van het geloof der Moederkerk in Limburg.
Als kantonrechter was Jaspar jaren lang in de gelegenheid het zuidlimburgse volk te leren kennen in zijn goede hoedanigheden en zwakheden. In zijn voordrachten voor allerlei kringen bleek, hoe hij zich die kennis had ten nutte gemaakt, over welke dialectische schatten hij beschikte. Zo moest hij wel de aangewezen leider zijn en blijven van de vereniging ‘Veldeke’, die ijvert voor het behoud der Limburgse streektalen.
‘Oranje en Maastricht’, dat hij uitgaf in samenwerking met Dr. J. Endepols, getuigt van Jaspar's geestdriftige vaderlandsliefde. Zijn bundel ‘Bonte Blomme’ (1921, 2e druk 1928) bevat verzen, die behoren tot de mooiste in het Maastrichter idioom. De dichter bezingt het mooie landschap in zijn verschillende aspecten, leidt ons binnen in de vertrouwelijkheid van het huiselijk leven, geniet van de devote stemming en liturgische pracht der openbare processies, verlustigt zich in de humor van markante gebeurtenissen.
Als gecommitteerde bij eindexamens toonde Jaspar zijn interesse voor het onderwijs, en het verheugde hem uitzonderlijk daarbij Limburgers als leraren elders aan te treffen. Dat zijn plan voor de uitgave van een woordenboek der Maastrichter streektaal, waarvoor hij over zo'n rijk materiaal beschikte, niet verwezenlijkt werd, moet hem wel erg gespeten hebben.
De ‘Limburgse Federatie van Verenigingen voor Vreemdelingenverkeer’ vond in hem een ijverig voorzitter. In haar tijdschrift ‘Ons Limburg’ (October 1946) wijdde ik hem een In-Memoriam-gedicht.
Een van de ijverigste medewerkers aan het tijdschrift ‘Veldeke’ is de Maastrichtenaar Harie Loontjens, in de plaatselijke pers vooral bekend door zijn ‘Brieven van Nikkelake’. Ik beschouw hem als de meest productieve en rijkst-begaafde der Maastrichter dialectschrijvers. Zowel in proza als in poëzie blijkt zijn uitzonderlijk talent. Hij bundelde o.a. ‘Vief Keersvertèllinge in 't Mastreechs’ (1944) en typeerde het mid-