| |
| |
| |
4.5.3 II. Wuftheid
vooraf |
De briefwisseling, die het grootste deel van deze schets uitmaakt, wekt op allerlei punten de indruk authentiek te zijn of althans op authentieke brieven terug te gaan. De auteur zelf zinspeelt daar ook op. In r. 240-242 schrijft hij: ‘Of nu deze brieven verdicht zijn, dan wel of Klikspaan in de onbeschaamde mededeeling er van zijn naam en wapen getrouw blijft, gelieve men liefst niet te onderzoeken’ en in r. 1298/1412 karakteriseert hij zichzelf als degene die deze brieven ‘verzon of verzamelde’. De correspondenten zijn twee Leidse studenten, Totus Tuus en Quem Nosti geheten. Deze namen zijn eigenlijk formules waarmee men destijds wel brieven ondertekende. ‘Totus Tuus’ betekent ‘Geheel de uwe’, ‘Quem Nosti’ ‘Die je echt wel kent’. De laatste formule had een dubbele functie: enerzijds vertrouwelijkheid ten opzichte van degene aan wie de brief gericht was en die verondersteld werd te weten van wie de brief afkomstig was (bijvoorbeeld op grond van de inhoud of het handschrift), anderzijds geheimhouding ten opzichte van derden die de brief onbedoeld onder ogen zouden kunnen krijgen. De meeste brieven van Totus Tuus en Quem Nosti zijn in het Frans geschreven, wat op zich al wijst op authenticiteit, omdat Kneppelhout tijdens zijn studentenjaren vaak in het Frans met zijn vrienden correspondeerde. De brieven van Totus Tuus en Quem Nosti vertonen qua toon ook een opmerkelijke gelijkenis met Kneppelhouts eigen brieven die hij publiceerde in zijn Fragments de correspondence (1834) en zijn Nouveaux fragments de correspondance (1836). Hoewel Klikspaan veel gegevens verschaft over de twee briefschrijvers, zijn er toch te weinig aanknopingspunten om ze te kunnen identificeren. Waarschijnlijk combineerde hij, zoals feitelijk steeds in de Schetsen, gegevens van verschillende personen tot één, verzonnen personage. En in elk
geval speelde hij met zijn gegevens om de lezer op een dwaalspoor te brengen. Dat valt op te maken uit de wijze waarop hij Totus Tuus karakteriseert. Totus Tuus lijkt sterk op Kneppelhout zelf. Hij is student-Leidenaar en studeert rechten. Verder is hij lid van de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid en een vurig bewonderaar van de Franse romantiek. Hij tobt met zijn gezondheid, maakt een lange reis naar Parijs en publiceert letterkundig werk. Maar er zijn ook verschillen: Totus Tuus woont bijvoorbeeld op de Oude Vest, terwijl Kneppelhout bij zijn moeder aan het Rapenburg woonde. Een voorbeeld van mystificatie betreft de twee gedichten die Totus Tuus zijn vriend stuurt (r. 847-902/922-977). Het zijn gedichten van Kneppelhout zelf. Hij bundelde ze in het tweede deel van zijn Opuscules de jeunesse (1848). Het tweede vers, ‘Sonnet’, is daar gedateerd: 1841, terwijl de brief waarin Totus Tuus het heeft opgenomen van 30 april 1838 is.
Het grootste deel van ‘Wuftheid’ is in het Frans geschreven. Een vertaling, waarin de in het Nederlands gestelde fragmenten geïntegreerd zijn, is afgedrukt als Appendix iv in het Tekstdeel. De annotaties kunnen zowel vanuit de |
| |
| |
|
Franse tekst als vanuit de vertaling worden gelezen. De regelnummers verwijzen naar beide versies; de eerste nummering verwijst naar de Franse versie, na een schuine streep (/) volgt de nummering van de vertaling. In een aantal gevallen loopt de nummering van de vertaling parallel aan die van de oorspronkelijke tekst; in die gevallen is slechts één nummering vermeld. |
|
motto |
De beste zaken kunnen wel eens een enkelen minder fraaijen kant hebben: citaat uit Typen v, 114-115. |
|
1-2 |
Het zou niet onmogelijk zijn...dat hij hunne lievelingskunst zoo hard viel: zie Ophelderingen, 164-166. |
|
3 |
voordeelige: gunstige. |
|
10 |
humaniteit: (innerlijke) beschaving. |
|
10-22 |
Onze jeugd...in van buiten geleerde en afgeluisterde zegswijzen: Onze jeugd [...] leert in het salon minder de geestige luchtigheid der gesprekken [...] aan [...], dan het slag, om [...] door te slaan [...], oordeelen te vellen [...], met ligtvaardigheid vonnis te wijzen [...] en bij de vrouwen [...] hunne opwagting te maken en haar toe te spreken in van buiten geleerde en afgeluisterde zegswijzen. |
|
13 |
geklap: gebabbel. |
|
14 |
wegslependste: meeslependste. |
|
16 |
door te slaan: door te draven. |
|
20 |
gestereotypeerde: stereotiepe. |
|
23 |
inzonderheid: vooral. |
|
36 |
op het onderhoudendst, het sierlijkst, het behagelijkst: zo onderhoudend, zo sierlijk, zo behagelijk mogelijk. |
|
37-38 |
saletjonker: modegek. |
|
53 |
de buitensporigheden: de ongebondenheid. |
|
70 |
klassische: klassieke. |
|
71 |
dat: dat [denkbeeld]. |
| |
| |
77-78 |
de kolom van vuur [...], welke voor ons uitging: vergelijk Exodus 13:21: ‘En de Heere toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.’ |
|
89 |
den [...] trek: het [...] verlangen. |
|
89-90 |
de wrijving: het contact. |
|
91 |
zichzelven: voor zichzelf. |
|
104 |
voorwerp: onderwerp. |
|
107 |
het stof: de materie. |
|
110 |
eene Olympia van Hoffman: Olympia is een personage uit het verhaal ‘Der Sandmann’ (1817) van Ernst Theodor Wilhelm Hoffmann (1776-1822). Zij is de creatie van een wetenschapper, een zelfbewegende pop in de gedaante van een mooie jonge vrouw. (Ophelderingen, 168) |
|
113 |
daadzaken: feiten. |
|
124-129 |
Die den scepter van gezag/Over nachtbeurt voert en dag [...] aan den keten,/ Uitgespannen door den tijd,/Meê als schakel ingevlijd: citaat uit het gedicht ‘Orde’ (1827) van Willem Bilderdijk. (De dichtwerken, dl. 8, p. 307 en 308) In Ophelderingen, 170 verwijst Klikspaan naar de publicatie van het gedicht in de bundel Vermaking (1833); het citaat staat daar op p. 1 en 2. |
|
134 |
tuimelzucht: oproerigheid. |
|
150-159 |
dat de kunstvoortbrengselen van een land, welks schrijvers zich aansluiten aan de mannen der nijverheid...geen heilzaam voedsel voor de jeugd kunnen opleveren: in Typen iv, 135-138 liet Klikspaan zich eveneens zeer kritisch uit over de eigentijdse Franse letterkunde. Hij noemde in dat verband de namen van Charles de Bernard (1804-1850), Paul de Kock (1793-1871), George Sand (1804-1876) en Alphonse Karr (1808-1890). Zij richtten zich op een groot publiek en hun veelal omvangrijke oeuvres werden door de kritiek als lichtzinnig en zedenbedervend beschouwd. Zie ook Ophelderingen, 172-200 en de daarbij behorende annotatie. |
|
163-164 |
het ijverig uitgestrooide zaad komt op als onkruid in de jeugdige ziel: vergelijk Mattheus 13:24-30, met name de verzen 24-26: ‘[...] Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker. En als de mensen sliepen, |
| |
| |
|
kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid.’ |
|
191 |
assemblée: bijeenkomst, vooral van een talrijk en aanzienlijk gezelschap dat ter ontspanning bijeen komt. (Kramers, Kunstwoordentolk, p. 58) |
|
194 |
octavootjes: boekjes (van een bepaald formaat). |
|
199-200 |
gelijk Alice aan het heilig kruis, wanneer de geest des kwaads haar aangrimt: verwijzing naar het laatste bedrijf van de opera in vijf bedrijven Robert le Diable (1831) van Giacomo Meyerbeer, naar een libretto van E. Scribe en G. Delavigne. Hoofdpersoon is Robert le Diable (Robert de Duivel), zoon van een sterfelijke vrouw en de duivel. De laatste wil de ziel van Robert in zijn macht krijgen, maar Alice, Roberts pleegzuster, verzet zich daartegen. De slotscène speelt zich af in een kathedraal; uiteindelijk overwint het goede. |
|
204 |
uitspanning: ontspanning. |
|
207 |
Richardson, Smollett, Fielding, Scott: Klikspaan noemt hier enkele invloedrijke achttiende- en vroeg negentiende-eeuwse Engelse auteurs: Samuel Richardson (1689-1761), Tobias George Smollett (1721-1771), Henry Fielding (1707-1754) en Walter Scott (1771-1832). De eerste drie speelden een belangrijke rol in het ontstaan van de moderne roman; Scott ontwikkelde het genre verder met zijn historische romans. |
|
207-208 |
Manzoni, Bulwer, Dickens en Warren: de Italiaanse auteur Alessandro Manzoni (1785-1873) schreef historische romans in navolging van Scott. Edward Bulwer Lytton (1803-1873) was een zeer populair Engels auteur; hij had een enorme productie en beoefende een groot aantal genres, waaronder dat van de historische roman. Charles John Huffam Dickens (1812-1870) stond destijds nog aan het begin van zijn loopbaan als romanschrijver. In 1836 verscheen zijn The Posthumous Papers of the Pickwick Club; in de daaropvolgende jaren publiceerde hij nog enkele romans, alle eerst in afleveringen. Kritiek op sociale wantoestanden is een steeds terugkerend thema in zijn werk. De Engelse auteur Samuel Warren (1807-1877) verwierf Europese roem met zijn eerste romans, die eveneens eerst in tijdschriftafleveringen verschenen. |
|
208-210 |
Frankrijk biedt zijne klassieke opvoeding de hand, in deszelfs groote mannen uit de eeuw van Lodewijk xiv, in deszelfs...onverwelkbare tooneeldichters: de tijd van Lodewijk xiv (1638-1715; koning vanaf 1643 tot zijn dood) was de periode van het classicisme. Belangrijke auteurs waren onder meer Pierre Corneille (1606-1684), |
| |
| |
|
Jean de La Fontaine (1621-1695), Molière (1622-1673), Nicolas Boileau-Despréaux (1636-1711) en Jean Racine (1639-1699). |
|
212 |
Schiller: Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759-1805), een van de grootste klassieke Duitse (toneel)schrijvers. |
|
215-219 |
De groote Shakespeare is onsterfelijk...Elisabeths roemvol hof: tijdens de regeringsperiode van Elisabeth i (1533-1603; koningin vanaf 1558) beleefde Engeland een periode van culturele bloei, waaraan de Engelse dichter en toneelschrijver William Shakespeare (1564-1616) een belangrijk aandeel had. |
|
224 |
opzettelijk: nadrukkelijk. |
|
227 |
humane: fijn beschaafde. |
|
244/272 |
tarnde: tornde. |
|
245/273 |
het roode lapje, dat mij op den schouder was genaaid: mogelijk verwijst Klikspaan naar het narrenkostuum, een felgekleurd pak waarop lapjes stof van verschillende kleur zijn genaaid. (Hohenemser, Pulcinella, Harlekin, Hanswurst, p. 55-60) Misschien ook doelt hij op het studentikoze gebruik zich te tooien met de kleur van de faculteit waaraan men studeerde. Voor rechtenstudenten (van wie Kneppelhout/Klikspaan er één was) was rood de faculteitskleur. (De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 213-215) |
|
245/273 |
lag: legde. |
|
246/274 |
wapenbord: een afbeelding hiervan op de titelpagina van De studenten en hun bijloop. |
|
247/275 |
pennebek: eigenlijk gezegd van veren pennen: het puntige onderdeel waarin de inkt wordt opgenomen. |
|
247/275 |
veld: vlak van het wapenschild waarop de figuren of stukken staan afgebeeld. |
|
247/275 |
helm: afbeelding, meestal van een ridderhelm, boven het wapenschild. |
|
247-248/275-276 |
getralied: opgesmukt. |
|
248/276 |
helmteeken: boven op de helm geplaatste figuur, kenmerkend voor de desbetreffende familie. |
| |
| |
249/277 |
ἱλαρὸς οὐχ ἵλαος: [hilaros oug hilaos]: vrolijk, niet genadig. |
|
252/245 |
gallomanen: overdreven bewonderaars van al wat Frans is. |
|
252-253/245-246 |
aanbidders van de buitensporigheden der romantische school: in ‘Mijn zwarte tijd. Eene herinnering uit mijn akademieleven’ (1844) beschreef Kneppelhout de uitwerking van met name de Franse romantiek op een selecte groep Leidse studenten. Er was een overmaat aan gevoel en verbeelding; hijzelf en zijn vrienden werden beheerst door gevoelens van diepe wanhoop en - denkbeeldig - ongeluk: ‘Het was dichten zonder eind; het was droomen, het was dweepen; het was aan eene ziekelijke, ijlhoofdige, overprikkelde verbeelding toegeven [...]. Wat er al niet schuilt onder het luchtige studentenmutsje!’ (Kneppelhout, ‘Mijn zwarte tijd’, p. 163) |
|
254/247 |
poëten-club: Poëtenclub of Dichterclub was de gebruikelijke aanduiding voor de leden van de Rederijkerskamer. Vreemd is dan wel dat Klikspaan twee maal vermeldt dat Quem Nosti en Totus Tuus lid van de Rederijkerskamer zijn (zie ook r. 252/245). |
|
257-258/250-251 |
den Student buiten de Academiestad: verwijzing naar de titel van de tiende aflevering van Typen. |
|
260/253 |
langwijliger: langdradiger. |
|
263/256 |
knipbriefjes: of knijpbriefjes: briefjes die zo zijn toegevouwen dat er twee tippen uitsteken, dienend als spoedbericht. |
|
265/258 |
Wodansdag: woensdag. |
|
268/262 |
don Juan: prototype van de vrouwenjager, naar de held van een Spaans verhaal uit de veertiende eeuw. |
|
275/269 |
Tuissimus: In de hoogste mate de uwe. |
|
277-280/278-281 |
Quem Nosti brengt hier de in dien tijd zoo beruchte zinsnede te pas...waarmede het legitimistisch dagblad la Mode zich tot vervelens toe vrolijk maakte: waarschijnlijk doelt Klikspaan op het weekblad La Mode. Album des salons (opgericht 1829). Aanvankelijk was het blad vooral gericht op de beau monde; het berichtte over de laatste mode, nieuwtjes uit hofkringen, festiviteiten en culturele evenementen. Toen het eigendom werd van een aanhanger van het oude koningshuis, maakte deze het tot een van de meest geruchtmakende en kritische organen van de legitimisten. De bedoelde formule (r. 271/265) niet gevonden. |
| |
| |
|
Louis-Philippe: ook wel genoemd ‘de burgerkoning’ (1773-1850; koning van Frankrijk 1830-1848); toen hij bij de Julirevolutie van 1830 als liberale kandidaat koning werd, betekende dit de val van het koningshuis der Bourbons. |
|
aanspraken: toespraken. |
|
ligchamen: instellingen. |
|
281/282 |
Janins Barnave: de Franse journalist en (toneel)criticus Jules Gabriël Janin (1804-1874) publiceerde in 1831 het vierdelige Barnave. Het boek speelt zich af tegen de achtergrond van de Franse Revolutie en is een felle aanval op koning Louis-Philippe. Janin baseerde zijn werk op de lotgevallen van de politicus Antoine Pierre Joseph Marie Barnave (1761-1793), die wegens zijn steun aan de Bourbons ter dood werd gebracht. |
|
289/290 |
fatum: (nood)lot. |
|
290/291 |
Napoleon naar Moscou: rond 1810 had Napoleon (1769-1821) vrijwel het hele vasteland van Europa aan zich onderworpen, alleen Rusland was nog onafhankelijk. In 1812 verklaarde Napoleon, die zich oppermachtig waande, Rusland de oorlog. De veldtocht naar Moskou liep uit op een volkomen nederlaag voor de Fransen. |
|
291-292/292-293 |
la science des Cujas et des Barthole: Jacques Cujas (1522-1590), Frans rechtsgeleerde, en Bartolus de Saxoferrato (1313/1314-1357), Italiaans rechtsgeleerde; beiden behoorden tot de meest invloedrijke Europese juristen. |
|
295/297 |
sui juris [...] alieni juris: juridische termen uit het Romeins personenrecht. De termen geven de belangrijkste indeling van de Romeinse vrije burgers aan, namelijk in degenen die gezagsonafhankelijk (sui juris) en gezagsonderworpen (alieni juris) waren. (Van Oven, Leerboek van Romeinsch privaatrecht, p. 434) |
|
295-296/298 |
Fusia Caninia: de Lex Fusia Caninia (2 v.Chr.) regelde de vrijlating van slaven bij testament; de voorschriften van deze wet zijn vermoedelijk ingegeven door de wens de groeiende invloed van vrijgelaten slaven te beperken. (Hermesdorf, Schets der uitwendige geschiedenis van het Romeins recht, p. 203-204) |
|
298/301 |
Mi caro: Mijn dierbare. |
|
309-311/313-314 |
het gemaakte van de uitdrukking [...] dans la mansarde d'un tien ami: het gemaakte zit vooral in de woorden ‘d'un tien ami’; gebruikelijker zou zijn ‘d'un ami à toi’ of ‘d'un de tes amis’. |
| |
| |
332-334/336-338 |
Qui donne un bijou,/ Au moins s'il n'est fou,/ En désire un autre: citaat niet gevonden. |
|
336/341 |
virelays: verzen met een vaste, cyclische structuur, bestaande uit vijf strofen (refrein, drie strofen, refrein); het patroon kan net zolang herhaald worden als de dichter wil. De bloeiperiode van de virelai lag in de Franse Middeleeuwen. |
|
337-338/341-342 |
ores ne sçays ni souffloter des rondeaux, ni du flageol sonner chant bucolique: het eerste deel (ores...rondeaux) niet gevonden. Het tweede deel is afkomstig uit ‘Epistre envoyée par Clement Marot à Monsieur d'Anguyen [...]’ (1544) van Clément Marot. (Oeuvres poétiques complètes, dl. 2, p. 709) |
|
338-339/343-344 |
nayades Oudevestiennes, qui t'abreuvent si largement de leurs aquatiques faveurs: de Najaden zijn water- of bronnimfen, die worden afgebeeld met een kruik waaruit zij water gieten. Klikspaan verwijst hier naar (bepaalde?) bewoonsters van de Oude Vest (een gracht in het centrum van Leiden), die de nachtelijke overlast van luidruchtige studenten bestreden door vanuit het raam een kan water over hen leeg te gieten (vergelijk ook Typen xi, 729-732). |
|
340/344 |
psaltérion: snaarinstrument; misschien ook dubbelzinnig gebruikt voor het mannelijk geslachtsdeel. |
|
346-355/352-361 |
Nous allions, dans la nuit, sous les balcons dormants...On gagne son logis d'un pas furtif et lourd: citaat niet gevonden. |
|
359-366/366-373 |
J'afferme,/Que nonobstant que vostre amitié ferme...Comme la rose au plaisant temps du ver: citaat niet gevonden. |
|
370-371/377-378 |
faire du bel esprit dans un style alambiqué...artificiel: mogelijk een citaat; niet gevonden. |
|
391-392/400-401 |
Et jamais diplomate/Ne parut plus guindé, ni plus haut sur cravate: citaat uit het gedicht ‘Mardoche’ uit de bundel Poésies (1835; strofe 20, p. 140) van Alfred de Musset (1810-1857) (zie ook r. 399-400/408-409). |
|
395/404 |
à la maison Vauquer: pension Vauquer is een vervallen, troosteloos en armoedig kosthuis, waar een groot deel van de handeling in de roman Le père Goriot (1843) van Honoré de Balzac (1799-1850) zich afspeelt (zie ook r. 398/407). |
|
395-396/404-405 |
don Quichotte avec les vignettes de Johannot: bedoeld is de tweedelige Franse vertaling uit 1836-1837 van Don Quijote de la Mancha van Miguel de Cervantes Saavedra. De uitgave was voorzien van illustraties door Tony Johannot (1803-1852), die |
| |
| |
|
destijds grote bekendheid genoot vanwege zijn afbeeldingen bij beroemde literaire werken. |
|
399/408 |
verzen: versregels. |
|
402/411 |
George Dandin, tu l'as voulu: George Dandin is de hoofdfiguur uit de gelijknamige komedie van Molière (1668). Hij is een rijke boer, die trouwt met de dochter van de landheer om zich sociaal aanzien te verwerven. Het huwelijk wordt een mislukking. Met de uitspraak ‘Vous l'avez voulu, George Dandin’ levert Dandin commentaar op zijn eigen misère. (Molière, Oeuvres, dl. 6, p. 507-594) |
|
404/414 |
sylphes: luchtgeesten. |
|
411-412/421-422 |
gros comme la tête de tels de nos amis que tu sais: waarschijnlijk een toespeling op Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink (1810-1865), vanaf 1831 student theologie te Leiden. Verschillende bronnen vermelden zijn kolossale gestalte en meer speciaal zijn grote en lelijke gezicht, dat mede aanleiding was voor zijn bijnaam ‘Bakkes’. (Colmjon, R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 104 en 211; De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 27, 30, 207 en 216) |
|
417/427 |
mauvais-sujétisme: lichtmisserij; in combinatie met de voorafgaande regels mogelijk wederom een toespeling op Bakhuizen van den Brink, die bekend stond om zijn losbandige levensstijl. |
|
417/428 |
Que disent tes voisins et tes voisines: verwijzing naar de refreinregels ‘Qu'en ditesvous, ma voisine?’ en ‘Qu'en dites-vous, mon voisin?’ (Wat zegt u ervan, buurvrouw/buurman?) uit het lied ‘Le voisin’ (1821) van J.P. de Béranger. (De Béranger, Chansons, dl. 1, p. 181-184) |
|
422/434 |
Dentz: er waren destijds twee Amsterdamse tandartsen met deze naam, de broers Simon Nathan(s) Dentz (1793-1868) en Andries Simon Nathan(s) Dentz (1794-1845). (ga Amsterdam: br en bs) Vanaf 1823 noemden beide broers zich ‘Hof-Tandmeesters’ van de koning en andere leden van de koninklijke familie. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 69) |
|
423/434 |
salés: namelijk van het zweten. |
|
441-443/452-454 |
L'air du ciel, l'eau des puits,/ Un bon fusil pour la chasse aux moineaux, et puis/ La liberté sur la montagne: citaat uit het gedicht ‘Lazarra’ uit de bundel Les orientales (1829) van Victor Hugo. Klikspaan veranderde enkele woorden en gaf dit aan door ze te cursiveren. In plaats van ‘pour la chasse aux moineaux’ stond er in het origineel ‘bronzé par la fumée’ (bruin geworden door de rook). (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 485) |
| |
| |
446-447/458-459 |
ter Gou [...] Egmond-buiten: Gouda [...] Egmond-aan-Zee; of Klikspaan speciale redenen had deze plaatsen te noemen, is niet duidelijk. |
|
467/482 |
les Voix intérieures et Lazare: twee recente dichtbundels, beide verschenen in 1837, respectievelijk van Victor Hugo en Auguste Barbier. |
|
479-480/493-494 |
voces praetereaque nihil: stemmen en verder niets. Naar Cicero, Pro M. Fonteio, 29, waar staat: ‘nihil praeter vocem’ (niets behalve [zijn] stem). |
|
481/495 |
den Heer van der Hoop: de zeer welgestelde handelaar en kunstverzamelaar Adriaan van der Hoop (1778-1854) was eigenaar van een stal renpaarden. (Knoef, ‘De verzamelaar A. van der Hoop’) |
|
481/495 |
Lord Seymour: niet geïdentificeerd. |
|
484/498 |
Sévigné: de Franse schrijfster Marie de Rabutin Chantal de Sévigné (1626-1696) onderhield gedurende vijfentwintig jaar een intensieve correspondentie met haar dochter, vaak over kwesties uit het dagelijks leven. |
|
492-493/507 |
mon carissimo: mijn dierbaarste. |
|
497/512 |
et nunc et semper et in saecula saeculorum: en nu en altijd en tot in de eeuwen der eeuwen; formule uit de katholieke eredienst. |
|
498/513-514 |
Voix intérieures, qu'on est convenu d'appeler les Occidentales: toespeling op een eerdere bundel van Victor Hugo, Les Orientales (1829), waarin de dichter inspeelde op de toenmalige belangstelling voor het exotische Oosten. In Les voix intérieures kwamen daarentegen meer nationale, dus westerse (occidentale) thema's aan de orde. |
|
504/520 |
argumentum: juridische term, daarom gecursiveerd. |
|
506/523 |
92: in 1792 werd de Franse republiek uitgeroepen, die de gelijkheid van alle mensen hoog in het vaandel had staan. |
|
512/528 |
furore: razernij. |
|
516/533 |
meam epistolam: mijn brief. |
|
516-517/533-534 |
non! ma bataille est faite, elle restera: mogelijk een citaat; niet gevonden. |
| |
| |
521/539 |
spumantem pateram: schuimende offerschaal; ontleend aan Vergilius, Aeneis i, 739. |
|
524-528/542-546 |
Hélas, quand reviendront de semblables moments...Ai-je passé le temps des [afbeelding]: citaat uit De La Fontaine, Fables (1668-1694), negende boek, tweede fabel, ‘Les deux pigeons’. (Oeuvres, dl. 2, p. 367) Klikspaan bracht twee wijzigingen in het citaat aan. Ten eerste liet hij een versregel uit het origineel weg: tussen regel 3 en 4 stond oorspronkelijk nog: ‘Ah! si mon coeur osoit encor se renflammer!’ (Ach! als mijn hart nog eens in vuur en vlam durfde raken!). Ten tweede verving hij aan het eind van het citaat het woord ‘d'aimer’ (‘Ai-je passé le temps d'aimer’: Is voor mij de tijd van de liefde voorbij) door een afbeelding van een karaf en vier glazen. |
|
529/547 |
Ton féalissime: Je allergetrouwste. |
|
539/557 |
ma plume perry: metalen kroontjespen, in 1830 door James Perry gepatenteerd. (Jackson, Van beitel tot vulpen, p. 133-138) |
|
539-540/557-558 |
mon encre perry: inkt die speciaal geschikt was voor metalen pennen, omdat hij goed uitvloeide en het metaal niet aantastte. (Jackson, Van beitel tot vulpen, p. 133-138) |
|
548/566 |
Bossuet: de Franse bisschop Jacques Bénigne Bossuet (1627-1704) was de grootste kanselredenaar van zijn tijd. |
|
549/568 |
sesquipedalia verba: letterlijk: woorden van anderhalve voet lengte; ellenlange woorden. Ontleend aan Horatius, Ars poetica, 97. |
|
552/570 |
B...... noster, puer dilectissimus: onze vriend B......, zeer dierbare jongeman. Naar Vergilius, Aeneis v, 569, waar staat: ‘puer dilectus’ (dierbare jongeman). |
|
555-556/574-575 |
Il vint, comme Malherbe, et comme lui avec des prétensions de lumière: verwijzing naar een passage uit de eerste zang van L'Art poétique (1674) van Nicolas Boileau-Despréaux. In deze passage, die begint met de woorden ‘Enfin Malherbe vint’, wordt de Franse dichter en criticus François de Malherbe (ca. 1555-1628) voorgesteld als de wegbereider van het classicisme. (Boileau, Oeuvres complètes, p. 160) |
|
559-564/579-584 |
Qu'est-ce que la science à côté de l'amour...Aux vieux sages les belles folles: strofe uit het gedicht ‘Oh! vivons! disent-ils dans leur enivrement’ uit de bundel Les voix intérieures van Victor Hugo. In plaats van het gecursiveerde ‘somnolents’ staat er in het origineel ‘larmoyants’ (huilerige). (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 843) |
| |
| |
565/585 |
le Cardinal Pouf: een nog steeds bij studenten bekend drinkspel, waarbij iemand een ingewikkeld ritueel moet nadoen en bij iedere fout in woord of gebaar een drankje moet nuttigen en opnieuw moet beginnen. Over de herkomst (zie r. 566-568/586-589) zijn geen gegevens gevonden. |
|
575/596 |
Phébus: Phebus Apollo, de zonnegod, god van het licht. |
|
580/603 |
son pas, inégal comme celui du petit Ascagne: Ascanasius, ook wel Iulus genoemd, was de zoon van Aeneas; samen met zijn vader ontvluchtte hij het brandende Troje. Klikspaan verwijst hier naar Vergilius, Aeneis ii, 723-724, waar beschreven wordt hoe de jongen zijn vader volgde met stappen ongelijk aan de zijne. |
|
581-582/604-606 |
et d'un visage de Tancrède indigné...pas de grâce, jamais, jamais: het personage Tancredi komt voor in het epos Gerusalemme liberata (1580) van Torquato Tasso, in het treurspel Tancrède (1760) van Voltaire en in de opera Tancredi (1813) van G.A. Rossini, naar een libretto van G. Rossi. Op welke bron Klikspaan teruggrijpt, valt niet uit te maken. Tancredi is de geheime geliefde van Amenaïde, dochter van een van de heersers van Syracuse, die om politieke redenen met een ander zal trouwen. Door allerlei misverstanden wordt Amenaïde wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Tancredi's verontwaardiging heeft betrekking op de veronderstelde ontrouw van zijn geliefde; hij redt haar uit haar netelige positie, maar zal haar nooit vergiffenis kunnen schenken. |
|
589/613 |
Quel rêve!!! et ce fut son destin: citaat uit het gedicht ‘Bonaparte’ uit de bundel Nouvelles méditations poétiques van De Lamartine (1823; p. 22). In plaats van het gecursiveerde ‘son’ staat er in het origineel ‘ton’ (jouw). |
|
595/622 |
Guy: Guy de Vlaming, romantisch dichtwerk van Nicolaas Beets, dat half juli 1837 verschenen was, dus kort voor de datering van deze brief. (Van Zonneveld, De Romantische Club, p. 141) Het werk baarde destijds veel opzien, vooral omdat het een incestueuze liefde behandelde, die eindigde met de dood van de geliefden. |
|
608/635-636 |
pendant l'horreur d'une profonde nuit: citaat uit het treurspel Athalie (1691; tweede bedrijf, vijfde scène) van Jean Racine. (Racine, Oeuvres, dl. 3, p. 633) |
|
627/655 |
de meo: van mijzelf. |
|
632-633/661 |
acre silentium: oplettende (letterlijk: scherpe) stilte; citaat uit Plinius, Epistulae ii, x, 7. |
| |
| |
633/661-662 |
Caligula de Dumas: Caligula, een tragedie in verzen van Alexandre Dumas père (1802-1870), verscheen in 1837. Het stuk, dat handelt over de moord op de Romeinse keizer Caligula, was dé theatergebeurtenis van het jaar. |
|
633-634/662 |
On dit que le grand homme est parti pour la Hollande: Dumas maakte reizen naar vele landen en deed daarvan verslag in zijn ‘Impressions de voyages’, die verschenen in de Revue des deux mondes en later in boekvorm werden gepubliceerd. Voorzover bekend heeft hij op zijn reizen Nederland niet aangedaan. Wel maakte hij in de zomer van 1838 een reis naar Vlaanderen en Duitsland; de verslagen van deze reis werden in 1842 gebundeld onder de titel Excursions sur les bords du Rhin. |
|
635/664 |
cet impressionable personnage: toespeling op de overkoepelende titel van Dumas' reisverslagen. |
|
648-649/679-680 |
N'est-ce pas que la vie est une chose amère...et que l'homme est un souffle éphémère: citaat uit het versdrama Marion de Lorme (1831; vierde bedrijf, achtste scène) van Victor Hugo. (Hugo, Oeuvres complètes, Théâtre dl. 1, p. 784) |
|
650/681 |
Sed jam tempus est: Maar reeds is het tijd. Waarschijnlijk een door hoogleraren gebruikte formulering aan het eind van een college. |
|
664-665/697-698 |
une royale nature, comme dit Barbier: verwijzing naar een passage uit het gedicht ‘Bianca’ uit de bundel Il Pianto (1833) van Auguste Barbier (1805-1882). (Barbier, Satires et poèmes, p. 221) |
|
671/704-705 |
l'auteur d'Anthony: Anthony (1831) was een van de tragedies in verzen waarmee Dumas zijn reputatie als romantisch auteur gevestigd had. Onderwerp was een driehoeksrelatie man-vrouw-minnaar en het daaruit voortvloeiende conflict tussen de geliefden en de maatschappij. |
|
690-691/726-727 |
La Rederijkers-Kamer s'assemblera Mercredi à la salle au Burgt - à six heures du soir: de vergaderingen van de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid werden eens in de veertien dagen op woensdagavond gehouden in het Heeren Logement, één van Leidens meest vooraanstaande hotels, gelegen aan de voet van de Burcht. De ruw hield geregeld bijeenkomsten waarbij ook honorair leden welkom waren; over een speciale vergadering kort na 17 februari 1838 (de datering van deze brief) zijn geen gegevens bekend. |
|
693/729 |
Le trois-moulins: Château Trois-Moulins, een rode Bordeaux. |
| |
| |
706/743-744 |
de boom in de schaduwe: een zogeheten stapellied, een lied bestaande uit vele coupletten, waarbij aan elk volgend couplet een woord uit alle voorafgaande coupletten wordt toegevoegd. Gezien de context speelde drank hierbij een belangrijke rol, waarschijnlijk als boete wanneer iemand een fout in dit ingewikkelde lied maakte. (Klöters, In die grote stad Zaltbommel, p. 148-149 en 223; Nelleke, Muziekwoordenboek, p. 186) |
|
719-724/759-764 |
of heb je 't op de borst...want 'k heb het op de borst: de geciteerde dialoog is afkomstig uit David. Tooneelspel in 3 bedrijven naar 2 Samuel 11, 12 (datering onbekend) van Pieter Boddaert (1766-1805). Boddaert schreef een komisch-scabreuze versie van het bijbelverhaal van David en Bathseba: koning David maakt Bathseba zwanger als haar echtgenoot Uria ten strijde is getrokken. Om ontdekking te voorkomen beveelt David Uria in de voorste linies te vechten; Uria komt om, Bathseba wordt de vrouw van David en schenkt hem een zoon. Boddaerts stuk is vanwege het pornografisch karakter niet in openbaar bezit bewaard gebleven. De enig bekende versie (met enkele geringe verschillen ten opzichte van het citaat) staat in de anoniem verschenen brochure Mr. P. Boddaert 1766-1805 (het citaat in het tweede bedrijf, vierde scène; p. 12). |
|
732-733/773-774 |
Balling, que j'ai relu avec plaisir dans le recueil de Hasebroek: het gedicht ‘De balling’ van Johannes Petrus Hasebroek (1812-1896) verscheen oorspronkelijk in de Nederlandsche muzen-almanak (p. 179-183) van 1835. De bundel waarin Quem Nosti het vers herlezen heeft, verscheen een jaar later onder de titel Poëzy (het gedicht op p. 78-83). |
|
735-736/777 |
le mal Saint-Jacques: mogelijk een grappige omschrijving van de reislust; de heilige Jacobus is namelijk de beschermheilige van reizigers en pelgrims. |
|
736/777 |
le mal Saint-Martin: wellicht is hier de drankzucht bedoeld; de heilige Martinus is de patroon van de drinkers. |
|
736/777-778 |
le mal des Ardents: middeleeuwse naam voor de kriebelziekte, die werd veroorzaakt door het eten van besmet graan. |
|
742-805/785-875 |
L'Exilé...n'interdis pas à ma cendre les caveaux de Saint-Denis: het gedicht van Hasebroek luidt in de uitgave van 1836 als volgt: |
Wat trektge onstuimig voort, gy ongetrouwe wolken!
En groet op d'eigen dag de verstgelegen volken?
Houdt stand: verwijlt: vertraagt uw spoed!
Verstrekt den Banneling ten bode! Neemt mijn bede
Voor Frankrijk met u! Voert mijn vlotte zuchten mede!
Brengt haar mijn koninklijken groet.
| |
| |
Ach, niet als gy bemint de mensch het rustloos zwerven.
Het valt, het valt hem wreed den dierbren plek te derven,
Dien 't lot als kind hem gaf ter woon.
En of hem 't licht beschijn' met schuinsche of rechte stralen;
Slechts waar ze in de eigen lijn, als op zijn wiegjen, dalen,
Daar is alleen haar glans hem schoon.
En wien ook de onrust dwing' den aardbol rond te snellen;
Al ziet gy d'eiber, gy de zwaluw u verzellen;
Den koninklijken Arend niet!
Nooit wijkt hy van de rots waarop hy throont. Al bloeien
In vreemden grond gewas of struik, die lager groeien;
De Eik hecht aan 't oord van zijn gebied.
En my ontscheurt men aan mijn erf en rijk. Verdreven
Moest ik voor 't vreemde strand den vadergrond begeven.
De vorstelijke leliebloem
Wordt uit den hof gerukt. By 't wreed gemis eens vaders
Wordt ook zijn grafme ontzegd. En 't koningsbloed in de aders
Wordt my, onnoozlen knaap, ten doem.
Is 't dan een ramp, een vloek, om Vorst te zijn geboren?
Is 't lot dat aan Bordeaux, dat Reichstadt is beschoren,
De wrange vrucht van 't hoog gebied?
Verwerpt dan 't vaderland slechts wie zijn rijkskroon torschten?
Zoek immers hier en ginds, alom zoek Frankrijks Vorsten -
Slechts zoekze in Frankrijkzelve niet.
Rampzaalge die ik ben! Wat heir van leed en zorgen
Wrocht my het lot, van toen 't, in 's levens eersten morgen,
Een rouwkleed my voor windsel gaf?
Mijn kinderlijk gekrijt was reeds de kreet der smarte.
En de eerste schred, die 't wicht den vader voert aan 't harte,
Bracht my op 't vaderlijke graf.
Dat leed moest eens de liefde eens volks aan my vergoeden.
Maar ik, nog voor ik leerde om achterdocht te voeden,
Werd reeds door hoon vervolgd en smaad.
Elk ander heeft voor zich slechts vijandschap te vreezen:
Men zij een Vorst, om nog in 't graf gehoond te wezen,
Of in zijn wieg alreeds gehaat.
| |
| |
Was dan de rijkswrong, die mijn jeugdig hoofd omklemde,
My 't heilloos teeken, dat die kruin ten vloek bestemde,
Bedrieglijk in dien gouden schijn?
Was Vierden Hendriks naam, waar zich de mijne aan huwde,
Een schimpnaam, waar het oor des Franschen volks van gruwde?
Was 't schande om een Bourbon te zijn?
Hoe duur staat my de kroon, dieme eens heeft toegeblonken!
Men heeft aan Orleans mijn feesttooi weggeschonken,
En liet slechts 't kleed eens pelgrims my.
Men dreefme uit Frankrijk weg naar onherbergzame oorden,
En dwong de leliestruik, de teelt van Seines boorden,
Te sterven in een woesteny.
Ach, Ballingschap valt zwaar! zy maakt heel de aard ten kerker:
Zy heet genade en drukt in vrijheids schijn te sterker.
De Zefir, lisplend door de blaân,
Wordt een Sirocco, als hy ruischt langs vreemde boorden.
In 't land der ballingschap wordt ons de zucht van 't Noorden
't Verwintrend bruischen van d'orkaan.
Ze ontrooft ons 't Voorgeslacht, verdreven van hun graven:
Ze ontadelt ons en maakt de vrijgeboornen slaven,
Wier rechten 't bloed der Vaadren kocht.
Zy dwingt den banneling om beedlend rond te zwerven,
Zijn taal, zijn godsdienst te verloochnen, en te sterven
Vergiftigd in hem vreemde locht.
En dit trof my! schoon de asch van vijftig Vóórgevaderen
En 't bloed op iedren plek gevloten uit hunne aderen
My Frankrijk had verheergewaad.
't Volk spaart een bouwval, een gedenkzuil: en zijn stoutheid
Durft aan den Koningstronk de hand te slaan, wiens oudheid
Tot d'oorsprong opklimt van den Staat.
Men noemt my Frankrijks Zoon, my, Wees van heel de wareld!
En van mijn schoone kroon, zoo schitterend bepareld,
Bleef slechts aan 't hoofd dees groeve my.
Te weenen om een throon - dit maakt alleen my Koning.
En van mijn breed gebied en al zijn schijnvertooning
Bleef Vorstensmart alleen my by.
| |
| |
En toch, ik vloek u niet, mijn Frankrijk! Naar uw stranden
Hef 'k iedre avondstond mijn zegenende handen;
Mijn zucht voor u bleef onverflaauwd.
Wie de eene hut verliet voor de andre, moog 't vergeten -
Niet Hy, wien 't vaderland eens zag ten throon gezeten,
Wat rechten 't op zijn hart behoudt.
En nu, vaarwel! Ik wacht alhier mijn stervenssponde.
Één wensch slechts blijftme, dat nog eens een blijder stonde
Den Balling in uw midden zie:
Niet aan het hoofd eens heirs; maar als een bô van vrede.
Weer, Frankrijk! schoon ook nooit mijn voet uw grond betrede,
Mijne assche niet van Saint-Denis!
812/882 |
Nestoriens: naar de Griekse koning Nestor, die zich tijdens de Trojaanse oorlog onderscheidde door de welsprekendheid waarmee hij zijn makkers raad gaf. |
|
812/882 |
Mirabeaulesques: naar de Franse politicus Honoré Gabriel Victor de Riqueti Mirabeau (1749-1791), beroemd vanwege zijn redenaarstalent. |
|
818/889 |
jardin botanique: de hortus botanicus van de Leidse universiteit, gelegen tussen het Academiegebouw en de Singel, aangelegd in 1587 en sterk uitgebreid in 1817-1818. |
|
818-819/889 |
le cimetière communal: er waren destijds vijf begraafplaatsen in Leiden, elk gevestigd op een van de voormalige aarden bolwerken rond de stad. De Algemene begraafplaats lag bij het Rijnsburger Bolwerk in het noordwesten van Leiden. |
|
821-822/892-893 |
la Sirène Kermesse: de Haagse kermis werd elk jaar ingeluid op de eerste vrijdag van mei; de zondag daarop begon de kermis. In 1838 (de brief is gedateerd op 30 april 1838) was dat op 4, respectievelijk 6 mei. ('s-Gravenhaagsche Stads- en Residentie-Almanak voor het jaar 1843, p. 15) Klikspaan vergelijkt de kermis met een sirene, het verleidelijke wezen uit de Griekse mythologie. |
|
826-827/897-898 |
J'ai passé mon temps de repos à filer doux aux pieds d'une vieille Lissoise: het was gebruikelijk het promotiediner voor enige tijd te onderbreken; sommige gasten gebruikten die pauze voor een wandeling in de omgeving (vergelijk Leven iv, 1182-1187). De vermelding ‘Lissoise’ verwijst naar hotel-café-restaurant De Witte Zwaan te Lisse, een bekend adres voor promotiediners. |
|
839-841/912-915 |
je t'envoie des vers, que j'ai faits l'autre jour pour une jeune femme, et le portrait d'un de nos fidèles...Vois, si tu le reconnais: beide gedichten (zie r. 847-887/922-962 en r. 888- |
| |
| |
|
902/963-977) zijn van de hand van Kneppelhout; hij bundelde ze in het tweede deel van zijn Opuscules de jeunesse (1848), p. 345-348 (onder de titel ‘A Madame De La C....’; niet gedateerd) en [p. 381] (zonder titel, als vijfde sonnet in een reeks; datering: 1841). Madame de la C.... was Jonkvrouwe Henriëtte Maria Ram (1816-1895), die in 1840 getrouwd was met Kneppelhouts jeugdvriend Pieter Maria de la Court. Wie model heeft gestaan voor het in het sonnet beschreven personage is niet bekend. |
|
843/917-918 |
l'histoire de la révolution française de Thiers: Histoire de la Révolution française (10 delen, 1823-1827), zeer invloedrijke studie van de Franse staatsman en historicus Adolphe Thiers (1797-1877). |
|
915/992 |
mit Gattin und Gefolg: met echtgenote en gevolg. Mogelijk verwijst Klikspaan hier naar Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), die in 1836 getrouwd was met de Duitse Adelheid Solger (1817-1870); Thorbecke was van 1831 tot 1850 hoogleraar rechten in Leiden. |
|
917/994 |
prooemium: voorwoord. |
|
917/994 |
pro tot tantisque beneficiis: in ruil voor zovele en zulke grote weldaden. Evenals de volgende Latijnse uitdrukkingen een formulering die veel gebruikt werd in proefschriften. |
|
917/994-995 |
vix exprimere possum: ik kan nauwelijks uitdrukken. |
|
918/995 |
Utinam d.o.m. vos servet incolumes: Moge de almachtige God (Deus Optimus Maximus: God, de machtigste, de grootste) u behoeden. Vaste formule ter afsluiting van een werk dat men aan iemand heeft opgedragen. |
|
918-919/995-997 |
Bref on le coulera à fond par la charge à fond de train, comme disait l'illustre Gaudissart: Gaudissart is een personage uit de romancyclus La comédie humaine (1830-1848) van Honoré de Balzac. Hij is het prototype van de handelsreiziger, iemand die van alles op de hoogte is en als ‘koopman van ideeën’ de in Parijs bedachte slogans en clichés over het hele land verspreidt. Het bijvoeglijk naamwoord ‘illustre’ verwijst naar de titel van een van de romans uit die cyclus, L'Illustre Gaudissart (1832). De passage in r. 918-919/996-997 verwijst naar een fragment uit Histoire de la grandeur et de la décadence de César Birotteau (1837; dl. 1, p. 73-74): ‘Ces articles réjouissaient l'ame de Gaudissart qui s'armait des journaux pour détruire les préjugés et faisait sur la province ce que depuis les spéculateurs ont nommé, d'après lui, la charge à fond de train.’ (Die artikelen verheugden het gemoed van Gaudissart die zich wapende met kranten om de vooroordelen te |
| |
| |
|
niet te doen, en die deed wat de speculanten sindsdien, naar hem, de aanval in volle vaart genoemd hebben). |
|
940/1020 |
eilwagen: extra snelle diligences. |
|
947/1028 |
Etre sage, et railler l'amant et le poète: Wijs zijn, en de minnaar en de dichter bespotten. Citaat uit het achttiende, titelloze gedicht uit de bundel Les feuilles d'automne (1831) van Victor Hugo. (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 612) |
|
973/1057 |
Janin: zie de annotatie bij r. 281/282; Janin werkte mee aan de belangrijke bladen van zijn tijd, zoals de Revue des deux mondes, het Journal des débats en de Revue de Paris. |
|
981-982/1066 |
Leemans: Coenraad Leemans (1809-1893), vanaf 1835 tot 1891 verbonden aan het Rijksmuseum van Oudheden, eerst als eerste conservator (1835-1839), later als directeur. (Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 136-139) |
|
984/1068 |
Muséum: het Museum van Oudheden (opgericht 1818, maar pas vanaf 1838 opengesteld voor het publiek) was gevestigd aan de Breestraat, wijk 4, nr. 185 (nu nr. 18). Een belangrijk deel van de collectie was afkomstig uit het oude Egypte. (Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 136-139) |
|
985/1069 |
Sésostris: naam van drie Egyptische vorsten uit de periode 1970-1870 v.Chr.; ook de naam van een legendarische figuur uit de Historiën van Herodotus, die trekken vertoont van verschillende farao's. |
|
985/1069 |
madame Putiphar: de vrouw van de Egyptenaar Potifar; zij trachtte vergeefs Jozef, een van de slaven van haar man, te verleiden (Genesis 39). |
|
988-989/1073-1074 |
Psammosaurus, Plesiosaurus, Ichthyosaurus, Dinotherium, Mastodonte: uitgestorven, voorwereldlijke dieren. |
|
992/1077-1078 |
comme un Dieu du bon temps d'Homère: vergelijk Ilias i, 599 en Odyssee viii, 326, waar sprake is van het niet aflatend gelach van de goden. |
|
994/1079 |
la jeune Haye: niet geïdentificeerd. |
|
997/1082-1083 |
des Frétillons de la Haye: toespeling niet duidelijk. |
|
1000/1086 |
les oeuvres du savant père Peerdeklontius: verwijzing naar de komedie Studentes, sive Comoedia de vita studiosorum (1647) van Ignotus Peerdeklontius (werkelijke naam |
| |
| |
|
onbekend). Het stuk werd genoemd in een anoniem artikeltje in Panathenaeum voor studenten door studenten (1842; p. 230-232), getiteld ‘Studentikoze curiositeiten’ (vergelijk noot 9). Peerdeklontius beschrijft de lotgevallen van drie aankomende studenten. Een van hen is zeer ijverig en leidt een deugdzaam leven; de twee anderen verkwisten hun geld met meisjes, drank en kaartspelletjes. (Lachmann, Die Studentes des Christophorus Stymmelius, p. 56-60) |
|
1005-1007/1089-1091 |
un pauvre imbécile...dans un triste réduit: herkomst van dit citaat onbekend. De zinsnede is in elk geval niet afkomstig uit Peerdeklontius' Studentes; mogelijk vatte Klikspaan de inhoud van de komedie hier in zijn eigen woorden samen. |
|
1017/1102 |
la Gnognote: lied uit circa 1831 van P.É. Debraux. In zeven zesregelige strofen komen zaken aan de orde als eten, drinken en de liefde. De strofen worden steeds gevolgd door korte prozastukjes, die op hun beurt weer worden gevolgd door een tweeregelig refrein, dat eindigt met de regel ‘C'est d'la gnognotte’ (Dat is waardeloos). (Trésor de la langue française, dl. 9, p. 305; Debraux, Chansons complètes, dl. 1, p. 34-38) |
|
1022-1023/1108-1109 |
Maar Klikspaan kan even weinig voor de zuiverheid van vreemde talen instaan als de kastelein van het hôtel le lion d'or: in Ophelderingen, 151-153 is eveneens sprake van de gebrekkige kennis van het Frans van de kastelein van hotel Le lion d'or. Bedoeld is George Willem Kramer (1802-1847), sinds november 1841 eigenaar/exploitant van het hotel aan de Breestraat, wijk 4, nr. 315 (nu nr. 85). (ga Leiden: br, bs en vt; Nieuw Notarieel Archief 1811-1842: archief Barkey, 2 november 1841) |
|
1038/1127-1128 |
Les presses du fameux Elzevier dit Roering: Elzevier is de naam van een befaamd zeventiende-eeuws geslacht van boekhandelaars, uitgevers en drukkers. Joannes Roering (1812-1870) was een boekdrukker in Den Haag. (ga Den Haag: br en bs; cbg Den Haag: Advertenties) |
|
1040-1047/1129-1136 |
chantant avec Eléazar...La couronne/ Du martyr: Eléazar is een personage uit La juive (1835), een opera in vijf bedrijven van J.F.F.E. Halévy, naar een libretto van E. Scribe. Eléazar is de vader van de joodse Rachel, die een ongelukkige liefde koestert voor een christen van koninklijken bloede. Vader en dochter worden ter dood veroordeeld; pogingen om hen te redden wijzen ze af. Het citaat is afkomstig uit het vierde bedrijf, vijfde scène. (Scribe, La juive, p. 58) |
|
1114/1211 |
grata negligentia: bekoorlijke zorgeloosheid. Mogelijk een citaat: niet gevonden. |
|
1120/1217-1218 |
Perrin Dandin: personage uit de komedie Les plaideurs (1668) van Jean Racine. Voor de rechter Dandin is de uitoefening van zijn beroep een obsessie gewor- |
| |
| |
|
den. Hij vergeet te eten en te drinken, slapen doet hij alleen nog in ambtskostuum. Hij wordt zo maniakaal dat hij uiteindelijk wordt opgesloten. |
|
1132-1133/1231-1232 |
Le dessein en est pris: je pars, cher Théramène,/Et quitte le séjour de l'aimable Trézène: citaat uit het treurspel Phèdre (1677; eerste bedrijf, eerste scène) van Jean Racine. (Racine, Oeuvres, dl. 3, p. 305) |
|
1141-1167/1240-1269 |
Nu lust me op 't aangezigt te dragen...et qui aime un peu het Leidsch Athene: Klikspaan doelt hier op de twisten binnen de Leidse studentengemeenschap aan het eind van 1838. Tot die tijd maakten de zogeheten ontgroensenaten de dienst uit in de Leidse studentenwereld. Ze droegen namen als Intro ubique, Duce Minerva en Amicitia (zie r. 1158-1160/1257-1259). Vertegenwoordigers van de ontgroensenaten vormden een overkoepelende organisatie, het Collegium Omnium in Belgio Senatuum Supremum (zie r. 1160/1259). In de loop van de tijd was er steeds meer kritiek gekomen op de aanmatigende houding van de Senaatspartij en op de door haar in stand gehouden, vaak ruwe ontgroenpraktijken. In 1818 was al bepaald dat de vijf faculteiten ieder jaarlijks een voorzitter zouden kiezen voor een vertegenwoordiging van de studenten buiten het Collegium Omnium om. In 1834 vormden deze democratisch gekozen voorzitters het Collegium Praesidum, dat steeds meer het vertrouwen van de studenten won (zie r. 1161-1163/1260-1263). In 1838 kwam het tot een openlijke machtsstrijd tussen de behoudende Senaatspartij en het hervormingsgezinde Collegium Praesidum. (Frank en Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps, p. 1-47) Kennelijk ging dit gepaard met vechtpartijen; dit valt althans op te maken uit de toespelingen op het blauwe oog van een zekere R..... in deze passage. |
|
Nu lust me op 't aangezigt te dragen...Schaars purper in deez geele dagen: deze regels zijn een vrije versie van het gedicht ‘Najaarsmijmering’ (1836) van Beets; Klikspaan zelf geeft de correcte versie in r. 1181-1184/1283-1286. (Beets, Dichtwerken. 1830-1873, dl. 2, p. 41) |
|
1153/1253 |
ad hajos: waarschijnlijk studententaal, quasi-Latijn voor ‘naar de haaien’. |
|
1158-1159/1257-1258 |
Sénat Intro ubique [...] Sénat Nulle Part: combinatie van een wel en een niet bestaande senaat; ‘ubique’ betekent ‘overal’, ‘Nulle Part’ ‘nergens’. |
|
1159/1258 |
Sénat duce Minervâ [...] Sénat duce Baccho: eveneens een combinatie van een wel en een niet bestaande senaat, vernoemd naar respectievelijk de godin van de wijsheid en de god van de wijn. |
|
1159-1160/1258-1259 |
Sénat Amicitia [...] Sénat Haat en Nijd: ook hier combineert Klikspaan een wel en een niet bestaande senaat; ‘Amicitia’ betekent ‘Vriendschap’. |
| |
| |
1160/1259-1260 |
Collegium supremum [...] Collegium infimum: combinatie van een wel en een niet bestaand bestuur; ‘supremum’ betekent ‘hoogstgeplaatst’, ‘infimum’ ‘laagstgeplaatst’. |
|
1174/1276 |
het kunstwoord: de vakterm. |
|
1179/1281 |
Beets: Nicolaas Beets (1814-1903), vanaf 1833 student theologie te Leiden. Beets was een prominent lid van de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid en gold als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Leidse romantiek. |
|
1187/1289-1290 |
un immense cri de désespoir, à la façon de ceux de feu Jérémie: verwijzing naar de Klaagliederen van Jeremia, een van de bijbelboeken uit het Oude Testament, waarin de profeet de val van Jeruzalem bejammert. |
|
1190-1192/1292-1294 |
les fidele brüder de Leide, ils ont été dans le Paauw...de faire jouer le poignet: heeft weer betrekking op de strijd tussen de behoudende en de hervormingsgezinde studenten aan het eind van 1838. Café-biljart De Paauw was het stamcafé van de conservatieve elite. Kennelijk waren studenten daar met elkaar op de vuist gegaan (zie ook r. 1194-1195/1298). Dit wordt bevestigd door de Studenten-Almanak voor 1839, waar sprake is van ‘onrustige bewegingen in het koffijhuis de Paauw, waarover wij het onnoodig achten in het breede uit te weiden.’ (p. 126) |
|
fidele brüder: vrolijke jongens; refereert aan de laatste regels van het Duitse ‘Trinklied’: ‘Leeret die Gläser, schenkt sie wieder ein,/Lasset uns Alle fidele Brüder sein’: Leeg de glazen, schenk ze opnieuw in, Laat ons allemaal vrolijke jongens zijn. (Vademecum voor den student, p. 123) |
|
1194/1297 |
St. Barthélémy: toespeling op de Bartholomeusnacht, de nacht van 23 op 24 augustus 1572, toen in Frankrijk een groot aantal Hugenoten werd vermoord. |
|
1199/1303 |
l'oméga: de laatst aangekomene (eigenlijk: de laatste letter van het Griekse alfabet). |
|
1203/1308 |
Spinhuis: gevangenis. |
|
1208/1314 |
la bosse du vol: verwijzing naar de frenologie of schedelkunde, ontwikkeld rond de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw, die stelde dat uit oneffenheden van de schedelvorm iemands karakter, aanleg voor studie (de ‘wiskundeknobbel’) of neiging tot misdadigheid afgeleid konden worden. |
|
1210/1315-1316 |
Madame Justitia, constans et perpetua voluntas: verwijzing naar de beginregel van het eerste boek van de Instituten van Justinianus: ‘Iustitia est constans et perpetua |
| |
| |
|
voluntas ius suum cuique tribuens’: ‘Gerechtigheid is de onwankelbare en bestendige wil die een ieder zijn recht doet toekomen’. (Corpus Iuris Civilis, dl. 1, p. 11) |
|
1239/1347 |
café de Foy: destijds bekend restaurant in de omgeving van het Palais Royal, vooral bezocht door de hoge standen. (Baedeker, Paris und Umgebungen, p. 19) |
|
1239/1347 |
Châblis: een van de beste witte Bourgognewijnen. |
|
1239/1348 |
Aï: Ay, goede kwaliteit champagne. |
|
1253/1364 |
Faublas: Faublas is de hoofdpersoon uit de roman Les amours du Chevalier de Faublas (1787-1790) van Jean Baptiste Louvet de Couvray. Vanaf het moment dat de charmante Faublas als zestienjarige deel gaat uitmaken van de society, wordt zijn leven een aaneenschakeling van galante avontuurtjes. |
|
1255/1367 |
infernale cuve qu'on appelle Paris: verwijzing naar de beginregel van de eerste en laatste strofe van het gedicht ‘La cuve’ uit de bundel Iambes (1831) van Auguste Barbier: ‘Il est, il est sur terre une infernale cuve,/On la nomme Paris [...]’. (Barbier, Satires et poèmes, p. 115 en p. 120) |
|
1256-1257/1368-1369 |
As-tu été à la Chambre pour entendre Thiers et Guizot: de eerder genoemde Thiers (zie de annotatie bij r. 843/917-918) en François Pierre Guillaume Guizot (1787-1874) waren beiden politiek actief, onder meer als lid van de Kamer van Afgevaardigden, als minister en als premier. Thiers was een aanhanger van de burgerkoning Louis-Philippe uit het huis van Orléans, Guizot was het verdreven koningshuis der Bourbons toegedaan. |
|
1257-1258/1369-1370 |
Rachel [...] M. de Candia [...] Mlle Garcia: Elise Rachel (1820-1858) was een internationaal zeer bewonderd treurspelspeelster, sinds 1840 verbonden aan het Théâtre Français. |
|
De Candia: niet geïdentificeerd, vermoedelijk ook een toneelspeler. Eugénie Garcia (ca. 1818-?) was eveneens een internationaal beroemde theaterpersoonlijkheid; in de jaren 1840-1841 trad zij op in de Opéra Comique in Parijs. |
|
1258/1370 |
Berlioz: Hector Berlioz (1803-1869), Frans componist. |
|
1259-1260/1372-1373 |
jeter le froc [...] aux orties: uit de (klooster)orde treden. |
|
|