| |
| |
| |
Bo
Ik droog me af. In de handdoek ruik ik Kim. Als ik me aankleed en de ramen opentrek houden de sirenes nog aan. Het antwoord wáár ze is ligt zeker niet in dit vermaledijde huis. Ze is zich wel rot geschrokken in het park. Had ze niet verwacht. Ze meende zeker even gauw te kunnen verdwijnen in het niets. Daar is ze sterk in, verdwijnen in het niets. Zoals al haar woorden trouwens. Dan was Anna toch nog een betere gezellin op de keper beschouwd, maar van Anna hield ik niet. Van Kim wel. Nog. Zij is de enige geweest tot dusverre die bij Bo naar binnen kon kijken, die zelfs de opgejaagde Bo tot rust wist te brengen. Ze heeft me zèlfs tot nadenken gestemd over mezelf, op geheel andere wijze dan ik vroeger deed. Zonder dat ik het haar ooit zal bekennen - vrouwen maken van alles misbruik - heeft ze me met haar elfachtige, broze vingertjes diep geraakt. Ach Kim, je weet niet dat ik nog steeds van je houd en tot veel in staat ben om met je opnieuw te beginnen. Maar sommige concessies moet je van een man niet vergen. Een man en een vrouw leven niet vanuit een democratisch stelsel. Ik word zo sentimenteel als de pest. Ik geef haar geen gelijk, dat niet, maar soms geraak ik al in twijfel of er inderdaad niet meer is, zoals zij dat uitdrukt, ‘tussen hemel en aarde’. De wereld waar ik me in bevind Kim, lijkt veel op een macabere schiettent, waarin jij de liefde hebt gebracht. Bo, hou op, hou in hemelsnaam op. Dit leidt tot niets. Ga niet vergelijken. Er moet aangepakt worden. Je moet nu doorgaan met je plan, anders ben je nergens meer, ben je toch al niet.
Maar consequentie is een eerste vereiste. Inderdaad, ik houd nooit ergens middenin op. Maak alles af. En heel gemakkelijk sla ik nu over naar woede. Wat verbeeldde ze zich wel? Shit, dat ik haar voorgewende spelletjes niet door had. Dat ze Bo verlakte waar hij bij stond, waar hij bij làg, liever ge- | |
| |
zegd. Geen sex zonder liefde. Allemaal protestants psychologisch gezwets.
Ik ga naar buiten. In huis houd ik het niet meer uit. De huur is al twee termijnen achter. Kim moet maar zien wat ze doet met het huis. Het is háár huis, daar draai ik niet voor op. Ik moet ook ogenblikkelijk weer op reis, het geld is op en ik dien weer wat zaakjes te versieren. Vanavond gaan praten met de boys. Ze vertrouwen me. Als ik zeg dat ik binnen veertien dagen terug ben met een flinke lading spul, de weed raakt uit de mode, goed, Jakov organiseert wel wat anders, dan krijg ik wel handgeld. Bo is de enige die durft, dat weten ze best. Voedsel halen voor de hongerigen.
Als ik mezelf in de etalageruiten zie, is er toch niets veranderd, al schijn ik daar zeker van geweest te zijn. Ik loop nog op precies dezelfde manier als in mijn eigen city, sierlijk, slingerend en beau, met in mijn handen nog dezelfde warme voorwerpen in mijn zak als anderhalf jaar geleden.
De mensen praten hier een andere taal dan de mijne, natuurlijk, dat wist ik wel, maar dat die taal me nu zo vreemd en verraderlijk tegemoet treedt, had ik niet voorzien. Men heeft iets schreeuwerigs over zich gekregen. Ze lachen een beetje met hun mond scheef. Of schreeuwt alles en staat scheef, doordat Kim daarover klaagde, de laatste tijd? Ik zie al zoveel dingen door háár ogen. Beroerd word ik ervan. Plotseling zie ik Ludmilla lopen. Is ze het wel? Ja, ze is het. En ik meen te zien dat ze me, na me herkend te hebben, probeert te negeren. Ach arme kind, wat vergis je je weer in Bo Jakov. In een paar passen ben ik bij haar.
- Waar is ze, vraag ik.
- Lul niet.
- Wat een taal Ludmilla, ben je ergens kwaad over? Zal je jeugdvriendje je een borrel aanbieden? Ludmilla, ik houd van Kim, begrijp je, ik móet haar zien. Zeg haar dat ze moet komen.
- Je kan me wat, beste Bo. Ik heb geen idee waar ze op het ogenblik kan zijn.
Ik pak haar vast en vraag wat voor dag het is. Woensdag. Het is woensdag. - En wanneer was het feestje bij jullie, toen ik voor de deur schreeuwde en er niet in mocht, hoor je
| |
| |
Lulu, er bij jou niet in mocht?
- Eergisteren zeker.
Ze houdt ervan wat vaag te blijven.
- Allright, als je onze oude relatie zo'n gezicht op wilt zetten, baby, maar Ludmilla heeft zich al losgetrokken en stapt snel de Leidsestraat in.
Ik loop weer terug en stap de kleine treden af naar het Lidoterras. Het is te koud om buiten te gaan zitten, toch kijken of er iemand komt. Ik haal een stoel ondersteboven en neem plaats. De tafels zijn klam en niet schoongemaakt. Och jongens, Bo houdt zo van orde. Tussen de rieten windingen van de stoelen ligt water. Ik bestel koffie met cake. De kelner keek gek op toen hij me zag zitten. Krijg maar het heen en weer beste jongen, geef Jakov de kans in de vrije natuur wat te denken.
De mussen beginnen al op de tafel te hippen. Cake, zei ik daarnet. Het woord cake verstaan ze kennelijk. Even later staat het voor me. Smeer 'm, stomme mussen. Dit verstaan ze nièt. Als ik een stukje cake aan mijn vork probeer te rijgen, valt het op de grond voordat het de halve afstand van de vork naar mijn mond heeft kunnen overbruggen. Pestdag is het.
Als de ober komt om af te rekenen - dat doen ze ook snel in deze verlaten ellendestad - vraag ik hem van een belachelijk grote tip één cent terug. Hij denkt dat ik hem belazer. Welnu, dat doe ik ook. Ik glimlach breed - weer die sirenes in mijn oor - en laat de cent in mijn vestzak glijden. Ik knik naar de kelner die bijna kwaad begint te worden om mijn houding ondanks de flinke fooi en loop statig als een koning het kleine trapje weer terug. De koffie heb ik niet helemaal opgedronken.
Naar een andere uitspanning, op een draf. Nee, consequent blijven. Ik liep in dit oord harder dan gewoonlijk. Terug naar de status quo. Langzaam steek ik de straat over en nog langzamer open ik de deur van Eylders. Een kelner brengt me een kop hete soep waar ik niet om heb gevraagd. Is de wereld krankzinnig geworden? Zie ik er soms zó uit? Als ik naar de kop reik zie ik dat mijn vingers spierwit zijn. Dooie vingers, goed begin. Men moet ergens beginnen. Geeft niet,
| |
| |
als er maar opheldering is gekomen voordat ik de pijp uit ben. De soep is smakeloos. Lachten de jongens achter de bar daarom? Nog steeds heb ik moeilijkheden met de taal. Ze kunnen het vereiste aantal penningen uit mijn knip pakken. Ik doe niet meer mee. Ik ga weer een café verderop. Een pup die me vertrouwder is en warm, waar ik mensen zal ontmoeten die ik ken en die ik over haar kan vragen.
Nog steeds begrijp ik niet hoe lang ik in het huis ben achtergebleven. Hoeveel heb ik in mijn eentje gerookt? Hoeveel heb ik gedronken? Eigenlijk geloof ik niet dat ik me zozeer ophoud met de verdwijning van Kim als wel met de achtergronden en het gat waar ik in gevallen ben. De sirenes klinken niet meer zo hard nu ik de vertrouwde deur achter me heb gesloten. Het is een soort ruisen geworden, dat dragelijk is. Toch gek, die sirenes, heb ik nooit gehad. Langzaam maar zeker begint alles normale kleur en vorm aan te nemen, alhoewel ik binnen het prettige gevoel dat me omkleedt, mijn ellendige positie begin te beseffen in deze mij nog totaal vreemde stad.
Eens hebben we afgesproken dat we over elkaars leven mogen beschikken. Gek word ik als ik daar aan denk. Het is belachelijk zulke zaken ernstig te nemen als je verliefd bent. Het is belangwekkender als je daar nog achter staat nadat je de eerste staat van verliefdheid bent gepasseerd en om welke reden dan ook bij elkaar blijft. Ben ik nog verliefd op haar? Zwakzinnige gedachte. En daarnet zei ik nog dat ik van haar hield. Maar als de werkelijkheid van haar vlucht spotziek tegenover me in de lucht hangt en kronkelt van het lachen, word ik ziek van het gevoel dat ik ergens nog voor haar koester. Ze heeft gedeserteerd. Ze zweefde gewoon luchtigjes even weg zonder aannemelijke reden op te geven. Eens is dit eerder gebeurd. Bo herinnert het zich als de dag van gisteren. En maar lachen, gieren en brullen, Anna en Roger, de bruingeblakerde handjes in elkaar gestrengeld, langs de bloedhete stranden van Ibiza, of god mag weten waar.
Maar Judas is altijd aanwezig wanneer je hem nodig hebt. Daarnet fluisterde hij me in het oor - hoeveel offers heb ik al niet zien plengen voor een paar onnozele sticks! - dat
| |
| |
Kim en Paul zich om zo en zo laat op het Centraal Station zullen bevinden. Goed ouwe jongen, hier heb je je sticks en Bo zal waarschijnlijk deze ene keer in zijn leven eens niet te laat komen.
Ach, het enige gezicht dat van vlees en bloed is, is het mijne en ik houd het hier gesteund op mijn handen. Ik geloof dat ik werkelijk de enige ben, die geïnteresseerd is in de waarheid en daarvoor de onderste steen naar boven haal, de enige die de moed heeft om daarvoor door de hel te gaan.
Ik ga niet meer naar dat huis, ik weet nu al niet meer hoe dat park heette, welke kant het water uitstroomt, nu zij er niet meer is. Mijn baard begint weer te groeien, zoals toen op Ibiza. Ik laat de drankjes maar opschrijven. Ik ben even weg geweest om een paar broodjes rosbief te halen en bevind me wederom aan hetzelfde tafeltje, met voor me een glas cola. Judas is verdwenen. Gluiperig gedoe. Het is nog niet na zessen, dus drink ik nog geen alcohol. Ik moet wel verdomd ver weg zijn, wil ik me niet meer aan de reglementen houden. Ik weet nog steeds wat ik doe. Waarom ook niet? Het wordt me steeds duidelijker wat er aan de hand is, waarom Kim steeds wegloopt, als de situatie voor haar ietwat te heet dreigt te worden. Zonder enig realiteitsbesef loopt ze op blote pootjes door het gras. Toch wel leuk. Nee, laat ik niet gaan dramatiseren of er een operette van maken. Toch komt steeds de afspraak boven zweven, die we eertijds gemaakt hebben. Ik zal haar niet van kant maken, dat zou ridicuul zijn, onartistiek zelfs. Het zou tevens een bewijs kunnen zijn voor mijn gebrek aan inzicht in de toestanden. Moorden laat ik over aan de moordenaars en de kritiek aangaande mijn handelingen aan de critici, voorzover die de euvele moed hebben zich hieraan te wagen.
Ik durf nauwelijks meer in de spiegel te kijken. Maar soms, noodgedwongen, in de w.c. bijvoorbeeld, daar blijft men per slot regelmatig komen, men laat het niet zomaar lopen, in welke situatie dan ook, kijk ik mezelf recht in mijn smoel en dan wordt alles weer zo absurd. Ze is gewoon verdwenen, beste kerel, lees ik dan. Maar niemand kan verdwijnen. Als ik het een beetje eufemistisch uit mag drukken: ik begin me lichtelijk te ergeren. Mevrouw is wat slordig mensen, ze is
| |
| |
wat onoplettend, mevrouw wéét niet precies, heeft dit ook nimmer precies geweten, wat ze doet en welke consequenties een en ander eventueel inhoudt. Werkelijk, indien ik me ooit een seconde schuldig had gevoeld, dan is dat nu wel volkomen opgelost door haar laffe daad van desertie.
Jazeker beste Judassen, halfgoden en lekkerbekken, ik weet nog zeer goed wat ik ga doen, ondanks dat het suizen in mijn hoofd niet ophoudt, ondanks dat ik daas word van de deur die steeds opengaat zonder dat zij op haar gebruikelijke maniertje binnen dwarrelt. En iedereen zich maar rot lachen, omdat Bo Jakov zijn meid weggelopen is. Iedereen maar wijzen, gillend van de pret, naar mijn baard van ellende, die te hard gaat groeien door de zorgen die ik me maak om een weggelopen wijf. Waarom heeft ze deze situatie zo onmogelijk gemaakt voor mij, voor ons?
Jazeker, ik weet ontzettend goed wat er binnenin mij gebeurt als ik geld leen van een andere lekkerbek en langzaam naar huis loop. Bo Jakov weet altijd wat hij doet. Hij weet ook dat mevrouw niet te lang kan wegblijven, omdat ze bezig was voor een nieuw contract. Ach, straks krijgt het vrouwtje nog een hoofdrol en zal ze beeldschoon opgemaakt, verlegen glimlachend - en dat ook gespeeld natuurlijk - haar ovatie in ontvangst nemen en na elk open doekje weer even charmant te voorschijn komen. Ik wou wel niet, maar ik moet toch even naar huis, heb er nog te veel spullen staan. Men moet praktisch blijven en geen eigendommen teloor laten gaan door knullige aangelegenheden als deze.
Enfin, ik had toch nog langer werk met de spullen dan ik gepland had. Ik kan nu eenmaal niet snel inpakken en een rommel achterlaten ligt niet in mijn lijn. Alles ligt op nette stapels, soort bij soort, in mijn koffers. Alle regelingen heb ik getroffen en bepaalde personen zijn over de noodzakelijkste dingen ingelicht. Mijn boeltje staat keurig en verzekerd tegen indringers in een oersolide huis. Wordt straks getransporteerd tegen betaling in sticks. Beste waar, je krijgt er veel voor gedaan, om niet te zeggen alles in case of emergency. Ik ben opgelucht dat er wat gebeurt, wat er ook gebeuren gaat. Wèl zeker ben ik over het eindresultaat, maar nog niet zozeer over de methode die ik ga toepassen. Ze moet niet den- | |
| |
ken dat er met Bo te spotten valt. Gezien haar bloedeigen keuze, waarin ze mij als heer en meester stelde, moet ze de consequenties maar dragen voor haar lafhartige daad en die consequenties betekenen straf. Dat is logisch. En de enige, die het recht heeft om te straffen ben ik.
Ik voel me zo opgelucht dat deze slordigheden uit de weg worden geruimd dat ik als een haas over de weg begin te snellen, alhoewel ik weet veel te vroeg te zullen aankomen, geheel tegen mijn gewoonte in.
Ik kan nu eenmaal niets laten zitten. Alles moet recht getrokken worden, zoals ik al zei, desnoods geforceerd. Recht, helemaal recht, een lijn zonder gezwets van het ene punt naar het andere. Geen romantische wegloperijen. Al die stompzinnige barok in Europa. Ik heb me toch als een verliefde idioot door deze stad gesleept terwille van haar? Zij die per slot alleen maar huilt om iets als een gebroken pop, want daar komt het op neer. Een huilend kind dat men zijn speelgoed afneemt, maar ze kreeg mij er door terug. Wat een ruil. Ik hol steeds harder. Lekker is dat moe te worden, heet te worden, je in te spannen voor een zaak die de jouwe is. Ik leef. Zweef ondanks de ellende over deze puinhoop. Ik neem wraak voor miljoenen tegelijk.
Paul brengt haar weg, zei dezelfde figuur. Natuurlijk, die goede, trouwe Paul. Wie anders? Hij is de zwakzinnige stommeling, die zich daarvoor leent. Paul die roken eng vindt, wat een huilebalk. Paul, die teder en sussend hand in hand met haar aan de trein zal staan en hoopt dat zij eens de zijne wordt. Ik zou zijn toer in bed wel eens willen zien. Wat een lacher. Kim maar thuiskomen van een kouwe kermis en nergens anders. Ik lach me werkelijk al rot bij het idee. En Kim zal dan waarlijk wel inzien wie er een kerel was in bed. De eerste weken, zei ze toen, alleen de eerste weken vond ze het fijn. Slechts sex wanneer er sprake is van liefde. Een vieze smaak krijg ik ervan in mijn mond.
Even ga ik op de vensterbank zitten van een chinese winkel. Een goede winkel is het, want er lacht me een grote waterpijp tegemoet, die enigszins verscholen opgesteld staat tussen beduimelde theezakjes. Natuurlijk weet ik waarom de Chinezen eeuwig glimlachen. Ze beschikken over de water- | |
| |
pijp en het leven.
Nu wandel ik bedaard naar het station. Ik neem de tunnel. Dit is een symbolische handeling. Na elke tunnel komt het licht. Ik zeg al deze dingen, want ik doe nimmer iets zonder reden, zodat dat niet vergeten wordt.
Het is kwart over zeven. Ik ga in de telefooncel staan, links van de hoofdingang, zodat ik ze kan volgen tot aan het kaartjesloket.
Even amuseer ik me met de gebruiksaanwijzing in verschillende talen en lees mijn eigen taal hardop voor, als een gedicht. En daar zie ik ze binnenkomen. Hartroerend is de zorg van Paul en nog ontroerender de kleine meisjesovergave van Kim voor Paul, de ridder uit het sprookje. Hollandse ridders zijn je ware, he Kim?
Je had het niet gedacht mijn liefje, je had zeker verondersteld, dat alle mannen van katoen gemaakt waren, dat je maar wat met ze kon sollen.
Dat je je talenten gebruikte om ze voor je in te nemen en na volledig bezit weer weg te werpen, want eigenlijk, mijn duifje, geef het maar toe, eigenlijk wist je wel beter. Je kunt alles, de hele wereld, als je maar talent hebt, laten lachen of huilen. Kim, ik heb met je afgedaan. Ik krijg geen kramp van de hemel zoals jij en heb niets te maken met schuld. Ik heb een ander geloof. Een geloof aan geld als het over tafel komt rollen, een geloof aan een goedgevulde bast onder de zon, een geloof aan sex als je goed klaar komt. Ik bepaal de jongste dag, heus, die bepaal ik voor mezelf als jullie allang in het niets zijn opgelost.
Dat stinkende moeras van jullie eigen, kleine denkbeelden. Alles zal ik een nieuwe naam geven en de vrouw, die straks eens in de taxi naast me zit, is de vrouw waar het om gaat en niet de vrouw van gisteren. Beste Kim, je zult straks een schip te pletter zien lopen. Je zult misschien in één moment van realiteitsbesef je poppenspelletjes stuk zien slaan tegen de krakende spanten.
Als ik nog zo'n goeie zeven meter van ze verwijderd ben, ziet Paul me het eerst. Zijn ogen puilen uit zijn hoofd, maar nee, ze rennen niet weg als hazen. Star blijven ze naast elkaar staan.
| |
| |
Ze ziet er moe uit, uitgeteerd bijna. Moet het eigenlijk nog? Maar daarna staan voor een ogenblik alle beelden stil. Niemand kan iets tegen mij beginnen als mijn wil er achter staat.
- Wat wil je nou nog? vraagt ze.
- Even met je praten.
Als Paul tussenbeide wil komen, duw ik hem achteloos weg. De hond, hij blijft op zijn plaats genageld, zelfs de blik van zijn protégée ontwijkend.
Ik loop met haar naar buiten. Paul volgt schoorvoetend - ja, zo mag ik het wel uitdrukken - tot aan het trottoir. Dan loop ik weer terug, mijn arm onder haar oksel. We zeggen geen woord. We staan boven aan de tunneltrap.
Het is voor een ondeelbaar ogenblik, dat ik mijn tanden in mijn onderlip zet en maar staar in dat bekende gezicht voor me, waar niets van te lezen valt. Een ondeelbaar ogenblik is het als de sirenes in mijn oren weer beginnen te loeien. En dan sla ik haar uit alle macht met mijn vuist in het gezicht. Alle beelden wankelen. We storten samen de bruingele, rokende trap af, mijn handen nog in haar vlees en ik hoor haar geschreeuw dat mijn trommelvliezen aan flarden slaat, terwijl ik door blijf beuken. Dan is het stil. Ik hoor niets meer. Geen sirenes. Ik voel alleen maar dat ik opgetild word en mijn slappe benen zeulen achter mij aan de glibberige trap op naar boven.
|
|