Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 2
(1971)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Londen dan wel te Amsterdam het levenslicht zag, staat niet vastGa naar voetnoot1. Wèl dat zijn ouders als vervolgde Brownisten in Amsterdam hun toevlucht zochten. Starter was al vroeg lid van De Egelantier; lang echter zou hij dit niet blijven; in 1614 verliet hij Amsterdam voor Leeuwarden, waar hij zich als boekverkoper vestigde ‘In d'Engelsche Bijbel’, zoals hij, met trots op zijn Engelse herkomst en religieuze gezindheid, op het uithangbord vermeldde; hij gaf enkele wetenschappelijke werken uit en, in 1616, een liedboek, dat ook liederen van hemzelf bevatte. In 1617 stichtte hij te Leeuwarden, naar het voorbeeld van het Amsterdamse kunstleven, een rederijkerskamer onder de zinspreuk ‘Och mocht het rysen’. Om maar meteen de affaire tot bloei te brengen, schrijft hij in 1618 een tweetal tragikomedies Timbre de Cardone en DaraïdeGa naar voetnoot2, stukken die kennelijk geïnspireerd zijn op Engelse voorbeeldenGa naar voetnoot3. De ernstige gedeelten worden afgewisseld met komische tussentonelen, waarin Starter met genoegen de grenzen van het welgevoeglijke overschrijdt; overigens staan de kluchtige gedeelten in geen verband met de ernstige delen van de spelen. In het genre van de kluchtige spelen schreef Starter nog het een en ander; zijn Kluchtigh t'samen-Gesang van dry Personagiën met een negental ingevlochten liederen verdient aandacht als de eerste ‘singhende klucht’ (operette) in onze literatuur, vervaardigd naar het voorbeeld van de Engelse JigsGa naar voetnoot4. Starters activiteit viel niet bij iedereen in het hoge noorden in de smaak. Zijn lofliederen op Friesland en deszelfs inwoners konden niet verhelpen, dat zijn literaire werkzaamheden de argwaan van de predikanten gaande maakten: in 1619 wordt, op instigatie van Ds Bogerman, de Rhetorisyns ‘het ageren voortaan opgesecht’, terwijl ‘Jan Starter met syn gesellen’ gelast werd het door hen bespeelde gebouw te ‘verlaten en ontledigen van al hunne versierselen en gereedschappen’. Starter verhuist daarop, in 1620, naar Franeker, waar hij mogelijk ook | |
[pagina 228]
| |
toneelspelen liet opvoeren; maar ook hier volgt prompt een verbod, thans door de senaat der academie waar Starter zich als student had laten inschrijven, wellicht omdat de studenten vrijdom hadden van bier- en wijnaccijns. Aan deze vrijdom zijn mogelijk mede zijn befaamde hoge rekeningen aan brandewijn toe te schrijven. - Daarop volgt weer een verblijf te Amsterdam, waar de Nederduytsche Academie in 1621 zijn Daraïde ten tonele brengt. In datzelfde jaar verschijnt te Amsterdam de bundel van zijn blijvende roem, de Friesche LusthofGa naar voetnoot1. De Amsterdammers meenden dat Bredero weer was opgestaan ... Een deel van Starters dichtkunst is in ons oordeel vrij waardeloos gerijmel; in een ander deel kan men de vaardigheid en beheersing der techniek bewonderen: die gedichten vloeien vlot, vallen luchtig en losjes, soms waarlijk sierlijk en fraai, ook daar waar zij, als in de minnelyriek, naar de mode van die dagen gemaniëreerd aandoen; maar de diepte van gevoelsleven die Bredero's gedichten kenmerkt is het meer verstandelijk in elkaar gezette werk van Starter vreemd: een ondiepe vijver is Starter, wel eens bewogen door een flinke windvlaag, maar vrij snel weer tot bedaren gebracht. Het best blijven voldoen, naast zijn lofliederen, zijn gezelschaps-, met name zijn drinkliederen; daarop is van toepassing dat zij zeldzaam vlot en met ongeremde kracht ‘uit volle borst’ gezongen zijnGa naar voetnoot2. Daarin ligt het geheim van Starters populariteit: hij vond een voortreffelijk componist in de Leeuwarder musicus Jacques Vredeman, wiens ‘wondermooie melodieën’ de vaak oppervlakkige teksten tot een ‘weelde voor het oor’ maaktenGa naar voetnoot3. Bovendien kende Starter het geheim van het gezelschapslied, dat velen animeert. Als gezongen gezelschapsliederen hebben verschillende geschriften van Starter, die als gedicht maar matig voldoen, hun weg naar veler hart gevonden. Na zijn Friesche Lusthof ontwikkelde Starter zich steeds meer tot gelegenheidsdichter. Zijn populariteit bracht een twintigtal Amsterdamse mecenaten ertoe in 1622 een contract met de dichter te sluiten, waarbij zij zich verbonden Starter een vast honorarium te betalen indien hij in de stad bleef en hun liedjes en bruiloftsdichten leverde. Vooral de oorlog verschaft hem dichtensstof. Tenslotte zien wij hem in | |
[pagina 229]
| |
1625 als historieschrijver van de Graaf van Mansveld optreden. Hij maakte het plan voor ‘De 12 boeken Mansfeldiados’, waarvan alleen De voorloper van de Mansfeldische Heldendaden verscheen. Toen hij op mars met het leger was, bleken zijn krachten niet bestand tegen de vermoeienissen van een veldtocht: in 1626 bezweek hij en werd in ‘het vlacke velt’ begravenGa naar voetnoot1. |
|