme en de Vondeltraditie te zien als aan elkaar vijandig. Men wijst vaak, vooral bij het bespreken van de beruchte poëtenoorlogen, op de verschillen. Die waren er natuurlijk, maar de overeenkomst was groter. Deze bestaat hierin, dat beide stromingen grotendeels voortbouwden op de verworvenheden van de renaissance en tevens hierin, dat beide richtingen typisch achttiende-eeuws waren in die zin, dat veel vertegenwoordigers ervan vaak niets anders deden dan slaafs navolgen, kritiekloos herkauwen en grootse gedachten van voorgangers omzetten in kunstwetjes. Niet het feit dat de ene groepering zich beriep op Vondel en andere Nederlandse dichters, de andere op Franse schrijvers, is bepalend, maar veeleer het feit