| |
| |
| |
4.5.2 I. De wafelmeid
motto |
Voor mij geen kermisfeestgerel...Geen dwaasheid op haar zegewagen: citaat uit ‘Genoegens smaken. Uit de correspondentie met Augustijn’ (1838), gepubliceerd in Camera obscura (1839) van Hildebrand. Aan het begin van zijn brief laat Hildebrand Augustijn zelf aan het woord; Augustijn zegt een ‘kermishatende ziel’ te bezitten en haalt een door hem geschreven versje aan dat begint met de door Klikspaan geciteerde regels. Augustijn was de schuilnaam van Bernard Gewin (1812-1873; vanaf 1830 student theologie). (Hildebrand, Camera obscura, dl. 1, p. 116) |
|
1-2 |
De lente is daar, welke bloemen brengt...maar tevens ook, helaas! de kermis: de Leidse kermis duurde van hemelvaartsdag tot Pinksteren; in 1842 was dat van 5 tot 16 mei. |
|
17 |
Vriessche wafelbakster: in de negentiende eeuw was het gebruikelijk dat wafelverkoopsters in Fries kostuum (met name kap en oorijzers) gekleed gingen. Aangezien de wafelmeiden zich niet beperkten tot het bakken en verkopen van wafels, maar zich bovendien, zoals ook blijkt uit deze schets, leenden voor intiem verkeer met de klanten, kreeg het woord ‘wafelmeid’ de bijbetekenis van ‘hoer’. (wnt xxiv, 540 en 546) |
|
18 |
kaper: muts met een afhangende brede strook, die de nek, de schouders en gedeeltelijk ook de borst bedekt. |
|
20 |
onbehabbeld: onbehouwen. |
|
25 |
alleronaardigste: alleronbevalligste. |
|
32 |
eigenaardigheid: kenmerkendheid. |
|
34-35 |
het paardenspel: kermisattractie met rijkunst, voltige en dressuur. |
|
54 |
Houri's: eigenlijk: oogverblindende, eeuwig jeugdige paradijsmaagden. |
|
59 |
achttienduimers: waarschijnlijk naar analogie van ‘achtponder’, een voorwerp dat acht pond zwaar is: voorwerpen die achttien duim (ongeveer 45 centimeter) lang zijn. |
|
65-66 |
kermis-Venussen: Venus is de godin van de schoonheid en de liefde. |
|
67 |
poezele: poezelige, mollige. |
| |
| |
68 |
astrant: brutaal. |
|
70 |
blanketsel: poeder om het gezicht blank te maken. |
|
70 |
tand-opiat: mengsel om de tanden te reinigen. |
|
71-72 |
aan hare lippen plakken kruimels als aan die van bestje van Meurs: een ‘best’ is een oude, afgeleefde vrouw. Spreekwoordelijk is het bes(t)je van Meurs (eerste helft zeventiende eeuw), die voorgaf meer dan dertig jaar geen brood gegeten te hebben en toch de kruimels van haar mond veegde. (De Beer en Laurillard, Woordenschat, p. 75) |
|
86 |
de anijsjes en de curaçaotjes: likeurtjes, bereid van respectievelijk anijszaad en schillen van overrijpe sinaasappels. |
|
87 |
ingenomenheid: goede dunk. |
|
90 |
opgedrilde: opgesmukte. |
|
92 |
vakerig: slaperig. |
|
100-101 |
Voorwaar, voorwaar! gij zijt genezen,/ Of even flaauw als een van dezen: niet gevonden. |
|
102-103 |
genius: beschermgeest. |
|
107-108 |
de kiezentrekker [die] op zijn wagen snakerijen verkoopt: van oudsher bezochten al dan niet bevoegde geneeskundigen de kermissen, waar zij met veel spektakel allerlei medische handelingen verrichtten. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 67-70) |
|
108 |
de pias van Blondin: de uit Gent afkomstige Frans Erasmus (ca. 1780-ca. 1845), alias François Blondin, reisde met het Cirque Royal (ook: Cirque Olympique) de kermissen af. Het Cirque vertoonde een groot paardenspel, waaraan ook acrobaten en clowns meededen. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 75-76 en 79-85; Keyser e.a., Tweehonderd jaar circus in Nederland, p. 6) |
|
116 |
de nicht van Mees: ‘De Nicht van Mees’ was de naam van een bekende wafelkraam. Het verhaal ging dat de eigenaresse een rijke oom had, Mees geheten, die haar, toen ze in behoeftige omstandigheden kwam te verkeren, niet wilde bijstaan; daarop plaatste zij een wafelkraam met het genoemde opschrift tegenover zijn huis. Met haar kraam stond ze vanaf ongeveer 1815 meer dan zestig jaar op de kermis. De naam werd snel populair, zodat er vanaf ongeveer |
| |
| |
|
1820 vele kramen met dezelfde naam waren. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 108) |
|
116 |
de weduwe Sjardyn: de Leidse familie Sjardijn telde verschillende wafelbakkers; welke kraam(eigenaar) hier wordt bedoeld is niet duidelijk. In 1840 en 1841 stond er een kraam van ‘Van ouds J. Sjardyn, nu W.C. van Klaveren’ op de Leidse kermis. (Leydsche Courant, 8 mei 1840 en 30 april 1841) |
|
|