| |
| |
| |
Kim
Dromen, beelden, ik kots van alles dat niet meer rechtop wil blijven staan. Slechte kritiek over mij in de krant. Het kan Bo allemaal niet meer schelen, als er maar geld in het laatje komt. Alles zie ik verkeerd, alles doe ik verkeerd. Ik heb twee linkerhanden gekregen. Zomaar laat ik dingen vallen. Ik beschik over geen enkele waarheid.
Boten varen door te nauwe kanalen. De mensen hangen uit de ramen als ik langs kom. Alsof ze me ruiken. Ze zwaaien tegen me en soms zwaai ik terug, want ik herken gezicht voor gezicht. Maar op mijn roepen draaien ze hun gezichten terug. Het begint te regenen. Maar dit is een andere regen dan die waar ik een lange tijd geleden onder stond. Deze regen doet me gewaar worden hoe poreus ik ben. Het enige dat ik kan doen om niet nat te worden is me als een bal oprollen en me tegen de trottoirrand aan laten. Iemand die lacht? De ramen zijn alweer gesloten, de boten voorbij, de regen neemt af.
Alles weten ze al van mij. Bo heeft het nog zó gezegd, als grapje.
Je wordt al door de radio omgeroepen, luister dan, je gezwets staat al op de hypnotiserende beeldbuis. Je naam liefje, leeftijd en geboortestad hebben al zwart op wit in de kosmos gestaan, zelfs op de reclamevliegtuigjes staat je onzin. Niemand praat meer gewoon, iedereen schijnt te joelen in plaats van gewoon te spreken, net als in de droom.
Schreeuwen jullie maar, straks overstem ik iedereen. Als ik echter wil beginnen, komt er een soort gepiep uit mijn keel dat volkomen verdwijnt bij het machtige geraas van zijn stem, welk geraas voortdurend onzichtbaar, ontastbaar, op een centimeter tegenover me staat. Beschaamd ben ik steeds over mijn gedrag. Is schaamte hetzelfde als schuld?
| |
| |
De vuurtorenwachter, zo noem ik hem, die steeds op de meest onverwachte momenten opduikt, heeft zojuist zijn bloemen en vogels vaarwel gezegd en nadat hij de deur op slot gedaan heeft, begint hij aan de eindeloze afdaling van zijn toren. Hij heeft een briefje in de hand. Als hij op de 700ste tree aangekomen is, bukt hij zich en raapt de letter K uit het stof. Verbaasd houdt hij het kleinood in zijn hand. Ja ouwe jongen, dat is de K van Kim. Schud het stof er af en begin de strijd. We zullen er een kluif aan krijgen. Het is per slot een uitdaging. De vuurtorenwachter wikkelt de letter in het briefje en zichtbaar vrolijk danst hij zijn lange trap af naar de wereld. Eens is dit alles afgelopen, ik weet het wel en zonder verminkt te raken spring ik er uit, hoor je Bo, zonder dat je me ergens hebt kunnen raken.
- Zo is het niet gegaan, brul ik. Volkomen hysterisch word ik zo langzamerhand, ik ben mezelf niet meer, en toch, in het geniep schiet die gedachte door me heen, loop ik er ergens langs het schouwspel. Mijn ouders zijn allang dood, dat weet je, wat wil je met je opgezette ziektebeeld?
Ik zit nu in het uiterste hoekje van het bed en Bo staat, zoals altijd naakt, boven mij, wijdbeens. Zijn geslacht vlak boven mijn hoofd. Straks moet ik de toer weer maken. Ontbijt, noemt hij het.
Niets is meer intiem. Spiegels zijn rondom het bed geplaatst, zelfs één aan het plafond. Alleen mijn hoek nu, hier op dit ogenblik, is intiem. Zijn mensen, die hun zin niet krijgen, hysterisch? Dit is wat Bo me wil aanpraten. Hij heeft wel min of meer gelijk, maar ik had het spel mijn hele leven met je kunnen spelen Bo, alleen met jou. Zal hij zover kunnen komen, dat hij mijn waarheid binnenstebuiten trekt? Maar hoe voelt iemand zich, die een zwartfluwelen kamer wordt binnengeduwd en hoort hoe de op jager de sleutel in een modderpoel smijt? Er wordt op gegil niet opengedaan.
Plotseling valt zijn waarheid als licht over me heen. Hij verzint alles. Hij kan niet anders leven dan zo. Dit is zijn leven. Hij verzint deze vertekende wereld, waarin hij geniet van mijn angst. Bo knipt mijn wereld willens en wetens aan stukken. Hij gaat te werk als een slechte scriptgirl. Hij plakt
| |
| |
alles verkeerd aan mekaar vast. Bo is toch nooit zeker geweest van zijn eindresultaat? Zonder zijn woorden staat de wereld voor hem stil. Zonder woorden wordt deze wereld een angstaanjagend beeld van stilte.
- Goed, zei hij, jij weet niet wat werkelijkheid is. Jouw gebrek aan werkelijkheidszin is gewoon ongeneeslijk.
Maar waarom moet ik omgehakt als een boom? Waarom moet ik anders gaan functioneren? Bo kijk dan, ik laat alles uit mijn handen vallen.
Steeds wacht hij op een aanleiding tot onderricht en ik kan mijn moeheid niet meer verbergen. En ik kan ook niet meer tegen de groeiende leegte in mijn huis. Alles verdwijnt in de koffers van Bo. Ik verbaas me wel over de handigheid en het inzicht waarmee hij mijn eigendommen naar belangrijkheid selecteert. Ikzelf ben al voor een groot gedeelte in een koffer verdwenen. Hier en daar een fragment, keurig netjes en nauwkeurig, zoals hij dat doet, weggestopt tussen gestolen waar uit alle landen van Europa.
- Zijn wij dan niet samen, vraagt hij.
- Jawel.
- Is alles wat van jou is ook van mij?
- Natuurlijk.
- Nou dan.
En met deze logica propt hij zijn koffers vol. Mijn ziel zal het laatste zijn wat er in komt. Maar levend zal mijn ziel niet in je handen vallen, Bo. Ik wil de rest van mijn leven niet in een reageerbuis slijten. Hij zal die ziel erin moeten duwen met beide handen. Hij zal dan waarschijnlijk wel op die propvolle koffer moeten gaan zitten om hem dicht te krijgen en dan spreidt mijn ziel zich morsdood uit tot in alle hoeken van de reeds geplande kooi, als een rottend weefsel.
Alle spelletjes, die ik speelde voordat je kwam, doe ik weer, Bo. Ik ben weer eindeloos aan het repeteren, in gedachten het beste stuk waar ik tot nu toe in uit kwam. Het stuk van moeder's dood bijvoorbeeld, voordat ze werkelijk stierf.
Bo zit tegenover me. Hij heeft een rustpauze ingelast in de analyse. Het gekke is, dat ik er nu geen behoefte aan heb bij hem weg te lopen. Veel van onze intimiteit is teruggewon- | |
| |
nen. Als ik maar berust en gehoorzaam verloopt alles naar wens. En waarom ook niet? Na Bo niemand meer, dat heb ik wel ingezien. Als hij is zoals hij nu is, lief en oplettend, kan hij niet worden overtroffen. Ik vertel hem één van de eindeloze herhalingen betreffende mijn moeders dood. En elke keer ging ze anders dood. De ene keer aan kanker, de andere keer door een ongeluk.
Dit is het spel, waarin ze stierf aan kanker. Voordat mijn moeder het had gezegd Bo, wist ik het al. Haar uitgeteerde gezicht was het symptoom. Ik rende de trap op van haar keurige flat waar wij in woonden. Als je naar buiten keek, zag je drie glashulzen en daarachter de blauwe lucht, op dagen dat die blauw was natuurlijk, en daar weer achter de god van Abraham, Izaak en Jakob.
Bo kucht. Ik weet dat ik hem hiermee irriteer, maar in mijn grotere vrijheid doe ik die dingen om mezelf te handhaven. Ook waren er honden in het asyl tegenover ons, die onophoudelijk huilden.
Goed, ik kwam dus thuis en rende de twee trappen op, sneller dan gewoonlijk. De deuren van alle andere flats stonden open. Verschillende gerechten rook ik, die sissend en borrelend op gasstellen stonden. Voor alle ramen waren de gordijnen toegeschoven. En voor wie ze in de gauwigheid kopen kon waren het zwarte gordijnen. De gordijnen sloegen in ons huis met windvlagen naar binnen.
Het eten stond niet op. Anders wel. Ik rook niets, dus stond er werkelijk niets te koken of te braden. Maar ik rook haar. Ik rook haar dood, die obsceen door het hele huis verspreid lag. Het raam van de keuken stond open, geen vogel op wacht.
Ze had het dus gedaan. Ze heeft er ‘ja’ op gezegd, anders was het niet gebeurd. Met gif. Ze kon haar ziekte niet langer uitdienen zeker.
Er waren geen andere mogelijkheden dan gif, want ze zal wel alles overwogen hebben, ad infinitum. Het was een methode, die mij niet zou liggen, maar enfin, tenminste de vrije keus in het sterven. Zou ze niet gaan bewegen?
Langzaam maar zeker maakte een braakgevoel zich vrij tot diep in mijn buik, waar ik dezelfde gezwellen wist. Dat was
| |
| |
het laatste wat ze me wilde geven. Deze obscene lucht en dit gevoel. Geen brief lag klaar, geen groet, geen in haast gekrabbelde notitie. En wat was háár laatste beeld?
Ik dekte haar toe en voelde me beschaamd dat ik haar zo zag liggen. Hulpeloos en open voor elke gewenste aanraking. Maar wie raakt in hemelsnaam een dode aan? Het sprookje dat daardoor wratten verdwijnen, was toch al uit de wereld? Maar wat een subliem moment Bo, zo ongenaakbaar en toch zo toegankelijk voor publiek. Je kunt je immers niet verweren als iemand je bij de vier ledematen pakt en in een kuil werpt?
Ik zette een vaasje bloemen bij haar bed en sloot de deur. Beneden trof ik mijn vijanden, samengeschoold in groepjes op het trottoir.
Niemand zou die avond lekker eten, uit respect voor de dode. En tante Ans die zei geen hap door haar keel te kunnen krijgen. En maar loeren naar het sappige vlees op tafel. Men zou mij immers verwijten gemaakt hebben, als ik een volledige maaltijd had genuttigd? Hiermee zou de moord op mijn moeder bewezen zijn geacht.
- Hoe ging je moeder werkelijk dood? vraagt Bo.
- Toch een ongeluk.
Hij vraagt niet verder.
Het was een vorm van repetitie, waarin ik de martelaar speelde, ga ik vol vertrouwen verder. Soms zette ik geen bloemen bij haar bed. Dan weer viel ik ter plaatse flauw. Dan voelde ik de dampende paardebenen van de buren al boven mijn hoofd.
Bo is opmerkelijk stil vanavond. Hij overdenkt de dingen, die ik ongewapend mededeelde. Hij stelt weinig vragen. Een andere stilte voor de storm. Maar ik denk nog door over wat ik zojuist vertelde. Als was ik in wezen dood bijvoorbeeld, daar op de grond onder de verpletterende hakken van de buurt, toch staarde ik lachend langs de situatie heen en dacht: het is een droom. Ik word op tijd wakker, precies op tijd. De droom trekt getimed zijn klauwen terug. Totdat Bo kwam en ik niet meer wakker werd. Bo, die alle beelden oproept. Ik die het huis betreed, elke dag, na de schouwburg of na boodschappen, het huis dat galmt van mijn angst. Dan
| |
| |
is alles werkelijk en word ik tijdelijk wakker, want hij staat achter de deur met zijn dagelijks verhoor.
Alle spelletjes, die ik speelde Bo, voordat jij kwam, doe ik weer. Nu zeg ik het niet, nu denk ik het. Ik laat ze door mijn handen glijden, laat het licht er op vallen, tel hoeveel schakeringen er mogelijk zijn.
En als ik bijvoorbeeld voor het raam sta (stond, want ik zie haar niet meer) en wacht op Ludmilla - wij zijn vaker samen geweest dan je ooit vermoedde Bo - dan heb ik het gesprek met haar al voorbereid. Dan weet ik al hoe ze binnenkomt, hoe haar parfum me bedwelmen zal. En ik heb me toen voorgesteld hoe jullie, Ludmilla en jij, samen eens binnen konden dwarrelen, lachend en flirtend en dat Ludmilla tegen me gekeerd was, plotseling. Dan wacht ik daar voor het raam en verbeeld me dat ze in de deuropening staat. Haar donker parfum strijkt langs mijn lippen. Dan gaat ze op een stoel zitten en kijkt enigszins verbouwereerd naar me op. Ik sta over haar heengebogen en vertel haar iets heel vertrouwelijks. Vaak genoeg is het gebeurd, dat het zich in die trant afspeelde, dat elke nuance in haar stem al van te voren in mijn hoofd had weerklonken en dat de manier, waarop ze op zo'n moment haar handschoenen uittrok, me zeer bekend voorkwam.
Ik wacht. Zoals altijd wacht ik ergens op hem, bladerend in een boek, ik weet niet welk boek en de trein die we moeten hebben staat al op zijn plaats. Ook deze halen we niet. Maar wel heeft hij een uur geleden al geroepen of ik klaar was en als ik niet opgewekt genoeg had geantwoord, was hij naar beneden komen rennen, gehuld in een badlaken, om te vragen of er iets is. Je toon klonk een beetje moedeloos, liefje, is er iets? Maar zijn vriendelijkheid staat in zulke gevallen ietwat scheef, en met de uiterste inspanning ben ik soms in staat te zeggen dat er niets is.
Ik wacht en probeer me de dingen te herinneren. Een zonnestraal valt door de spleet van het gordijn op de grond. Ik zet mijn voet erop. Ik probeer me te herinneren wat me, enige dagen geleden, deed besluiten bij hem te blijven. Ik weet het niet, ik kan het me met geen mogelijkheid voor de
| |
| |
geest halen.
Na een tijdje loop ik langzaam naar boven, anders komen we nooit weg. Eerst kloppen natuurlijk, want als Bo in zijn onderkleren staat en ik zou het zien, wordt hij woedend. En dan stoot ik het er plotseling weer uit, zoals vaker al het geval was. De woorden springen uit mijn mond.
- Het gaat niet Bo, het gaat niet. Mensen kunnen toch gewoon uit elkaar gaan, wanneer ze elkaar niet meer begrijpen? Ik houd het niet meer vol, ik kan het niet meer.
Ik sla met mijn vuisten op de vloer. Ik ken mezelf niet meer. Gillend en schreeuwend herhaal ik maar steeds hetzelfde. Mijn jurk haal ik open aan een sinaasappelkist, nee geen gat er in, een klein scheurtje.
Bo kijkt verbaasd op. Hij glimlacht.
- Waarom zou ik iemands slaaf zijn Bo, zeg nou zelf, waarom moet ik in dit ene leven mijn totale vrijheid opgeven hè, waarom zou ik het doen? Ik wil vrij en gelukkig rondlopen in een aankoop die me bevalt. Wees nu redelijk, zeg nou zelf, waarom zou ik het doen hè? En je houdt toch eigenlijk niet van vrouwen, ik merk het aan alles. Je haat vrouwen bij het leven en moet ik daarvan het slachtoffer worden?
Ik hoor Bo's stem klinken. Ik weet niet wat hij zegt, maar wel wat er gaat komen. Ik moet op het krukje gaan zitten recht voor hem. Ik zit. Je bent een dom meisje, hoor ik al voor de zoveelste keer. En er zit een scheurtje in je mooie jurk, heb je dat gezien? Er moet nog heel veel besproken worden voordat we vertrekken. Ik kan niet met je verschijnen wanneer we het niet met elkaar eens zijn. Of vind je dat unfair?
Nee.
Er zal nu weer een verhoor volgen van zeker minstens twee uur. Ik kan me niet meer verroeren. Ik kan niets begrijpen. Eenmaal ben ik uit vrije beweging de straat op gerend. Bo kwam me niet achterna. Uit vrije beweging weer teruggekomen. Het is me allemaal zeer onduidelijk.
Zonder spiegels Bo, wil ik het met jou, omdat de liefde een intieme zaak is. We kunnen als het moet en het moet schijn- | |
| |
baar, alles uitvieren in de orgies met vrienden, maar wij niet, wij liever in een donkere tuin met elkaar om dan angstig te vragen of jij het wel bent, daar in het donker. Misschien, als je wilt, roken we erbij, een pijp met een borrelende slang, mij best, als er maar wat wierook bij mag of een geheimzinnige gongslag. We kunnen toch wel wat blijven spelen ook? Zet me dan maar in de box, laat me dan wat rustig rondkroelen daar. Mijn handen staan verkeerd, dat heb je al bevestigd, maar na dat stuk van Brecht zei je zelf dat ik er nooit mee op moest houden, hoewel je daarna weer als de bliksem je machine in werking stelde, welke machine je in een ogenblik van mededeelzaamheid aan me demonstreerde, om daarmee zo snel mogelijk een methode te vinden waarmee je mijn spel kon vernietigen. Dat heb je uiteindelijk bewerkstelligd. Ik kan het niet meer. Nu ga ik elke morgen met de bus naar Rotterdam waar ik een baantje moest vinden. Nee, uiteraard niet in Amsterdam, de vrienden mogen er niets van weten. En voor mijn plotselinge ontslag bij de Komedie heb je inderdaad een waterdicht excuus verzonnen.
Maar werkelijk liefje, indien ik eens alles foutloos zou afleveren, als er niets meer op me aan te merken zou zijn, dan had je toch geen leven meer? Dan zou je kritiek toch plompverloren in de ruimte vallen?
Het is zeven uur. Over een half uur gaat mijn bus, maar Bo schijnt alles op alles te willen zetten dat ik die niet haal. Haal ik hem niet, dan kan ik niet naar mijn werk. Verlies ik mijn baantje dan is er geen geld. Als alles in de soep loopt krijgt Kim de schuld.
Ik sta voor de spiegel om me op te maken. Dikke wallen heb ik onder mijn ogen, want van slapen komt niet veel meer. Praten, praten, en nog eens praten is zelfs in de plaats getreden van sex. Bo wil de sex op momenten, waarop het werkelijk niet kan.
- Kom hier.
Ik kom, maar ik heb nu nog een kwartiertje, waarin ik me een beetje moet wassen, mijn ogen doen, mijn spullen pakken, jas aantrekken en weghollen om in die vreselijke vroege bus te springen.
- Kus me, zegt hij. Zijn slip was alweer naar beneden voordat
| |
| |
ik het had gezien. Hoe walg ik van de geur tussen zijn benen, die er altijd is, al wast hij zich viermaal per dag. Ik kots van je Bo, zo langzamerhand. Straks krijg ik op mijn donder voor te laat komen, word ik er misschien uitgegooid, want soms val ik in slaap boven mijn schrijfmachine.
- Wat is belangrijker?
- Jij Bo.
- Kus me dan.
Het is weer gebeurd. Hollen en huilen. Misschien staat de bus er niet meer. Ik haal hem nog net. Even voordat ik het lome kantoortje binnenstap, zal het leven zich nog wat uitrekken. Ik begin gaandeweg het uur in de bus het plezierigst te vinden. Hangt zijn geur nog aan mijn lippen? Ik veeg mijn mond af met een kleenex en kleur mijn lippen. Bo vindt lippenstift afschuwelijk. Het moet er vanavond weer af zijn. Door osmose heeft hij me vergiftigd. Door osmose vergiftigen alle mensen elkaar. Ik begin ook al over een denkmachine te beschikken. Vroeger meende ik een andere autoriteit te hebben die me er boven op zou helpen, maar die is als een schim verdwenen. Mijn denkmachine moet me er zien uit te werken. Slechts met eenzelfde potentie dien ik die Bo te vermorzelen. Nog logischer worden dan hij. Ik begin nu al te denken: In de vier hoeken van Amsterdam heeft hij de lonten klaarliggen. Eenmaal heb ik gepoogd te vluchten, maar die vlucht liep op een fiasco uit, ik weet niet meer waarom. Toen dacht ik ook, ik loop gewoon weg, toen alles zo simpel leek. Gewoon weer terug. Hoe bestaat het? Okee, een man trekt zijn wijf binnenstebuiten om haar te kennen. Hij knipt haar uit het landschap waar zij tegen aan geleund staat. Plakt haar vervolgens in een album, dat hij ergens laat liggen, misschien in de regen zodat het verweekt, verrot. Waarom, als ik het allemaal zo goed zie, blijf ik?
Als we op de terugreis zijn van Arnhem, ben ik zo ontzettend moe dat ik waarschijnlijk heel ongegeneerd en onelegant in de trein hang. Hij heeft me voor het hek gezet van mijn ouderlijk huis van weleer en me vragen gesteld, die ik niet voor mogelijk had gehouden. Voor het knarsende hekje hebben we zeker een uur gestaan en daarna de afgrijselijke
| |
| |
voettocht door mijn geboortestad ondernomen, waar ik hem alles moest verklaren en alle geheimzinnigheid bloot diende te leggen.
Als Bo me op mijn houding attent maakt, vriendelijk glimlachend, geeft hij me twee benzidrinetabletten. Hij begint weer te praten, heel zachtjes aan mijn oor, over het walgelijke calvinisme in Europa, over Freud, zijn stokpaardje, over mijn jeugdbelevingen, over de Pigmeeën, over kleuren, symbolen, over het schaduwprincipe in de analyse. Ik word zo daverend moe van dit alles, de tabletten zijn nog niet in werking getreden, dat ik hysterisch begin te schreeuwen. Sliep ik maar daarbuiten in het gras als een dode, wat kan mij het schelen. Ik schreeuw de hele trein uit zijn geratel.
Bo vraagt als ik uitgeraasd ben, of ik zo goed wil zijn mijn excuses aan te bieden aan de medereizigers. Ik denk dat hij nu helemaal gek geworden is en doe niets. Hij heeft me de hele tijd stapelgek zitten maken mensen, met de kleine vernederende dingen, die hij tegen me zei op de halfzachte toon aan mijn oor, die iemand buiten zichzelf brengt. Zien jullie niets? En de afschuwelijke droom van een paar dagen geleden schiet weer door mijn brein. Niemand ziet wat. Niemand kan het onheilspellend gebeuren bevroeden, dat zich afspeelt tussen twee fluisterende mensen.
Als Bo nog een paar maal zijn bevel heeft herhaald, wend ik me tot de reizigers en bied mijn verontschuldigingen aan. Bo glimlacht en neemt mijn hand in de zijne.
Alsjeblieft, seinen mijn ogen naar iedereen die ze opvangt, alsjeblieft, duw me het raam uit, weg van dit walgelijk monster, dat er ogenschijnlijk als een gewoon mens uitziet, maar dit is slechts een vermomming. Ik heb er alles voor over meneer. Maar de man naast me knikt me goedmoedig toe, vouwt het binnenblad van zijn krant open en begint te lezen. Bo glimlacht zich een kramp. Door deze stunt heeft hij minstens drie erecties gehad, ik weet het. Hierdoor windt hij zich nameloos op. Dit zijn zijn, voor iedereen onzichtbare, weerzinwekkende sexmanoeuvres, zoals bijvoorbeeld al zijn monologen zuiver sexgebeurtenissen zijn.
Lieve mensen, luister toch goed naar zijn stem en let er intussen op wat zijn handen en voeten doen.
| |
| |
Als we buiten het station zijn, sleept hij me naar een bankje achter de bomen en slaat me met de volle vuist op mijn gezicht, zodat ik in het natte gras rol. Maar als ik opsta ga ik hem voor het eerst te lijf. Een vrouw schijnt nimmer te mogen terugslaan, dat schijnt een code te zijn. Maar ik schop hem tegen de benen en sla waar ik hem raken kan. En terwijl we onder mekaar doorschuiven over de grond, spuug ik hem in zijn gezicht.
De roodgloeiende bal uit mijn dromen komt er aanrollen. Een kleine vuurbal, zo één die ik vaak aan mijn voeteneind zag glinsteren, om dan steeds zwellend naar me toe te komen, slaat mijn hoofd aan gloeiende splinters. Het lijkt me nu een uiterst kleine kamer waarin ik woon met zwarte gordijnen. Zachtjes tript iemand om het vertrek heen. Links van me gaat ineens een venster open. Als ik naar buiten kijk, ligt een kilometer wijd terrein tot aan de horizon bezaaid met verroeste, verbogen stangen. De bomen zijn ook verroest en door de lucht vliegen moeizaam honderden geoxydeerde vogels.
We leven weer rustig nu. Het is zeker wel genoeg geweest hè? vroeg hij. Ja, het is wel genoeg geweest. Maar ik blijf steeds schrikken als hij op zachte schoenen plotseling in de kamer staat. Ik heb een maand respijt gekregen. Behoef even niet te werken. Bo heeft geld versierd. Als ik het examen echter niet haal, heeft hij gezegd, gaan we door. Niets voor niets. Hij heeft beloofd, dat we over een week weer vrienden kunnen ontvangen. Ik verlang erg naar Paul en Ludmilla. Vooral naar Paul, die, zonder dat hij iets heeft gezegd, de zaak wel helemaal door heeft. Ik heb ook wel gezien dat Bo niet erg goed tegen hem op kan. Hij geeft geen gemeenplaatsen weg, zoals Baljeu, maar hij is in staat om door zijn aanwezigheid welke zaak dan ook tot kalmte te brengen. Hij weigert elke discussie met Bo, gaat rustig zitten lezen in een hoek, praat over zijn duiven. Hij weet veel van beesten en planten. Bo vindt dat allemaal kinderachtig. Hij zei eens tegen Paul, dat we met de natuur geen bliksem meer te maken hebben, misschien alleen met wat zon. Paul haalde zijn schouders op, lachte wat en liet Bo eenvoudig stikken.
| |
| |
Zo nu en dan gaan we naar ons stamcafé om de hoek en als ik in de spiegel kijk, ken ik mezelf maar nauwelijks terug. Mijn haar moest ik kastanjerood laten verven en mijn make-up is totaal veranderd. Staat een beetje volwassener, vindt Bo. Goed, de zon lacht mijn wereld een schaduw, mijn wereld is de octopus waaraan geen ontkomen mogelijk is gebleken. Ik heb mijn keuze gedaan indertijd en laat ik me daar dan maar aan houden. Alle ontvluchten is op niets uitgelopen. Hij heeft gewonnen. De ijzeren handpalm is in rust. De dagelijkse lessen kan ik aan niemand uitleggen, maar dat geeft niet. Die lessen doen me zwijgen over de dingen, waar ik vroeger altijd over wilde spreken, maar maakt het wat uit? Niets maakt meer wat uit.
Ik ben voor het examen gezakt, heeft Bo gezegd. Vrienden weg, baantje weer aangenomen, waar ik bijna een knieval moest maken voordat men mij accepteerde. Volgens Bo heb ik ruggespraak gehouden met Ludmilla. Het is wel zo, maar ik heb niets bekend. Het was maar een momentje waarin ik alleen was met Ludmilla, maar Bo keek door de deur heen, ik had het kunnen weten. Zijn machine draait weer op zijn maximum, er is geen houden aan.
Als Bo me de kamer induwt, mijn lieve kamer, waar ik toch altijd in woonde, met de radio boven mijn bed, waar ik helemaal alleen die hoogmoedige spelletjes met mezelf speelde, hoor ik hoe achter mij de deur in het slot valt. Was er ooit een slot op? Alleen op de buitendeur dacht ik. Maar het is pure werkelijkheid wat ik meemaak. Geen symboliek. Bo is geen symbool, maar iets onsterfelijks van vlees en bloed. Dit onsterfelijke van vlees en bloed zal ergens anders op aarde wortel schieten, als Bo voorbij is, en dat ding zal ik weer tegen komen, het zal me altijd te grazen blijven nemen. O ja? hoor ik heel zachtjes aan de linkerkant van mijn hoofd. Die stem bestaat dus nog steeds. Nou, wel of niet? brul ik er tegen in. De stem zwijgt.
De vloer van mijn vertrek loopt schuin naar beneden. En plotseling herinner ik me iets van ruzie. Of eigenlijk kan ik niet zeggen, dat we ooit ruzie hadden. Het waren mijn protesten alleen maar, steeds zwakker geuit tijdens de lessen.
| |
| |
Misschien sprak ik wel over God, of over Boeddha, over de stilte, over het geheim van de zee, of weet ik veel wat voor onderwerpen waar hij kapot aan gaat. Ik ben ook niet geslagen, voel tenminste niets, er staan geen witte randjes op mijn vlees.
De kamer tolt daverend gek ver weg in een peilloze diepe punt. Ik heb drie sticks gerookt. Voor de finale, had Bo gezegd. Je komt er nu wel achter waarom je me zo lang bedonderd hebt. Heeft hij het door? Met alle macht zal ik me verzetten tegen mijn uiterste bekentenis.
Hoe was deze morgen, voordat ik hier verzeild raakte? Het was een zonnige onschuldige morgen, dacht ik. Er stonden veel mensen op straat. Je kon snoep kopen tegen belachelijk lage prijzen. Maar dit is de werkelijkheid. Bo heeft deze kamer volledig geënsceneerd. Ach, zijn gezicht, zijn duivels lange neus, zijn angstaanjagend kleine ogen (hoe heb ik dat alles eens geliefkoosd?), die beelden ebben toch weg op een gegeven moment?
Maar van die kamer, ik kan niets bewijzen, ik weet alleen, het staat onomstotelijk vast, dat ik me levend in deze nachtmerrie bevind.
Ik heb deze kamer vanmorgen niet zo achtergelaten, dat is zeker. Maar hij zegt van wel. Hij zegt van wel. En nu weet ik weer dat dit spel, deze reconstructies die Bo maakt van de mensen, zijn leven is. Deze speurtocht en zijn lekenanalyses, deze jammerlijke strooptochten door elk brein dat levend in zijn handen valt, zijn zijn redenen van bestaan.
Staat hij met zijn oog aan het sleutelgat? Ik ga er met mijn rug tegen aan staan. Nee, ik hoor hem boven lopen. Misschien is er wel een gat in het plafond, zodat hij me kan bespieden. Ik voel het, hij is er. Ik probeer me van de deur af te zetten om naar de hoek te lopen, om te kijken of de vloer werkelijk zo helt, maar ik krijg mezelf niet van de grond.
Een stoel ligt met drie poten omhoog voor de boekenkast. Zeker is dat ik die stoel niet heb stukgeslagen.
- Alles is een deel van de behandeling, hoor ik. Bo's stem lijkt tegen het plafond gekleefd. Zijn adem kringelt naar beneden en blijft vlak boven mijn ogen hangen. Hij heeft natuurlijk zijn stem aan een onzichtbare opening gelegd.
| |
| |
- Blijf op de details letten, klinkt het weer.
De twee schilderijen die mijn kamer rijk was, hangen scheef aan de muur. Eén van de doekjes stelt een zelfportret voor. Hij heeft er een scheur in gesneden, met zijn springmes waarschijnlijk, maar zo dat het voorhoofd precies in tweeën is gesplitst en de ogen van elkaar gescheiden zijn, zelfs de neusgaten. Er is niets in het vertrek dat niet is verhangen of beschadigd, werkelijk niet. De lamp is in scherven geslagen. Op een wit kleedje voor de kachel liggen stukgegooide tomaten. Als ik me een halve slag draai, hangt aan de andere muur een levensgrote, plastic penis met daarboven het woord God in gouden, uitgeknipte letters. Vlak onder de penis hangt een kruis van papier, waarover met houtskool een streep getrokken is. Eronder prijkt het woord Chaos.
- Ga zitten en beschrijf de kamer, beveelt Bo.
Ik ga niet zitten, maar blijf lopen. De kamer is weer rechtgetrokken. Het kolkende gat is verdwenen. Zal een eigen duizeling geweest zijn, veroorzaakt door het roken. Er kan niet zomaar een kolkend gat ontstaan. Laat ik mijn hersens bij elkaar houden.
Hoe is het mogelijk dat iemand met zoveel toewijding dagen besteedt aan het ensceneren van zo'n morbide toneel? Bo heeft inderdaad alles, alles met zijn vingers aangeraakt. Elk bloemetje verpulverd, elk gaaf stukje muur van opschriften voorzien, alle stoelen stuk, de boekjes die ik niet meer mocht lezen aan snippers op de grond. En dan het tomatensap op de vloer, moet zeker bloed voorstellen.
Als ik voor me zie hoe Bo dit vertrek is doorgekropen, geniepig genietend van zijn analyse, voel ik me misselijk worden. Zijn èigen ziektebeeld hangt als een klamme hand in de kamer en niets anders. Hoe kon ik mij laten leiden door deze wellustige geest met zijn dodende, voortdurend fluisterende, lispelende stem, die mijn aanzwellende hysterie beloert en de houdingen van mijn zwenkende lichaam registreert?
Ik weet en wist allang dat er van behandelen geen sprake kon zijn, dat als er nu iets bewezen is, Bo bewezen is, maar hoe kom ik er uit?
De rustige overgave, die van tijd tot tijd mogelijk scheen, is nu wel voorgoed voorbij. Ik wil geen rood haar meer, maar
| |
| |
kopen wat ik wil, praten zoals ik deed, van mijn part weer alles optellend en overdoend.
Hou jij maar eens op met praten Bo, denk ik en de wereld zal lallend voor je in elkaar storten en dan nog zul je niemendal begrepen hebben. De contouren zullen blijven staan, als je geluk hebt, maar probeer jij aan het binnenste van jezelf te raken, dan zie je alleen wat rook, wat druppels mist, wat etter.
Van zulke kamers heb ik vroeger gedroomd als ik als klein kind koorts had, als je paars en groen naast elkaar ziet, als proporties moedwillig uit elkaar worden getrokken. Dat is Bo's schuin vooropgezette werkelijkheid, exhibitionisme met zijn lallende penis voorop.
De ramen zijn weggevallen. Bo's stem is steeds op hetzelfde niveau hoorbaar, onafgebroken herhalend wat ik al zo dikwijls heb gehoord. Steeds krijg ik hiaten. Haast onmerkbaar verandert het toneel voor mijn ogen.
- Ga zitten en beschrijf de kamer liefje, het is voor je eigen bestwil.
Ik ga in de klerenkast staan, voel me samengeperst tussen vier kleverige muren. Als ik omhoog kijk, zie ik het gezicht van Bo. Hij heeft de planken van boven weggehaald. Zijn zachte stem zegt: Blijven kijken, anders gebeurt het, blijven kijken, anders gebeurt het.
Als ik aan Bo mijn gedeelte van de schuld beken, ik kon niet anders meer, zeg ik, dat ik altijd schuldig ben, bij voorbaat al, maar dat dit schuld betreft uit het bestaan zelf. Ik heb eindelijk toegegeven dat ik, behalve de eerste weken die we doorbrachten, alle sex en wulpsheid heb voorgewend, dat ik uit deze combinatie geen bevrediging meer kon putten. Bo, die juist mijn sexspelletjes en wulpsheid zo heerlijk vond. Toen ik dat had bekend in alle kalmte en me niets meer kon gebeuren, sloeg hij me met zijn riem. Langzaam knoopte hij hem los en gaf me zoveel slagen als ik leugens had verkocht. Eerlijk is eerlijk, zei hij. Je hebt het verdiend. Had je nog meer te zeggen? Ja, ik had nog meer te zeggen. Ik zei dat hij, hoezeer hij zijn best ook zou kunnen doen, het zèlf er niet uit kon slaan, dat het zèlf in stand gehouden wordt door
| |
| |
een autoriteit van hoger orde, dat hij dat God mocht noemen, indien hij dat wilde. Want dat was inderdaad wat ík altijd had bedoeld.
Toen kleedde Bo zich razendsnel uit, gooide me op het bed, ging weer wijdbeens boven me staan en wees op zijn sex. Dit is de god van de vrouw, brulde hij. Jij met je abstracties, als een vrouw dìt begrijpt, begrijpt ze veel.
Ik heb gewoon niets meer gezegd, ranselen had geen zin meer, zover was hij wel gekomen. Ach Bo, je moest immers van mijn schuldbekentenis misbruik maken, anders had het geen zin. Je zei, toen we elkaar nog maar pas hadden ontmoet, dat niemand schuld had in deze wereld. En nu verklaarde je mij als aanstichtster van alle kwaad. Deze paradoxale uitkomst had hij niet verwacht. Op mijn ‘Er bestaat voor mij geen sex zonder liefde, beste Bo’, begon hij in een machteloos geschreeuw uit te barsten. Allemaal psychologisch, brulde hij maar. Die god van jou is jouw neurose, jouw persóónlijke neurose, weet je dat wel? Weer wijdbeens op het bed, de armen gespreid als de gekruisigde. Zie je nu wie God is? Stom wijf, je weet niet waar je het over hebt.
Ik denk nu in mijn moeheid, beste Bo - door ‘beste’ te zeggen, voel ik nu hoe dicht ik bij de scheiding sta - dat ik weer opnieuw moet leren lopen, zoals ik toèn lachend ervoer, toen ik zo high was bij het Lido, zo in elke hand een voet, langzaam aan beginnen.
Gisteren nog gek gedroomd. Ik was eindelijk in slaap gevallen na een lang verhoor.
Bo, die mijn hand glimlachend in de zijne houdt, zegt: Vertel maar, ik luister. Er slaat een zware gong. Twee Chinezen staan aan het einde van een zaal en heffen de gong voor de tweede keer. En even later in de tijd valt de derde slag.
- We moeten weg, zeg ik, anders komen we onder het geluid terecht.
- Waar zou je dan heen willen? vraagt Bo, terwijl hij speels een vinger op de lippen legt. Hij zit in een witte doktersjas gehuld tegenover me - het eten laten we koud worden op tafel - en op het knippen van zijn vingers verdwijnt het geluid in de verte. Hoewel, eerder meende ik gezien te hebben
| |
| |
dat een paar Chinezen de gong in de hoek smeten zonder dat dat, wonderlijk genoeg, enig geluid voortbracht.
- Waar wil je dan heen? vraagt hij weer. De vinger blijft op zijn lippen liggen en ik mag geen geritsel meer maken. Ik moet me nu verstaanbaar zien te maken via een gebaar of zoiets. - We kunnen niet weg baby, dat weet je toch?
Als ik het maar kwijt kon, denk ik, niet aan jou, want je zult mijn woorden tot een prop verfrommelen en die vervolgens naar mijn vijanden schieten, aan de andere tafel. Bo pakt een servet op en draait de lamp van bloemenpapier uit.
- Ik heb hier het recht toe, mijn engel, want ik ben de eigenaar van deze zaak. Je had toch niet anders verwacht, neem ik aan? Je weet, mijn uitlopers bereiken alle zeeën, alle plaatsen aan de grote rivieren. In alle stations zitten mijn vrienden, in alle taxi's, zelfs op de tennisbanen bevinden zich mijn helpers. Kijk maar om je heen. Niets ontglipt mijn aandacht. - Kom hier en kus hem.
Als ik naderbij kruip, valt de doktersjas open over zijn gespannen lid.
- Afwassen, klinkt het even later en weer de hand op mijn nek, die het ritme aangeeft. De Chinezen staan glimlachend in hun nissen. Als één van hen uitsterft, zei Bo zojuist, dan wordt de nis die tientallen jaren de zijne is geweest, uitgebrand, van een nieuwe naam voorzien en na het gebruikelijke ritueel komt er een ander in te staan, die even onbewogen op zijn beurt toeziet op de dagelijkse erediensten.
|
|