Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 2
(1971)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdJan Baptist Houwaert (1533-1599)Hoe moeizaam intussen de renaissance zich een weg baande in onze letterkunde blijkt uit het werk van de in zijn tijd beroemde Brusselse edelman Jan Baptist Houwaert. Houwaert speelde in het staatkundige en militaire leven van zijn tijd een belangrijke rol; hij werd er zelfs van beschuldigd te zijn ‘ung des principaulx aucteurs des troubles dernierement advenuz en bruxelles’ en deelgenomen te hebben aan een ‘conventicle et illicité assamblée’; hij zit een jaar - 1568 - gevangen op de ‘Treurenborch’ te Brussel. Daarna neemt hij deel aan de opstand aan de zijde van Oranje, maar later zien wij hem in dienst van de zuidelijke overheid. Hij regelt ten dele en bezingt, doorgaans uitvoerig, achtereenvolgens de blijde inkomsten (ontvangsten) van Oranje, Matthias, Anjou, Parma, en Ernst van Oostenrijk (1577 tot 1594)Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 103]
| |
Hij bekleedde de voorname positie van ‘Conseiller ende Meester Ordinaris van de Rekeninghen des Hertogdoms van Brussel’, 's winters wonende te Brussel, 's zomers residerende op zijn landgoed Cleyn Venegiën in het Zoniën bos. Hij had, gezien het wisselvallig politiek klimaat van die tijd, alle reden in zijn Paraenesis politica (geschreven rond 1585, verschenen eerst in 1614) stoïcijnse opvattingen te huldigen inzake standvastigheid in rampspoed, inzake vrije wil en uitverkiezing; Cicero en veel andere klassieke schrijvers: historici, dichters en wijsgeren hebben hem ‘diets’ gemaakt; daarnaast citeert hij enkele bijbelse exempelen. Hij schreef volgens een bewonderaar ‘hoopen constelycke spelen van sinne’; lang niet alle zijn bewaard. Zijn grootste roem verwierf intussen een zeer omvangrijk gedicht Pegasides Pleyn, ende den Lust-hof der Maeghden (1583), een leerdicht voor de Nederlandse jonkvrouwen te harer nadere instructie, hoewel zij eigenlijk reeds de voortreffelijkste en uitstekendste vrouwen ter wereld zijn; maar ook dezulken zijn voor nóg hoger vervolmaking vatbaar. Deze Lust-hof is opgesierd door vele, vooral aan de antieke verbeeldingen en geschiedenissen ontleende, verhalen van soms vrij onstichtelijke aard; maar dat zijn vele verhalen uit de bijbel óok - merkt Houwaert op; het gaat om het goede doel: de strengere zeden, die hij met zijn geschrift wil bevorderen... Toch klinkt in dit dichtwerk duidelijk een ondertoon van paganistische levensgenieting, die verraadt hoezeer de dichtende zedenmeester zelf nog gevoelig was voor de betovering van bepaalde latijnse auteursGa naar voetnoot1. Naar opzet doet dit verhaal, vol allegorische avonturen, denken aan de Olympiados van Jan van der Noot, die enkele jaren tevoren verschenen was (nl. 1579). Blijkens een dichtwerk als dit Pleyn staat Houwaert ook literair op de kentering van de tijd: hij is rederijker met een sterk humanistische inslag. Rederijker blijft hij in zijn voorstellingswijze: met name de al eeuwen geliefde allegoriserende voorstellingswijze is ook hem dierbaar. Maar deze voorstellingswijze wordt ook gevoed uit klassieke bronnen. Hij manipuleert - ik haal nu uit diverse werken aan - met figuren als Deughd, Vreese des Heeren, Goddelycke Waarschouwen, Wellustich Leven, Planteyt, Prince der Hoverdyen, Meest al de wereld, Bode | |
[pagina 104]
| |
Amoureus, Amoreus Ghepeyns (die zich op weg begeeft naar Venus), Mars, Saturnus, Pallas, de Parnassus, Helicon, Pluto, Discordia, Atropos, Constantia, met andere woorden: een wonderlijke mengeling van al langer bekende voorstellingen van eigenschappen, ten dele met namen uit de eigen taal, ten dele met namen die in klassieke talen als eigennamen voorkwamen of moderner klassicistisch gevormd werden. Als echt rederijker en schriftuurlijk dichter demonstreert hij zich in het grote dichtwerk De Vier Wterste (waarschijnlijk geschreven in de periode 1579-82, en verschenen voor 1583). Hoewel het boek tal van antieke auteurs vermeldt - volgens de auteur heeft hij ze ‘naerderhant daer bij ghestelt’ - leeft het naar geest en sfeer toch meer uit de denkwereld die ten grondslag lag aan Elckerlijc en Jan van den Dales De Ure vander doot. De laatste uitgever van De Vier WtersteGa naar voetnoot1 ziet als de grote betekenis ervan, dat Houwaert daarin de gangbare laatmiddeleeuwse eschatologische gevoels- en gedachtenwereld heeft aangepast aan de reformatorische leerstellingenGa naar voetnoot2. Naar zijn voorstellingswijze is het gedicht een allegorische droom, die voor een aanzienlijk deel bestaat uit toespraken van personificaties en antwoorden van de ik-figuur. Deze droom volgt op een inleiding die handelt over Houwaerts gevangenschap onder Alva. De droom eindigt doordat aan de ik-figuur meegedeeld wordt dat hij in vrijheid gesteld zal worden. Deze mededeling wordt gevolgd door uitgebreide waarschuwingen als ‘moraal’ van het visioen. Aan Houwaert wordt veelal toegeschrevenGa naar voetnoot3 Den Handel der Amoureusheyt ‘begrepen in dry Boecken, inhoudende dry excellente, constighe, soetvloyende, Poëtische spelen van sinnen, van Jupiter en Yo, met dry | |
[pagina 105]
| |
behaeghelijcke ende belachelijcke Dialogen oft disputatiën van minnen’ (1583)Ga naar voetnoot1. Dit uitvoerig stuk - eigenlijk één geheel in drie delen of bedrijven - behandelt een klassieke mythe, maar naast de Romeinse goden en godinnen treden de traditionele sinnekens (Natuurlycke Lust en Cracht van Liefden) op als de ‘coppeleers’ bij Jupiters liefde voor Yo. Eug. de Bock meent echter, dat dit werk niet door Houwaert geschreven werd, maar door Colijn van RijsseleGa naar voetnoot2. Maar ook indien dit werk niet van Houwaert zou zijn, dan nog staat genoeg op zijn naam om de ‘nieuwe Virgilius’, de ‘herleefde Ovidius’ in 1599 het hoofd te ruste te doen leggen, niet alleen tevreden over de enorme kwantiteit van het werk dat hij met grote snelheid had vervaardigd, maar ook over de roem die hij ermede geoogst had. Deze roem moet verklaard worden uit de geest des tijds, die niet alleen ontvankelijk was voor het ‘nieuwe’ element in Houwaerts werk (het quasi-klassieke), maar die nog altijd sterk beheerst werd door de middeleeuwse lust in allegorieën en moralisaties, zoals die reeds in de Roman van de Roos leefde en hier herleefde in Schoon Samblant, Minlyck Ontfanck, Fier Ghelaet en Lieflijck Vleyen, alsmede in de bespiegeling over de vier uitersten. Zo is deze auteur, wiens werk vooral om de ongemene langdradigheid een verfijnder smaak weinig kan voldoen, cultuurhistorisch belangrijk als typische overgangsfiguur: geboeid door het nieuwe, d.i. het in de klassieken gewaardeerde levenselement en kunstgevoelGa naar voetnoot3, blijft hij nochtans rederijker. |
|