| |
| |
| |
Ludmilla
Lieve Klaus, ik zal je, op je verzoek, nog eenmaal schriftelijk antwoorden voordat je terugkomt. Over Bo kan ik je weinig inlichtingen verstrekken, want hij is in een huis van bewaring terechtgekomen en ik voel er bitter weinig voor daar een bezoek af te leggen. Over Kim heb ik je verteld in mijn voorlaatste brief. Je hebt me kwalijk genomen dat ik niet beter op haar lette. Maar wat wil je? Ik kon haar toch niet opsluiten? En aangezien de intimiteit tussen ons min of meer verdwenen was, vertelde ze me ook niet veel meer. Ik heb dus onmogelijk kunnen weten hoe de zaak ervoor stond in die tijd.
Ze is teruggekomen na enige weken ziekenhuis en een paar maanden revalideren. Je had alles kunnen meemaken, als je je aan de afspraak had gehouden, door na de gestelde maand terug te keren. Maar goed, je had blijkbaar gegronde redenen om je verblijf in het zonnige zuiden wat te rekken. Ik reken er echter nu op, dat je je belofte houdt en binnen afzienbare tijd weer met mij in deze stulp vertoeft.
Toen ik haar voor de laatste keer zag was ze zich nog maar ternauwernood bewust van haar zilveren nekwervel en het feit dat haar linkerhelft op halve toeren draait. Haar linkerhand lag verwrongen op de sprei. Ze wilde niets van me weten, ik, die dagen aan haar bed gezeten had en haar lichtblauwe gezicht had zien vertrekken in angstige dromen en dat in tanige doodskleuren in het kussen lag weggedrukt. Dood is ze niet gegaan, nee, helaas zou ik bijna willen zeggen, hoewel je weet wat mijn gevoelens voor haar zijn. Daarbij valt Anna in het niet.
Voordat ze thuis zou komen had ik haar kamer nog aan een laatste inspectie onderworpen. Je weet hoe ik dat kan doen, grondig. Ik had de kamer in het huis waar ze woonde achter het Vondelpark, gemaakt zoals die was voordat ze Bo ooit
| |
| |
ontmoet had. Dat leek me het beste. Niet dat ik haar zodoende had willen dwingen om hem in één klap te vergeten, dat zou belachelijk zijn, maar je kunt je niet voorstellen hoe haar huis er uit zag nadat Bo er al die tijd in had gewoond. Het was een sadistisch versierde gaskamer, dat was het. En daarin het geraamte Kim, walgelijk in één woord.
Naderhand, vlak voor de catastrofe, kon ik niet meer kwaad zijn op Bo de jongen die ik had gekend, gek is dat, hij heeft mij toch ook flink te pakken gehad zou je zeggen, maar meer verdiept was ik in zijn plannen, zijn vooropgezette schermen met nageaapte indonesische schaduwspelen, die slecht afliepen bij hem. En toen de studie daaromtrent zijn einde had genomen voelde ik helemaal niets meer. Alleen vreselijk was Kim, die niets meer van me wilde weten, sinds de middag die we samen hadden doorgebracht. Die middag had ik je nog beloofd Klaus. Ik heb werkelijk gedacht dat Kim niets om mannen gaf, en toen ik haar begon te omhelzen en te strelen, liet ze dat toe. En niet alleen dat, ze liefkoosde mij op een wijze, die Anna niet overtroffen kon hebben. Maar Kim is nimmer meer op dat evenement teruggekomen en mijn pogingen om de waarheid te onderscheppen, liepen op niets uit. Ik weet het nu echt niet meer. Of ze veel ervaringen gehad heeft met vrouwen kan ik dan ook niet zeggen. Maar de intimiteit is wel weg. Ze bekommert er zich nauwelijks om, dat ik zo goed voor haar zorg op het ogenblik.
De geraffineerde spelletjes van Bo begreep ik wel tussen haar woorden door. Ik weet wel hoe hij iemand trefzeker te grazen neemt. Hij speelde die immers met iedereen, vroeger. Er was altijd wel iemand, die gelyncht moest worden - kennen jullie dat woord ook? - of moest verdrinken, aan een muur gespietst moest worden, langzaam geëxecuteerd.
Was het op een morgen, een middag, dat ik haar aan zag komen?
Zij is het, dacht ik, zij is het werkelijk. Ze had beloofd me op te bellen, wanneer ze terug zou komen uit het revalidatiecentrum. Ze kwam niet eens met een taxi. De huizen schenen zich tegen hun achterwand te drukken om haar te laten passeren. Heel langzaam kwam ze vooruit, alsof er een harde wind stond, de schouders naar beneden gedrukt, haar
| |
| |
linkerhand in de zak, de rechter wat zwaaiend door de lucht. Ik stond boven in het washok gluiperig vanachter de vitrage naar de total loss te staren. Ze kon me niet zien. Ik wist absoluut niet hoe ik één en ander in moest kleden. Wie had het geweten? Een jongen als Tagore, een wijze, evenwichtige vrouw? In ieder geval niet iemand zoals ik.
Als mijn deur nu eens opengegooid werd, dacht ik, en ze zou binnenkomen, wat moet ik dan zeggen in vredesnaam? Ik dacht aan de gekste dingen toen ik haar slepende stappen de trap op hoorde komen. Ik dacht aan mijn poppenwagen toen ik vier was, aan de lucht van chinese kool, aan een foto van la Princesse d'Hindou, waarop ze trillend te slapen ligt onder een muskietengaas. Raar he? Al mijn opgespaarde kalmte verdween als sneeuw voor de zon. Als ik haar op dat moment ontmoet zou hebben, zou ik wellicht in een zenuwengeschater zijn losgebarsten. Er zijn immers mensen, die wild beginnen te lachen bij bloed en ongelukken? Toen ik haar kamerdeur hoorde opengaan - ik woon hier al lang genoeg Klaus, om het geluid van de verschillende deuren te kunnen onderscheiden - bleef ik gewoon staan en peuterde misschien in mijn oor. Zacht ging ze naar binnen, niet met de deur smijtend, maar berustend, normaal, zoals iemand die thuiskomt van een kaartavondje of van een fietstocht door het bos. Maakt niet uit. Je begrijpt het. Ik liep naar beneden, uiterst zacht, zodat ze me niet kon horen en sloot me op in de voorkamer, Divertimento van Bartok opzettend.
Ik dacht: Wat gaat er nu gebeuren? Ze moet toch eten, ze wil toch praten? Ik zal haar zeker niet heilig gaan verklaren door dit ongeluk, dat ligt zo voor de hand. Ik zal haar ook niet opvallend gaan verwennen. Er moet geen goedertierenheid van mijn gezicht gaan afstralen.
Wat bleef er dan nog over? Verdomd als ik het wist. Wat is ons loon naar goede werken? Een tegoedbon bij de God van Kim als ze hier argeloos in mijn tuin mag zitten en volkomen op haar gemak de gordijnen van haar kamer kan openschuiven om de straat te begroeten? En wanneer is iets zelfbehoud en wanneer gaat iemand werkelijk te gronde? Maar het is toch logisch, als iemand in je weke bodem trapt, en weet dat hij het opzettelijk doet, dat hij dan schuldig is? Of
| |
| |
bestaat hieromtrent de mogelijkheid tot relativering? Altijd, jazeker, natuurlijk, zonder twijfel, wel wis en waarachtig.
Overal zit een kern van waarheid in, haha. En iedereen maar dingen tegen mekaar zeggen, goede adviezen geven. Paul zegt, dat ik wat minder moet roken, beter helemaal niet. Omdat ik me veel te nerveus maak en weet ik veel. Alsof het iets uitmaakt dat je door het roken maar zeventig wordt in plaats van tachtig. Maar ja, we moeten mekaar wat bezig houden met verhalen, adviezen en weet ik wat voor bedoelingen, met wat scherpe steken onder water. En Jacco bijvoorbeeld, een nieuwe aanwinst, die je nog niet kent, Jacco belt gewoon op en zegt dan niets. Een donderende stilte aan de andere kant van de lijn. Hij verwacht weer iets van mij, een zuipavond misschien, zodat ik de volgende morgen jammerend in bed ontwaak met een kater, jankend om mijn verdorrend uiterlijk en de verloren geschopte dag.
Het is nu ongeveer een paar dagen later dat ik me weer opstel om je te schrijven. Op een morgen, het was tien uur denk ik, hoorde ik de deur van Kims kamer gaan en haar - nu o zo bekende - slepende stap naar beneden komen. Paul was niet thuis. Waar ging ze heen? Naar mij?
De deur ging open en daar stond ze in al haar starheid en valse vrede.
- Ga zitten, zei ik. (Dat zeg je toch altijd?) Ga zitten kindje.
Ze bedankte me heel plechtig voor de ‘gave oplossing, die ik voor het probleem Kim’ gevonden had. Werkelijk te gaaf om door mensen gevormd te zijn, lachte ze er achter aan. En maar plukken met haar gezonde hand aan haar zwartfluwelen tuniek. Haar andere hand zwaaide zo nu en dan slap langs de armleuning. Haar onleesbare, tedere handen van vroeger, dacht ik.
Klapperend haar hele lijf. En ik staarde maar armzalig naar mijn luxe verzameling boeken, naar de chinese theekopjes, naar mijn eigen handen naast me op de bank. Ik schoot weer voor de zoveelste maal in woorden te kort. En ik dacht ook: Die treurige geschiedenis met haar, gaat ze daar niet mee te koop lopen? Gaat ze mijn Klaus niet zo meteen met
| |
| |
‘pappa’-spelletjes voor schut zetten? Want dat neem ik niet, dan word ik een jaloerse kat. Waarom overwoog ik die dingen, terwijl ze maar roerloos tegenover me zat met een uitdrukking in haar gezicht zoals in Julia, wat ze speelde?
- Zie je Kim, zei ik, je behoeft je nooit meer zorgen te maken.
Ze zat daar zwaaiend op de stoel even later, als een dronkeman en als een lesje zei ze de vreselijkste zinnen op, waar ze misschien een hele week over had gedaan in haar kamertje voor. Haar kamer, ik was er niet meer geweest. Zou ze alles veranderd hebben? Misschien stond er helemaal niets meer in.
- Werkelijk Ludmilla, hoorde ik - zelfs haar gekke ogen keken me even kalm aan -, hoe is het mogelijk dat je zo lief bent geweest om arme, verdwaalde schapen zoals Paultje en ik uit de modder op te pikken. Ironie Klaus? Bewijzerigheid of handhaving? Zo heel langzaam zei ze dat, je weet wel. Op een trekkerige manier kwamen de woorden er uit, als iemand die aan een zware ziekte lijdt. In dit geval kwam het aardig uit, maar ze had altijd al zo opwindend langzaam en diep gesproken, dat was toch hetgeen waar jij ook in eerste instantie op viel?
Weer een paar dagen later Klaus. Het gaat nu in etappes. Morgen stuur ik deze brief en schrijf dan niet meer.
Van Paul word ik niet wijzer. Hij is zo dicht als een pot. Ik weet alleen dat hij voor haar zorgt en haar mee uit eten neemt, als hij wat geld heeft. Hij heeft me uitdrukkelijk verklaard - met of zonder ruggespraak met Kim? - dat ik nooit iets moet terugverwachten van wat ik voor hem doe. Hij vindt het namelijk (ik weet niet meer wat voor woord hij daarvoor koos, misschien ‘dwaas’ of zo), dat er altijd iets moet terug gebeuren. Ik viel toch ook zomaar in jouw zorgende handen Klaus? Dat - woorden van Paul - als er iets gebeurt, dat dan vanzelfsprekend is. Moest ik daar nu woedend om worden en hem voor een ondankbare hond uitschelden? Maar hij is verder zo zoet als een muis. Speelt wat met zijn duifjes en zo. En wat was er van Kim geworden zon- | |
| |
der hem? Eén van de weinige mannen, die het waard zijn om mee samen te leven, alhoewel, man zei ik, hij is toch wat week en die rare, losslingerende apearmen van hem.
Daarnet ging ik even naar buiten tussen het schrijven door. Het was mistig. Kim's mistige wereldje. Kim's geblinddoekte kamertje. Ik kom niet meer van haar af lijkt het wel. We lopen allemaal een beetje in elkaar over, denk je ook niet?
Het was zo mistig, dat ik de binnenkant van mijn bril schoonveegde om meer zicht te verkrijgen. Na een blok rond ging ik weer naar binnen. Terwijl ik naar mijn eigen vertrouwde vertrek liep - ik kom bijna niet meer in de salon, die begint me te groot te worden - hoorde ik dat iemand boven de w.c. doortrok. Zo natuurlijk mogelijk riep ik: - Ben jij daar Kim?
- Nee het is Paul, hoorde ik. Hoezo?
- Niets, ga maar slapen.
Ik stak de schemerlamp aan en liep langzaam mijn kamer op en neer. Ik dacht erover hoe vreemd het was, dat ik zo in het verleden bleef toeven en Amsterdam me zo afwerend scheen, zelfs nu nog, na al die tijd.
Ik begin dit huis bijna te haten nu het in jouw afwezigheid zo'n vijandigheid tentoonspreidt. Nu het me toeschijnt, alsof mijn réfugiés mij er uit willen pesten als een stuk ongedierte zonder bestaansrecht. Misschien verbeeld ik het me wel. Ik bevind me in een voor mijn doen idiote toestand, een situatie die totaal zijn waarde heeft verloren nu de aanstichter, jij, is gevlucht. Je ziet hopelijk wel in, dat ik je onmogelijk de ware toedracht der gebeurtenissen kan omschrijven. Maar kun je je voorstellen dat jij altijd als een soort katalysator werkte in verschillende aangelegenheden? Dat ik nu niet meer, zoals ik je in mijn eerste brieven schreef, naar meiden taal?
Jij, die nooit werd omgezet in haat of liefde, maar min of meer met de dingen meevoelde. Want nog steeds is het gek dat je met mij trouwde. Geen liefde in het spel, wat anders, iets dat je me gaat uitleggen, heb je toegezegd, als je terugkomt. Jij, die bijvoorbeeld als een sublieme katalysator had kunnen werken in mijn toenaderingspogingen tot Kim. Ik sluit het raam zo meteen, Klaus, en laat me tussen de koele,
| |
| |
rose lakens glijden. Het is saai in bed zonder jouw geschaak en gepraat over weet ik welke oude tijden.
Weet je, ik moet je nog iets zeggen. Zo nu en dan springen er dingen door mijn brein. Ik kan er nu net weer één grijpen. Ik heb een dag of wat geleden tegen Kim gezegd, dat ze op moest houden met die lijdelijkheid, het zielige vrouwtje spelen. Hoe kreeg ik het er uit, en toch meende ik het. Beetje hard aanpakken, vond ik.
Maar ze keek me weer zo wijdopen aan, haar onderlip iets naar voren en ik dacht: zit ik weer aan haar met mijn vunze, jaloerse klauwen? Een bloedspoor liep tot ver over mijn polsen.
Volgende morgen. Vanavond ga ik deze brief posten. Ik zal je nog van deze dag op de hoogte houden.
Ik zit in de tuin. Paul heeft mijn ligstoel naar buiten gehaald. Het is nog wel koud, maar lekker prikkelend. Paul laat zijn duiven uit. Als ik tien minuten zo gezeten heb, komt Kim naar buiten. Paul tilt haar in zijn duivenhok en zet haar neer op de rode voertrommel. In mijn keel kokhalst het. Ik gooi de plaid van me af en loop nonchalant naar het duivenhok. - Wat willen jullie nu eigenlijk?, vraag ik.
- We willen met rust gelaten worden, antwoordt Paul. Kim zegt niets.
- Wat doe ik dan verkeerd, schreeuw ik. Waarom kan het niet zijn zoals het altijd was?
En dan voel ik de fout, de ontzettende fout, door dit zo uit te spreken. Niets kan meer zo zijn als... Niets is meer zoals... Ik zanik. Ja, zou Baljeu gezegd hebben, je zanikt.
- Je bent een burgerlijke tante aan het worden, zegt Paul. Het gaat niet zozeer om de dingen die je soms zegt of niet zegt, maar om je geprobeer, om het forceren van een sfeertje in huis. Laat ons met rust, trouwens, Kim en ik gaan toch weg. Vanmiddag laat laden we de boel op een bakfiets. De duiven haal ik van de week op. We zijn je niet ondankbaar, maar achtervolg ons niet met je zucht naar contact. Ik voel me toch wel tamelijk beschaamd je dit te zeggen, maar ik moet het gewoon zeggen. Ik ben wild, niet tam te maken, en hoop wild te blijven. Kan het niet hier, dan maar elders.
Met gebogen hoofd sluip ik als een rat mijn tuin uit. Ik ben
| |
| |
een walgelijke, jaloerse rat, zal wel. Een wild geratel onder mijn trui houdt aan. Ik kan het niet helemaal vatten. Zo vaak zagen ze me niet. Ik weet niets van mensen, niets, niets. Alleen van God ben ik zeker, riep Kim indertijd. De God van Kim. Waar ze alles mee doet, waar ze rimpels van haar leventje mee glad gaat strijken. En ik dan? Wie ben ik? Verspreid ik de pest zoals die marskramer uit de film, weet je nog? Goed, ik ben de pest. Daarom ging jij zeker weg. Maar je komt toch terug, o wonder.
In mijn kamer, de plaid om me heen. Schilderijtjes recht aan de wand, Kim's parfum uit mijn kamer, haar woorden weggedacht, opgeheven, de vlugge lach van haar uit dit huis.
Laatste fase zojuist gepasseerd. Weer dat ratelende gevoel onder mijn trui. Paul liep zeker twintig keer heen en weer om alles op de bakfiets te laden. Ik weet niet waar ze heengaan, vraag ook niks. Anders word ik te opdringerig. Achter mijn linkeroor begon een zenuw te kloppen en uit elkaar te barsten. Goed, ze zijn weg. We hebben elkaar heel vriendelijk toegesproken. Zo van: Kom nog eens aan. We hebben veel aan je te danken.
Ik stak een sigaret op en liep met bonzende stappen naar boven. Het huis is galmend leeg geworden. Op de overloop liggen nog de resten van hun vertrek.
Ik duwde haar kamer met gestrekte arm open. Je kunt nooit weten wie er nog achter staat. Nooit heb ik ervaren hoe leeg een kamer werkelijk kan zijn. En plotseling zag ik - ik schrok me rot, kun je je dat voorstellen? - een imposant gouden rond tegen het plafond geplakt en de grens van deze reusachtige cirkel was omgeven door kleine stukjes fladderend goudpapier. Ze heeft die stukjes er één voor één op moeten plakken met dat halfwerkende lijf. Krankzinnig. Ik ben nooit sterk geweest Klaus in het artistiek verbergen van de waarheid. Zie je vrouw aan, lillend wegzinkend in een bad kwikzilver. Ik capituleer tegenover de gigantische rotzooi van de laatste tijd.
Je weet het, er komt nu niets meer van mijn kant. Het enige dat ik je nu wil vragen is, kom ogenblikkelijk hier naar toe om onze laatste jaren in pais en vree te slijten. Het kan nog makkelijk. Je Ludmilla.
|
|