Dat ik misschien nog eens aan het toneel wil om een invalide met hart en ziel te kunnen spelen? Moet ik haar zeggen, dat ik dankbaar ben, ondankbaar ben? Moet ik zeggen dat Paul me geen flikker interesseert, dat ik straks Pepita weg ga brengen, om een reden die ik niemand duidelijk zal maken? Moet ik zeggen dat ik onschuldig ben, of feitelijk wèl schuldig ben? Moet ik zeggen dat je aardig op weg bent Ludmilla om een beverige, afhankelijke idioot te worden, dat je je niet op eigen, gezonde benen in balans kunt houden?
Terwijl ze denken dat ik schade heb geleden aan mijn lijf of ziel. Ik, die zo gezond ben als een vis, die nu een situatie heb waaraan ik me vast kan houden, of is dat belachelijk gezegd en gelogen?
Ludmilla, die eens alles geloofde wat ik zei. Ik, die met haar sprak in romantische parkjes over eeuwige dingen, vanuit een geloofje, dat slechts gebaseerd was op angst voor straf. Het zekere voor het onzekere nemen. In God geloven, omdat je het risico loopt dat hij bestaat.
Ludmilla, met open mond naar me luisterend en gelovend aan het eeuwige bestaansrecht, via mij, de leugenaar.
Terwijl ze denken, dat ik verbitterd ben en geen fiducie meer in het leven heb. Is het niet om te huilen?
Dag Pepita, je moet weg. Je vrouwtje wil zich aan niets en niemand meer hechten. Ook dat zal verkeerd geïnterpreteerd worden, dat is zeker.
Ik zag God rechtop in haar ogen staan Pepita, in romantische uren, niet door de reflex van mijn gezicht, maar zij deed het zelf. Ludmilla, die bonkend in haar kamer heen en weer loopt. Niets kan ik haar vertellen, niets. Het zou allemaal te lyrisch worden, rococogejammer op geleende stoelen van die bange zak Klaus.
Ik ben nu alles aan het opruimen. Gen spoor meer van Kim en Pepita, van Paul. Die moet maar voor zichzelf zorgen. Hij doet alles voor me, om het fijne gevoel, dat dat bij hem teweegbrengt. Ik weet dat toch veel te goed? Ik zie toch hoe hij behoedzaam met me manoeuvreert, om net niet te veel en net niet te weinig te doen?
Alles in stapels langs de muur zetten, alle tierelantijnen neerhalen en dan de fik erin. Men blijft maar kathedralen