Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1
(1978)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdRidderpoëzieGa naar voetnoot1Het ridderwézen is, in deze periode, over zijn hoogtepunt heen. De ridderpoëzie handhaaft zich echter in de belangstelling en vindt, soms, nieuwe vormen. De vrij strenge scheiding die in de dertiende eeuw nog te maken viel tussen de (voorhoofse) heldenepiek enerzijds en de hoofse epiek anderzijds, vervaagt. Nadat beide soorten, naar wij zagen, waren uitgegroeid tot grote cyclische verhalen, gaan steeds meer aspecten elkaar dekken zoals twee zich uitbreidende kringen in het water elkaar naderen en tenslotte in elkaar overgaan. Zowel naar de vorm als naar de geest nemen beide soorten van elkaar over, waardoor het oorspronkelijk verband met het vroegere genre losraakt en de nieuwe romankunst in tal van werken in dit opzicht een typisch kenmerk van epigonen-kunst vertonen gaat: men put uit de schatkamers der vorige eeuw voor wat motieven en procédés betreft, ontleent ook voor de stof vooral aan sprookjes en volkskunst; dit materiaal verschaft niet aan een scheppende verbeelding de stof waarin een nieuw wereldbeeld wordt uitgedrukt; wat men bereikt is, in de beste werken, de oude ridderidealen te laten stralen, in een gedempte schittering, matter, ‘beschaafder’, soms minder overtuigend. Ook in deze romans worden reuzen bevochten, monsters dodelijk getroffen, dappere daden tegen Sarracenen verricht, ook hier klieft de dappere held op het juiste moment zijn tegenstander het lichaam van boven naar beneden, maar de lezer krijgt de indruk, dat de auteur dit alles gelèzen heeft bij voorgangers. Het wordt langzamerhand ‘literatuur’, met de voor- en nadelen ervan. Nadelen inzover het element van de levensechtheid zwakker wordt; voordelen inzover een meer opzettelijk artistieke literaire schepping ontstaat. De slechtste zijn die, waarin het begrip van het ridderlijke vrijwel | |||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||
geheel ontbreekt en een ridderlijke stof wordt behandeld met dorperlijke opvattingen, die het ridderwezen onteren en neerhalen. Met het verminderen van de geestelijke spankracht, die niet meer in staat blijkt de stof te doordringen, verminderen ook taalbeheersing en technische vaardigheid; het vers wordt slapper door het toelaten van steeds meer dalingen binnen het kader van de gehandhaafde vier heffingen, het lijkt soms niet veel méér dan prozaGa naar voetnoot1. Blijvende waarde daarentegen behouden vooral die werken of fragmenten, waarin de ridderstof duidelijk alleen maar ‘stof’ is om daarin algemeen menselijke conflicten en aangelegenheden tot uitdrukking te brengen: problemen met betrekking tot de liefde, en avonturen. Deze bezitten ook de typische vormvolmaaktheid en gaafheid van het ‘letterkundig’ geschrift. Maar met de geschriften uit de veertiende eeuw zijn heldendicht en hoofse roman in hun oorspronkelijk middeleeuwse vorm aan hun eindterm gekomen. De belangstelling voor de geest en materie ervan blijft echter levend; ook in de komende eeuwen: in de volksboeken van de vijftiende en zestiende eeuw zal de oude stof nieuwe vormen vinden, daarna moderniseren Breero, Hooft en Vondel in de zeventiende eeuw oude verhalen om er hun nieuwe ideeën in tot uitdrukking te brengen. Thans echter hebben wij de geschriften uit, globaal gesproken, de tijd rond de veertiende eeuw iets nader te beschouwen. | |||||||||||||||||||||
Beerte metten breden voetenTot wat men genoemd heeft de ‘nabloei der heldenepiek’ behoort de Beerte metten breden voetenGa naar voetnoot2 uit de Frankische cyclus: als Pepijn huwt met Berte, volgens het verhaal de dochter van Floris en Blanchefloer, weet de moeder van Bertes kamervrouw haar dochter, die sprekend op Berte gelijkt, voor deze te doen doorgaan. Berte wordt van het hof verjaagd, maar negen jaar later in ere hersteld. Van de, naar Adenet li Rois tekst van ca. 1275 bewerkte, Nederlandse roman bleven slechts 138 verzen over, die betrekking hebben op het terugvinden van Beerte. | |||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||
MaleghijsUit dezelfde kring stamt de roman van MaleghijsGa naar voetnoot1, waarvan en kleine drieduizend versregels teruggevonden zijn. We leerden deze oudoom van de Heemskinderen al eerder kennen bij de Roman van Renout van Montalbaen als de tovenaar. In Maleghijs, dat in de Nederduitse vertaling in zijn geheel bewaard bleef, is van heldenepiek weinig meer te bespeuren. Maleghijs heeft niets van de sterke, krachtige, hij is de listige; het lichtelijk komische element dat in de Renout een aangename, zij het niet heldhaftige variatie teweegbracht, is hier overheersend geworden; onmiskenbaar is een zekere voorkeur voor het platte. | |||||||||||||||||||||
Valentijn en NameloosAangepast aan de stof van de heldenepiek is het verhaal van Valentijn en NameloosGa naar voetnoot2, waarin Te Winkel een oosterse kern meende te herkennenGa naar voetnoot3. Het verhaal is zeer bekend gebleven door het latere volksboekGa naar voetnoot4 onder de titel Valentijn en Oursson: de geschiedenis van de twee broers waarvan de een als ridder wordt opgevoed, terwijl de ander, die door een wolvin gezoogd wordt, opgroeit tot een ruige bosmens, de schrik van het land. Valentijn, die alreeds andere roemrijke, ridderlijke daden met en zonder betrekking tot vervolgde en niet-vervolgde jonkvrouwen verricht had, bevrijdt het land van de plaag om te ontdekken dat het monster een mens, en nog wel zijn broer is. Ridderlijkheid, liefde, verdrukte onschuld, reuzen en monsters, alles is in dit wonderlijk verhaal tot een eenheid vermengd. | |||||||||||||||||||||
Die Borchgrave van CouchiHet merkwaardigste geschrift in dit genre is zonder twijfel Die Borchgrave van CouchiGa naar voetnoot5, wiens historie zich heet af te spelen tijdens de | |||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||
eerste Karolingen na Karel de Grote (Lodewijks dood, en de kroning van Karel de Kale komen erin voor), waardoor het verhaal dus is verbonden met de sfeer van het Frankische chanson de geste; het speelt zich ten dele ook af in de Ardennen; anderzijds echter is het vervuld van de geest der hoofse liefde tussen de borchgrave van Couchi en Beatrijs, de schone vrouw van de heer van Faiuweel, een ‘minne so reine’, dat er geen kwaad van gezegd kan worden, vermits de gehele verhouding zich in de sfeer van de riddelijke vrouwendienst vol eerbiedige verering en tot heldhaftige daden inspirerende minne voltrekt; bovendien neemt de borchgrave deel aan een kruistocht naar het Heilige Land, waardoor het verhaal - zonder overigens het wonderbaarlijke en fantastische ervan te kennen - verband houdt met de oosterse romans. De 3814 bewaarde verzen laten ons de afloop niet kennen; in een Franse tekst uit de veertiende eeuw, die duidelijk verband houdt met de onzeGa naar voetnoot1, laat Beatrijs' gemaal het hart van de borchgrave - die op de terugreis uit het Heilige Land gestorven was - tot een pastei bereiden en zijn vrouw daarvan eten; als zij dan de waarheid verneemt, besluit zij nooit meer te eten en sterft van droefheid. De Franse tekst beperkt zich vrijwel tot de lotgevallen der beide minnenden zonder ander verband te leggen met historische gebeurtenissen dan de relatie met de kruistocht van 1190. In de Nederlandse tekst heeft men een voorbeeld van de dooreenvlechting der genres, in casu van de hoofse en de oosterse roman met het chanson de geste. Mogelijk een vrij zelfstandig werk, munt het uit door knappe psychologische behandeling van de problemen, realistische beelding van de waargenomen werkelijkheid en sierlijke verhaaltrant. | |||||||||||||||||||||
Roman van CassamusTot de sfeer van de hoofse avonturen- en liefdesromans behoren enkele andere werken uit deze periode. Allereerst - om wederom met een verhaal dat klassieke stof bewerkte, te beginnen - de Roman van CassamusGa naar voetnoot2. Phesonie, de bekoorlijke nicht van de honderdjarige ‘vieliart’ Cassa- | |||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||
mus, een vriendelijk, beminnelijk heer, wordt beoorloogd door de, eveneens grijze, Claerrus, wiens huwelijksaanzoek zij afsloeg. De zijde van Phesonie en Cassamus wordt o.a. gehouden door Alexander. Een der voornaamste vijandelijke ridders, Casseel van Baudre, wordt gevangen genomen, en allen streven ernaar hem het verblijf zo aangenaam mogelijk te maken. Een hoofs gezelschap wordt bijeengebracht, dat de tijd kort met levendige, hoofse gesprekken, scherts en spel, waarin discussies over liefdesproblemen een grote plaats innemen. Men komt hierin diverse motieven uit de hoofse liefde tegen - tot en met de amor de lonh. Maar het blijft in de sfeer van het (konings)spél. | |||||||||||||||||||||
FlandrijsWaarschijnlijk oorspronkelijk is de FlandrijsGa naar voetnoot1, uit het eerste kwart van de 14e eeuw, waarvan echter slechts een kleine tweeduizend verzen bewaard zijn; het is epigonenwerk van een auteur, die de ridderromans van de vorige eeuw, met name de Walewein, terdege in zich opgenomen heeft. | |||||||||||||||||||||
Seghelijn van JherusalemBijzonder fantastisch is Seghelijn van JherusalemGa naar voetnoot2, geschreven door een zekere Loy Latewaert. De oosterse elementen in dit verhaal zijn gedoopt in een christelijke sfeer die herinnert aan de Graalsage; het bizar overladen verhaal wordt dan ook een mengeling van ridderroman en legende. Wellicht leven ook nog, via heldenliederen en latere epiek, zeer oude, Merovingische herinneringen in dit gedicht voort. De verteltrant van het waarschijnlijk ‘oorspronkelijk’ verhaal varieert van stuntelig tot kinderlijk. | |||||||||||||||||||||
Van den VII Vroeden van binnen RomeOosterse stoffen vonden hun neerslag in het befaamde Van den VII Vroeden van binnen RomeGa naar voetnoot3 met de Indisch-Arabische structuur van de raamvertelling: binnen het kader van een hoofdverhaal worden verschillende andere verhalen samengevat. Via de Franse prozaroman en zijn voorgangers, waarnaar de onze bewerkt is, gaat een deel van deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||
verhalen terug op een, in die taal verloren gegane, Indische verhalenbundel Sindibâds Boek, die in andere oosterse talen vertaald werd. Daarnaast staan verhalen uit de klassieke oudheid en van onbekende herkomst. Het hoofdverhaal handelt over de zoon van de Romeinse keizer Diocletianus, die, opgevoed door zeven wijzen, door zijn jonge stiefmoeder valselijk beschuldigd wordt haar te hebben willen verleiden. Spreken ter zelfverdediging kan hij aanvankelijk niet: de wijzen hebben namelijk in de sterren gezien, dat hun pleegkind het leven zou verliezen, indien hij de eerste zeven dagen aan het hof niet volkomen zwijgt; zij weten spreken te voorkomen door elke dag een verhaal te doen, waarvan de strekking is, dat de keizer zijn zoon behoort te sparen. De keizerin stelt daar haar verhalen tegenover, tot, na de zevende dag, de knaap zelf zijn verhaal mag doen - het vijftiende! - ter onthulling van het bedrog en het schandelijk leven van zijn stiefmoeder. Deze wordt, naar behoren, veroordeeld en ter dood gebracht. Grote kunstwaarde bezit de 14e eeuwse verhaalcyclus nietGa naar voetnoot1. - Een fragment van 90 regels bleef bewaard van de zeer beroemde Barlaäm en JosaphatGa naar voetnoot2, het verhaal van de zoon van een Indisch vorst, Josaphat, die als christenvervolger begint, maar, na door Barlaäm bekeerd te zijn, zelf geloofs-verkondiger wordt en als kluizenaar sterft. Een der Indische Boeddhalegenden is in dit verhaal gekerstend en omgebouwd tot apologie voor het monachisme. | |||||||||||||||||||||
Die Borchgravinne van VergiOp 24 mei 1315 voltooide een onbekende Brabantse auteur Die Borchgravinne van VergiGa naar voetnoot3, een werk van 1127 regels, dat de tragische liefde verhaalt van de (gehuwde) borggravinne voor een ridder uit Bourgondië. De hertogin van Bourgondië, die de liefde van de ridder niet vermag te wekken, weet achter het geheim van zijn liefde te komen, en bespot op een hofdag de borggravinne. Wanende door haar ridder verraden te zijn, sterft de borggravinne van smart, waarna de ridder zich op haar lijk doorsteekt; de hertog trekt dan zijn zwaard | |||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||
Sere verbolghen ende ontdaen,
Ende es indie camere ghegaen,
Daer dans was ende feeste groet.
Tswert soe droech hi al bloet,
Ende es in die dans comen,
Daer hi sijn wijf heuet vernomen,
Ende sloech haer tswert op thoot bouen
Dat haer die hersene clouen,
Ghelijc hi haer gheloofde wale,
Doen hijt haer seide te male.
Die vrouwe viel neder doot. (1070-80)
De hertogin had namelijk misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar man in haar stelde, toen hij haar het geheim van 's ridders liefde voor de borggravinne toevertrouwde. Het verhaal heeft de duidelijke strekking de ‘gherechte minnare’ te raden hun geheim streng verborgen te houden, opdat niet dergelijke catastrofale gevolgen optreden als in dit verhaal vermeld worden. Noch de al te opzettelijk lerende strekking noch de melodramatische afloop mogen ons echter beletten deze novelle als een van de best geslaagde in dit genre te erkennen; strak geconcentreerd op het psychologisch gebeuren laat het alle quasi-historisch en ridderlijk apparaat terzijde; de psychologische karakteristiek van de hoofdfiguren - en er zijn vrijwel alléén maar hoofdfiguren - is scherp getekend; een klacht als die van de borchgravinne na het gewaande verraad, is een hoogtepunt van belijdeniskunst. Deze korte vertelling is zowel psychologisch als wat de bouw van het geheel betreft, volmaakt geslaagd. - Het verhaal gaat terug op een Frans-Bourgondisch werk uit de dertiende eeuwGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||
Roman van Heinric en Margriete van LimborchHet laatst hier te noemen werk is de Roman van Heinric en Margriete van LimborchGa naar voetnoot2. De dichter werkte hieraan, naar hij verklaart, van 1291 tot 1318; mogelijk was hij geïnspireerd door de slag van Woeringen | |||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||
die nog eenmaal het ridderwezen in zijn glans en grootheid aan de wereld toonde. Deze roman is inderdaad op zijn minst een nablòei van de ridderroman uit de vorige eeuw, een kunstige verwerking van de talrijke motieven die overbekend geworden waren, met geest en fijn gevoel gedaan, met zin ook voor de praktische deugden die de mens te leren had om waarlijk-menselijk te leven. Het werk is, toch wel zeer goed leesbare, ‘literatuur’; de auteur kon uitstekend schrijven. Hij had geen moeite met het ordenen of vertellen van zijn stof: hij kende zijn vak. Tal van fragmenten uit deze roman bevredigen ook de hedendaagse lezer als vertelkunst; het boek met de liefdesgeschiedenis van Evax en Sibelie is bijzonder knap geschreven. Zonder twijfel: het in elkaar vloeien van de genres - kruisvaartroman, heldenepos, liefdes- en avonturenroman - stempelt het werk tot een geschrift uit de jongere periode van de ridderkunst, terwijl de allegorie reeds de komende voorkeur aankondigt; maar het is toch minstens billijk in een werk als dit een voorloper van de moderne romankunst te zien, zoals de Borchgravinne van Vergi de moderne novelle aankondigt. - De Roman van Limborch telt zo'n tweeëntwintigduizend versregels... W.E. Hegman acht het, o.a. op grond van het Brabants van de autograaf, op grond van de punten van overeenkomst met de Roman de la Rose en de merkwaardige verhouding tussen in Die Rose weggelaten, maar in de Roman van Limborch juist wel weer voorkomende delen, waarschijnlijk dat Hein van Aken, de auteur van de roman van de Rose, de schrijver van dit enorme dichtwerk isGa naar voetnoot1. Deze Hein van Aken wordt dan wel een van onze belangrijkste auteurs uit de jaren rond 1300: hij zou dan Van den Coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen hebben bewerktGa naar voetnoot2, de Roman van de RoosGa naar voetnoot3 en de Roman van Heinric en Margriete van Limborch. Sommigen zien in hem dan bovendien nog de auteur van de Vierde MartijnGa naar voetnoot4, wat anderen minder waarschijnlijk achtenGa naar voetnoot5. In de sfeer van Heinric en Margriete van Limborch, van de VII vroeden, Die Borchgravinne van Vergi en dergelijke hoort ook thuis Florimont, ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||
taald naar de Franse avonturenroman Florimont (1181) van Aimon de Varennes. De taal van onze vertaling is Brabants; de bewerking heeft rond 1300 plaats gevonden. Jammer genoeg zijn tot nu toe slechts 348 versregels teruggevonden (het Franse origineel telt er 13680). Florimont is in dit verhaal de grootvader van AlexanderGa naar voetnoot1.
Opmerkelijk is wel dat een deel van deze romans, en wel vooral de bij uitstek fantastische en avontuurlijke, bijzonder in de smaak van het publiek vielen: zij bleven lang populair, werden later voor de druk omgewerkt en trokken toen, nadat zij hun rol voor de hogere kringen hadden uitgespeeld, de aandacht van het volk (volksboeken). - Maar ook de oudere onderwerpen bleven belangstelling trekken, ook in hun oudere vorm, zoals blijkt uit de handschriften ervan juist uit de veertiende en vijftiende eeuwGa naar voetnoot2. Met de oudere onderwerpen zijn bedoeld de geschiedenissen om Koning Artur, de Graal, Lancelot, Merlijn en soortgelijke. | |||||||||||||||||||||
LancelotromansBijzondere belangstelling bleef men kennelijk koesteren voor de stof met betrekking tot Lancelot. Van ca. 1300 althans dateert een Lantsloot van der Haghedochte, waarvan voornamelijk in Marburg en Münster vrij grote fragmenten zijn teruggevondenGa naar voetnoot3. Het in versvorm geschreven werk werd geschreven door een Vlaming, daarna afgeschreven door een HollanderGa naar voetnoot4. Van belang voor onze middelneerlandistiek is tenslotte een Keuls handschrift met een prozaroman van Lancelot, waarvan het colofon o.a. vermeldt: Disz buchelin zu einer stonden
Hain ich Inn flemische geschrieben fonden
| |||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||
Von eyme kostigen meister verricht
Der es vsz frantzose dartzu hait gedicht
Men meent ook op grond van het taalbeeld van het werk, dat aan deze tekst inderdaad een Vlaamse tekst ten grondslag ligtGa naar voetnoot1. (Overigens is de terminus ad quem van het handschrift 1476; het zou dus kunnen zijn, dat deze Lancelotversie in de volgende periode thuishoort). | |||||||||||||||||||||
Koning Arturs boekHiervóór spraken wij over Van Maerlants graalromans (Historie van den Grale en Merlijns boeck). In 1326 voegde Lodewijk van Velthem daaraan de vertaling toe van een zeer uitgebreid werk, namelijk Koning Arturs boekGa naar voetnoot2. Daarin wordt allereerst beschreven ‘hoe dat Artur began regneren altemale bij Merlijns leren’, vervolgens zijn regering en zijn strijd met Saksen en Romeinen, de liefde van Genovere en Artur en hun huwelijk, en de vorming, met Walewein als ‘meester ende here’, van het gezelschap van de Tafelronde, dat zich ten doel stelde het zoeken van de graal en de speer, die in het Land van Logres, dat is Engeland, waren, en waarvan alleen ‘die beste ridder van al der werelt’ zich meester zou kunnen maken. Merlijn is ook hier de wijze raadsman en tovenaar, maar tenslotte drijft zijn liefde voor de fee Viviane hem tot de ondergang: hij wordt in zijn eigen toverij gevangenGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||
Haagse (Lancelot-)handschriftIs Lodewijk van Velthem al reeds hierom een ‘naam’ in onze letterkunde, op zijn naam staat ook het fameuze Haagse Lancelot-handschriftGa naar voetnoot4. Dit handschrift dateert uit de eerste helft van de veertiende | |||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||
eeuw. Het was het eigendom van Lodewijk van Velthem. Dit wordt uitdrukkelijk vermeld in de hand van de voornaamste afschrijver: ‘hier indet boec van lancelote dat heren lodewijcs es van velthem’, dus: hier eindigt het boek van Lancelot, dat van heer Lodewijk van Velthem is. Deze Van Velthem zal wel dezelfde zijn als de jongere tijdgenoot van Van Maerlant, hij zelf ook een bekend schrijver. Was Van Velthem misschien zélf de bewerker? De aangelegenheid is nog niet opgehelderdGa naar voetnoot1. Het Haagse handschrift omvat op zijn 240 bewaard gebleven bladenGa naar voetnoot2 (480 pagina's) een aanzienlijke hoeveelheid teksten. De auteur geeft allereerst duidelijk een bewerking, in versregels, van de roman van Lancelot en prose, van de Queste del Saint Graal en van La mort le Roi Artu, de drie grote delen van de Lancelot-Queste-Mort-cyclus (de zg. tweede cyclus). De eigenlijke Lancelot werd in zijn geheel vertaald (bewerkt), en staat bekend als Dboec van Lancelot. Van het eerste boek (deel) ervan zijn slechts enkele honderden versregels bewaard gebleven. Zij zijn echter bijzonder belangwekkend, omdat zij, zoals wij hiervóorGa naar voetnoot3 zagen, handelen over Lancelot, wiens liefde voor Genovere hem ertoe brengt een door een nar geleide kar te bestijgen: grootste schande voor een ridder! Maar zóver drijft hem dus de liefdeGa naar voetnoot4. Het tweede boek van Lancelot omvat liefst 36947 versregels, (de Graalqueste 11160 verzen, Arturs dood 13054 versregels). Wie de bijzondere literaire waarde van de Roman van Lancelot c.a. wil zien, leze hem na bijvoorbeeld Seghelijn van JherusalemGa naar voetnoot5. Men is in een andere literaire wereld: na het stuntelig geschrijf van de auteur van Seghelijn: een auteur die zijn taal- en verstechniek onvergelijkbaar beter | |||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||
beheerst: brede, vloeiend in elkaar overgaande zinnen, zinnen die gemakkelijk lopen, fraaie enjambementen, versregels van (in elk geval) vier heffingen, tenderend naar een jambisch evenwicht. De psychologie is modern genuanceerd, het geheel gedrenkt in de sfeer van de hoofsheid (in bredere zin). Overigens zal het nodig zijn de gehele kernroman op deze strikt artistieke aspecten te lezen: bij eerste kennismaking maken niet alle delen dezelfde artistiek-verzorgde en genuanceerde indruk.
Binnen het kader van deze volgens de traditionele opvatting en door de middeleeuwse Franse handschriften geijkte verbinding van ‘de’ Lancelotroman, plaatst de auteur van het Haagse handschrift diverse andere werken. Op de bewerking van de Lancelot volgde een fragmentarische bewerking van een deel van de Middelnederlandse vertaling van Chrétiens Perceval en het (eerste) vervolg daarop; zij handelen echter vooral over Walewein; daarna Moriaen, dit laatste waarschijnlijk bewerkt naar een Middelnederlands origineel. Nà de daarop volgende bewerking van de Queste volgt een bewerking van de Middelnederlandse vertaling van de Vengeance Raguidel, de Roman van den Riddere metter mouwenGa naar voetnoot1, bewerkt naar een Middelnederlands origineel, de Roman van Walewein ende KeyeGa naar voetnoot2, Lanceloet en het hert met de witte voet, en de Roman van TorecGa naar voetnoot3. Tenslotte dan de bewerking van La mort le Roi Artu. Met andere woorden: tussen de drie hoofdverhalen (Lancelot, Queste, Mort) zijn zeven andere Arturromans ingevoegdGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||
Uit de aard van de zaak is het van belang te weten waarom de bewerker juist op de plaats waar zij staan bepaalde teksten invoegde. Ten dele is dit al onderzocht. Verder kan in de werkwijze van de compilator belangrijk inzicht verschaffen een vergelijking tussen de teksten in het Haagse handschrift en de daaraan voorafgaande teksten (voorzover aanwezig). Uit het door W.P. Gerritsen ingestelde vergelijkend onderzoek naar de verhouding tussen de grote Ragisel-fragmenten uit de dertiende eeuwGa naar voetnoot1 en de bewerking van het Haagse handschrift volgt al een aantal belangrijke conclusies. De ‘compilatie’ is gedicht in verzen van dezelfde soort: korte, gepaard rijmende versregels. De bewerker heeft dus de originelen - ten dele Frans proza, ten dele Middelnederlandse teksten, elk gedicht met eigen structuur - verstechnisch soortgelijk gemaakt. Hij deed dit kennelijk met het doel de onderdelen tot een harmonisch geheel samen te voegenGa naar voetnoot2, wat ook blijkt uit de keus der samengevatte werken: hij hield zich alleen maar bezig met teksten die betrekking hadden op Lancelot en andere figuren uit de Artursage (of brachtze althans daarmee in verband)Ga naar voetnoot3. Hij ging bij zijn bewerking vrij rigoureus te werk: hij bracht waar nodig verbindende teksten aan tussen de romans; hij schreef zo nodig hele nieuwe hoofstukkenGa naar voetnoot4. Hij completeerde dus, maar ging óok verkortend te werk, door te parafraseren of te couperenGa naar voetnoot5. In andere gevallen, waarin hij de inhoud | |||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||
vasthoudt, herdicht hij deze met heel andere woordenGa naar voetnoot1. Hij wijkt af van het oorspronkelijke verhaal met de bedoeling verhaaltechnische onvolkomenheden (onwaarschijnlijkheden o.a.) weg te werken. In tegenstelling met voorgangers meent prof. Gerritsen, dat de compilator vaak met onmiskenbare handigheid en kennis van zaken te werk is gegaanGa naar voetnoot2. Hij heeft het ‘episodisch karakter’ dat oudere romans kenmerkt, weggewerkt, niet afgehechte draden tot een logisch en compositorisch verantwoord einde vervolgd en er een cyclische Arturroman van gemaakt; hij heeft nadrukkelijker nog dan in de Oudfranse prozaromans het geval was, de principes waarop het cyclisch karakter berustte, in de praktijk uitgewerkt (weer opnemen en afmaken van verhalen)Ga naar voetnoot3. De Paepe heeft - maar dat heeft dan alléén betrekking op het Wrake-gedeelte - als zijn mening te kennen gegeven, dat deze bewerkings-techniek (vooral voor wat betreft het element van verkortingen) verklaard kan worden uit de behoefte vooral de epische momenten over te houden. Hij meent, dat de sen de bewerker in het Wrake-gedeelte weinig interesseerde, maar dat hem bovenal de ‘materiële feitelijkheid’, als men wil de reeks ‘avonturen’ boeideGa naar voetnoot4. H. Paardekooper-van BuurenGa naar voetnoot5 deelt deze mening niet; óok niet de mening dat de toegevoegde episodes alleen maar tot taak zouden hebben losse draden af te hechten. Naar haar mening heeft de compilator de sen | |||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||
niet laten verdwijnen, maar er een hogere en meer algemene strekking aan gegeven. Zij stelt, dat de auteur van de Wrake-bewerking in de Lancelotcompilatie zijn vrouwelijke voorbeelden in drie typen veranderdeGa naar voetnoot1, die door toedoen van Walewein en Gariet hun plaats krijgen in de ordo. Vooral in verband hiermee - maar ook wel om andere redenen - heeft hij al compilerend verkort, veranderd en uitgebreid, veranderde en verbeterde hij ook de structuur, soms op een verbluffend knappe manier, aldus mevrouw Paardekooper. Men zal, op het voetspoor van het belangrijke werk dat al gedaan isGa naar voetnoot2, verder moeten gaan met het onderzoek naar de techniek, die de bewerker van het Haagse Lancelot-handschrift toepaste bij zijn poging het geheel tot een sluitende compositie te brengen. |
|