Voorop twee bijldragers, gevolgd door de militaire stafmuziek, die speelt: ‘En Adelheid haet soep gekookt, de ganse week van eine knook. Vooruit, vooruit, vooruit Mina, 't is kermis in de stad, ja, ja,! 't Is kermis in de stad.’ Dan komt de koning der schutterij met zijn lijfstaffieren; hij draagt een hoge cylinderhoed met veelkleurige linten en een krans van kunstbloemen versierd, en om zijn koninklijke hals een menigte van zilveren vogels, harten en platen. Zijn koningschap wordt hem door niemand betwist. Eerlijk toch heeft hij het verdiend in de eerlijke, openbare wedstrijd, niet door het hinneken van zijn krijgsros evenals Darius, niet door een coup d'état zoals Napoleon 111, nog minder door het eerloos verkrachten van volkenrecht en plechtig bezworen verdragen zoals een Vittorio Emmanuele, maar door het afschieten van de vogel ‘met de plaat er bij’, want dat hoort zo. Vraag me nu niet, waarom zijne gemalin op de huidige feestdag minder linten aan hare muts draagt dan op een gewone Zon- of feestdag. Voor een dag of wat heeft ze, kostte 't haar ook nog zoveel - och, menige koningin moet zich nog wel meer laten welgevallen - deze haar zo dierbare kleinodiën moeten afstaan om er de wandelstok, schepter van de schutterskoning, mee op te smukken; de politiek vereist het. Na een dag of twee, drie, wanneer de kermis voorbij, Zijne Majesteit wederom ‘Kobus de Leidekker’ geworden is, en hij, heen en weder kruipend langs uw dak, niet zonder weemoed terugdenkt aan de vervlogen glorie der eveneens vervlogen dagen, zal zijne Lijsbeth, de laatste korst ‘krentenmik’ onder haar altoos hongerig ‘kleingoedje’ verdelend, en niet zonder bezorgdheid - want de civiele lijst van de kermis-koning is zelden groot genoeg om het deficit van hoogstdeszelfs schatkist te stoppen en een hofhouding kost zoveel! - de dag van morgen tegemoet blikkend, hare ‘geschandaleerde’
en ‘verfomfeide’ kanten muts in haar voormalige heerlijkheid herstellen.