Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 2
(1971)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdProza tot 1669In de zeventiende eeuw is heel wat proza geschreven. Een groot deel ervan kwam hiervóor al ter sprake bij de afzonderlijke behandelde auteurs. Rest thans samenvattend te handelen over verschillende vormen van gemakkelijker leesbaar proza. Eind zestiende en zeventiende eeuw bestaat de prozaliteratuur die in Nederland van de drukpers rolt, voor een groot deel uit vertalingen uit het Italiaans, maar vooral het Spaans en Frans, ook wel EngelsGa naar voetnoot2. In ander verband - met het toneel vooral - kwamen de Amadis- en Palmerijnromans al aan de orde; zij werden gretig gelezen. Daarnaast echter komen de pastorales in de belangstelling, alsook de Griekse liefdesverhalen, die geleid hebben tot de galante romans uit de zeventiende eeuw.
De pastorale heeft, zowel in roman- als toneelvorm, de zeventiende-eeuwer sterk geboeid, al was zij geen produkt van eigen bodem. Het strookt met de oververfijning van vooral de tweede helft van de eeuw, dat zij zich gaarne verdiept in de wereld van galante herders en herderinnen, gedwarsboomd in hun liefde, maar eindeloos trouw, een wereld van precieuze en fijnzinnige salonhelden, die met de klassieke figuren die zij heten voor te stellen, doorgaans alleen de namen en het uitwendig verloop van de gebeurtenissen gemeen hebben. Deze, vooral uit de Italiaanse en Franse literatuur tot ons gekomen fantasiewereld wordt in onze contreien opgevangen in stoerder, gezonder, soms plomper geest, die ònze ‘precieuzen’ erfden van hun weinig precieuze voorvaderen. Daardoor ontstaat een mengvorm, die van de ene overdrijving: de charge van het precieuze tot het sentimentele, vervalt in de andere: de charge van het gezonde, natuurlijke tot het | |
[pagina 439]
| |
grove, plompe, onbehouwene. En dan deze beide uitersten contamineert! Een van de vermaardste vertalingen was die van de L'Astrée (1607-1627) van Honoré d'Urfé. In dit werk, op zich weer een imitatie van de Diana Enamorada (1542) van de Spaanse schrijver Georges de Montemayor, was het ideaal van de hoofse galanterie en wereldse beschaafdheid op kennelijk ideale wijze geformuleerd. Het boek wekte de Europese geestdrift voor de pastorale roman. Het werd in het Nederlands bij stukken en brokken overgezet, een bewerking die de hele periode tot 1671 in beslag nam. Gedeelten werden vertaald door Johan van Heemskerck. Die vertaalde eveneens gedeelten van Sir Philip Sidneys herdersroman; Felix de Sambix vertaalde het hele werk: D'Engelsche Arcadia van de Gravinne van Pembrock (1639-40). En zo was er, als aangeduid, veel meer. Tot bijzonder veel oorspronkelijk werk heeft deze activiteit intussen niet geleid. Het belangrijkste werk in dit genre was wel het boek van Mr. Johan van Heemskerck (1597-1656). Zijn Batavische Arcadia (volledig: Inleydinghe tot het ontwerp van een Batavische Arcadia) van 1637 is een produkt, waarin navolging van buitenlandse voorbeelden tot betere resultaten leidde dan wat uit nationale koker komt. Zeer zeker uit de nationale koker komt schrijvers doelstelling: de lezers ‘onder 't zoet van Minnepraatjes al spelende te (doen) komen tot kennisse van (hunne) Vaderlandsche gelegentheeden daar niemand een vreemdeling in behoort te zijn’. Dus: een culturele historie des vaderlands, gekruid door ‘Minnepraatjes’. Of: een liefdesgeschiedenis(je), vertraagd door uitvoerige gesprekken en verhandelingen over de meest uiteenlopende onderwerpen. De tijdgenoot heeft de nuttige wetenschap ongetwijfeld hogelijk gewaardeerd, in overeenstemming met de toenmaals geldende opvattingen; maar hij heeft stellig ook en passant de pikante saus van de liefdesgeschiedenissen geproefd. Deze liefde is de hoogdravende, hoofse liefde uit de school van de Italianen, verteld in de estilo alto, die de lezers klaarblijkelijk zozeer bevredigde dat in 1708 een zesde - zeer uitgebreide - editie verscheenGa naar voetnoot1. Deze estilo alto valt ook te bewonderen in andere navolgingen van de Franse liefdes- en avonturenromans, waarvan De Doolhof van So- | |
[pagina 440]
| |
cia (1643-1646) een typisch voorbeeld is. Een ‘seecker Vrou-Persoon’ klaagt in een groot bos aan een paar samengegroeide bomen haar droefheid over het missen van een jongeling in dezer voege: ‘O lieflijcke Boomtjes, hoe gheluckigh doet de aerde u lieden vereenighen en my dus onschuldigh afscheyden van d'aldermanlijckste ende soetste Cleotan? gewisselijck, indien de transformatie van Ovidio my mochte ghebeuren, soe soude ick geern gheplant staan by u eenicheyt: maer, Neen, neen mijn Lieff! het schijnt dat ons scheyden moet een Tragedie maecken van de eertijdts vermaeckelijcke kusjes en om-helsingen... Nae dese woorden, soudt ghij ghemeynt hebben dat de wateren waren t'samen gheloopen, om uyt haer ghesichte gedistilleert te worden’. Kondigt zich in proza van deze toonaard niet reeds Feith aan? In deze trant en stijl - mengeling van avonturen en hoofsgalante discoursen, klachten, minnebrieven en lyrische exclamaties - zijn in de tweede helft van de zeventiende eeuw door Samuel van Hoogstraten (1627-1678), Baltes Boekholt en anderen nog diverse romans geschreven, sommige verdienstelijk in hun soort, maar zonder bepaald nieuwe aspecten, tenzij dat met het vorderen der jaren zinnelijkheid overgaat in zwoelheid, en de estilo alto een cultus van de sentimentele stijl wordt.
Een tweede genre dat in de zeventiende eeuw tot ontwikkeling komt is de schelmenroman. Ook hier aanvankelijk vertalingen, zoals die van Vida y aventuras de Guzmán de Alfarache van de Spanjaard Mateo Aleman (1547-ca 1614). Dit boek, dat onmiddellijk in een groot aantal talen vertaald werd, heeft mede de stoot gegeven aan de ontplooiing van de pikareske roman. De Vida werd ook in het Nederlands vertaald. Maar vóór in het Nederlands oorspronkelijke werken in dit genre geschreven werden, moet gewacht worden tot de tweede helft van de eeuw.
Graag gelezen proza vormden in deze tijd ook de reisverhalen. Zij bevredigden het verlangen van de lezers om kennis te maken met vreemde en exotische landen; zij konden dit ook gemakkelijk, doordat zij doorgaans geschreven waren in de eenvoudige taal die het volk verstond. Het oudste boek dat de werkelijkheid over verre landen bracht was de Intinerario van Jan Huygen Linschoten (1563-1611). Het werd in 1594 van octrooi voorzien, was in 1595 - met medewerking van Bernard ten Broeke (Paludanus) - voltooid en verscheen in 1596. Linschoten geeft beschrijvingen van de zeevaart naar Indië, de Oosterse zeeën en Ame- | |
[pagina 441]
| |
rikaanse kusten. Hij beoogt ook een praktisch doel: door nauwkeurige beschrijving een gids te zijn voor zeelieden. - Linschoten hield verder de journalen bij van de tochten om de Noord (in 1594 en 1595). De eerste tocht van de Hollanders om de Kaap (1595-97) onder leiding van Cornelis de Houtman, vond o.a. een neerslag in het reisverslag van Willem Lodewijcksz Historie van Indien, de tocht om de wereld (1598-1601) in Beschrijvinghe vande Voyagie, ghedaen door Olivier van Noort: vertrokken met vier schepen ‘om te gaen door de Straet Magellanes, ende voorts de gantsche Cloot des Aertbodems om te zeilen’, keerde de admiraal met één schip terug in Rotterdam. Gerrit de Veer boekstaafde de poging om de Noord naar China en Indië te varen, poging die vastliep in de overwintering op Nova Zembla (1596): overwintering in de Poolnacht. Vermaard bleef de Journael ofte Gedenckwaerdige Beschrijvinghe van de Oost-Indische Reyze van Willem Ysbrantsz. Bontekoe, niet het verhaal dus van een ontdekkingstocht, maar meer van een zakelijk opgedragen reis, die duurde van 1618 tot 1625; het relaas zag overigens pas in 1646 het licht. Maar binnen een jaar werd het driemaal herdrukt, gevolgd door ‘talloze’ andere drukken. Deze vermaard gebleven relazen werden door vele latere gevolgd, te veel om op te noemen. Zij hebben - in tegenstelling met wat we in de achttiende eeuw zullen zien gebeuren - alle gemeen dat ze het verslag geven van de meest ‘echte werkelijkheid’. Maar een werkelijkheid soms zó dramatisch dat ze de lezers geboeid heeft om de van de ‘Hollandse’ werkelijkheid afwijkende situaties. G.A. van Es heeft erop gewezenGa naar voetnoot1, dat deze verhalen boeien door hun sterk individueel karakter. In veel opzichten komen deze verhalen met elkaar overeen voor wat betreft de aard van de stof; maar de landen die bezocht werden, de avonturen die men beleefde en de reacties daarop wijken zozeer van elkaar af, dat daaruit dit individueel karakter te verklaren valt; ook nog uit de aard en persoonlijkheid, de taalvaardigheid en stilistische begaafdheid van de auteurs. Uit de tweede helft van de eeuw dateert een Javaense Reyse, anoniem uitgegeven 1666, mogelijk van R. van Goens; in elk geval is de auteur een man met sterk ontwikkeld gevoel voor de schoonheid van het Indische landschap (hij zelf zegt, sprekend over de berg Marbabou, ‘op des Selfs schoonheyt soo verlieft te wesen, dat ik lust had die te gaen besichtigen’); verder de uit drie boeken bestaande Oost-Indische | |
[pagina 442]
| |
Voyagiën (1676) van Wouter Schouten, waarin ‘het kroniekachtig reisverhaal (is) uitgegroeid tot een goed verzorgd, boeiend boek voor het groote publiek’. Schouten is duidelijk een alweer ‘moderner’ mens dan zijn voorgangers, meer ‘auteur’, met een ‘doordringenden, zelfstandigen kijk op de menschen’, schrijvend soms in de vormen van de barokstijlGa naar voetnoot1; maar dit zijn uitzonderingen op de regel van de meer eenvoudige verteltrant. Deze reisverslagen duiden de overgang aan van journaal naar verhaalGa naar voetnoot2. |
|