| |
| |
| |
4.4.13 X. Schouwburg
vooraf |
Toen Klikspaan de aflevering ‘Schouwburg’ liet verschijnen (1 juni 1843) verkeerde het Nederlandse toneel in een deplorabele toestand. Het repertoire bevatte voornamelijk vertalingen en bewerkingen van buitenlandse vaudevilles (toneelstukken met ingelaste, meestal komische liedjes en vrolijke melodieën) en melodrama's vol hartstochten en rampen. Ook was er veel kritiek op de wijze van toneelspelen: acteurs kenden hun rol slecht, hadden een platte uitspraak en acteerden te druk en te luid. Terwijl studenten graag en veel naar de schouwburg gingen, was daar rond 1843 een einde aan gekomen. Klikspaan verwoordt hier de toenmalige kritiek en baseert zich daarbij vooral op uitspraken in het tijdschrift De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dat in 1843 was opgericht om het niveau van het toneel te verbeteren. Daarnaast verwijst hij geregeld naar toneelstukken die recent in de Leidse schouwburg waren opgevoerd en waarbij hij, naar moet worden aangenomen, zelf aanwezig was geweest. Welke stukken destijds in de Leidse schouwburg te zien waren, valt na te gaan in de Repertoires van den Schouwburg 1830-1845 (aanwezig in het Gemeentearchief Leiden). |
|
motto |
Allumeurs de quinquets qui voudraient être acteurs: Aanstekers van quinquets (een groot soort olielampen die wel werden gebruikt om schouwburgen te verlichten) die acteurs zouden willen zijn. Citaat uit de zestiende strofe van het gedicht ‘Après une lecture’ (1842) van de Franse romantische dichter en toneelschrijver Alfred de Musset. (De Musset, Poésies complètes, p. 426) |
|
1 |
de Series lectionum in academia Lugduno-Batava habendarum: de reeks van colleges die aan de Leidse universiteit gehouden worden. Elk jaar werd het studieprogramma, dat liep van september tot juli, bekend gemaakt: op grote losse vellen, op de voorpagina van de Leydsche Courant en in de Studenten-Almanak van het betreffende collegejaar. (zie afbeelding 126) |
|
1-2 |
M. Siegenbeek exercitia oratoria moderabitur, horâ, auditoribus commoda: M. Siegenbeek zal de oefeningen in de redekunst leiden, op het uur dat voor de deelnemers geschikt is. Aankondiging van een college van Matthijs Siegenbeek (1774-1854), van 1797 tot 1844 hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden en onder meer belast met het onderwijs in de Nederduitse (dat wil zeggen: Nederlandse) welsprekendheid. (Studenten-Almanak voor 1843, p. 96) (zie afbeelding 127) |
|
2-4 |
J.M. Schrant praecepta stili Neêrlandi seu Eloquentiae...diebus Mercurii, Jovis et Veneris, Horâ ii: J.M. Schrant zal de regels van de Nederlandse stijl of redekunst, en tevens de kunst van de uiterlijke welsprekendheid behandelen, op woensdag, |
| |
| |
126. Collegerooster 1843-1844 op de voorpagina van de Leydsche Courant
| |
| |
|
127. Matthijs Siegenbeek
|
|
|
donderdag en vrijdag, om 2 uur. Aankondiging van een college van Johannes Matthias Schrant (1783-1866), van 1831 tot 1853 hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden. (Studenten-Almanak voor 1843, p. 96) |
|
5-7 |
En Klikspaan durfde beweren, dat er weinig landen zijn...en voor nul verklaard dan in het onze: vrijwel letterlijke verwijzing naar Leven vii, 402-404. |
|
7 |
dat: doordat. |
|
8-10 |
dat derde Collegie [...] hetwelk eenmaal 's weeks...gegeven wordt door Professor Hoedt en Professor Bingley: de acteurs Jan Hendrik Hoedt (1799-1846) en Wilhelmus Albertus Bingley (1793-1844) waren directeur van De Koninklijke Nederduitsche Toneelisten van Zuid-Holland. Het gezelschap was vanaf het seizoen 1814-1815 gevestigd in Den Haag, maar gaf éénmaal per week, op maandagavond, een voorstelling in de Leidse schouwburg. De voorstellingen begonnen om zes uur en duurden tot rond tien uur. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 21 en 91; Kuyper, ‘De publieke schouwburg aan de Oude Vest te Leiden’, p. 125) |
|
11 |
de Oude Vest: de Leidse schouwburg was sinds 1705 gevestigd aan de Oude Vest, wijk 6, nr. 1240/38 (nu nr. 43). |
| |
| |
11-12 |
de twee deuren van het gebouw, op hetwelk Schouwburg staat geschreven: zie bijgaande illustratie. |
|
17 |
hospiteren: als gast een lezing of college bijwonen. |
|
20-21 |
de vieze, sombere, ongerijfelijke, armoedige hokken: het was destijds gebruikelijk dat hoogleraren bij zich aan huis college gaven, veelal in ‘kale achterkamers’, met slechts enkele banken gemeubileerd. (De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 263; zie ook de plaat van Ver Huell bij Leven ii, ‘Collegie’ en de afbeelding van Schrants collegekamer op p. 247) |
|
ongerijfelijke: ongeriefelijke. |
|
21-22 |
aan den [...] geëvenredigd: in overeenstemming met. |
|
22 |
in verhouding tot: in evenredigheid met. |
|
24 |
Koster: Laurens Jansz. Coster (1405-1484); werd destijds algemeen beschouwd als de uitvinder van de boekdrukkunst. |
|
26 |
toemeet: in afgepaste porties toedient. |
|
26 |
door- [...] weg: doorgang. |
|
27 |
op verbeurte [van]: op straffe van verlies. |
|
27 |
des getuigschrifts, voerende tot de doctorale bul: vast onderdeel van het doctoraal examen van alle studierichtingen was het overleggen van de zogeheten testimonia: getuigschriften als bewijs dat bepaalde colleges waren gevolgd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 82-84, 87-89, 92, 94, 97 en 100) |
|
28-37 |
En daarom er nogmaals en nogmaals op aangedrongen...den weg geopend naar het vreemde land, hare eenige redding: En daarom er nogmaals en nogmaals op aangedrongen en volhard in den wensch naar het gezegend uur, waarop de hooge regering [...] den volke verkondige, dat 's lands penningen tot de wetenschappelijke opleiding der natie niet langer toereikende zijn, [en waarop] den hoogeschoolboel [...] alzoo de nek worde ingeslagen en [aan de] Hollandsche [...] jeugd, den weg geopend [worde] naar het vreemde land, hare eenige redding. |
|
30 |
hooge regering: de opperste regering, dat wil zeggen het landsbestuur. |
| |
| |
128. Leidse Schouwburg
| |
| |
30-31 |
hare jongste bezuinigingen ten aanzien van het Academisch onderwijs: in 1843 werden verschillende bezuinigingen op het hoger onderwijs afgekondigd. Extra beloningen voor hoogleraren die dertig jaar in dienst waren, presentiegeld voor curatoren en een aantal beurzen voor studenten vervielen; prijsvragen voor studenten en academische jaarboeken werden afgeschaft. Een andere bezuinigingsmaatregel was dat het Atheneum van Franeker werd opgeheven. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1843: kb van 15 februari 1843 en kb van 25 februari 1843 over de ‘opheffing van het Rijksathenaeum te Franeker’) |
|
31 |
op nieuw: ook in 1836 waren er verschillende bezuinigingsmaatregelen afgekondigd, zoals het verhogen van de bijdragen van studenten (inschrijf-, recensie- en examengelden) en het verminderen van het aantal beurzen voor minvermogende studenten. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1836: kb nr. 89 en 91 van 13 oktober 1836) |
|
36 |
hoe langs zoo meer: hoe langer hoe meer. |
|
36 |
ontzenuwde: krachteloos gemaakte. |
|
38 |
inzonderheid: met name. |
|
39 |
voedsterlingen van Minerva: studenten. |
|
42 |
telken acht dage: wekelijks. |
|
43 |
bak: parterre, een van de goedkopere rangen. |
|
44-45 |
de beide laatste winters: het toneelseizoen liep van oktober tot en met april en viel dus ongeveer samen met de winter. Gezien de datering van deze aflevering (1 juni 1843) doelt Klikspaan op de periodes oktober 1841-april 1842 en oktober 1842-april 1843. |
|
49 |
toeleg: ijver. |
|
55 |
fatsoenlijk: passend. |
|
55-56 |
een Nessushemd: hemd met giftig bloed bestreken. Zo genoemd naar de centaur Nessus, die door Heracles gedood werd toen hij diens vrouw Deïanira wilde schaken. Stervende raadde Nessus haar aan zijn bloed dat aan de dodelijke pijl kleefde te bewaren, zogenaamd als tovermiddel in de liefde. Later, als Deïanira vreest dat Heracles haar zal verstoten, zendt zij hem een met dat bloed bestreken kleed, met de genoemde gevolgen. |
| |
| |
58 |
bovenlanders: buitenlui. |
|
59 |
zett'en: verkorte vorm van ‘zetteden’, de verleden tijd van ‘zetten’. |
|
60 |
de Rederijkers, toen in vollen bloei: de bloeiperiode van de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid (opgericht 1833) viel in de periode 1835-1837, met als hoogtepunt de derde Grote Buitengewone Vergadering (maart 1836). |
|
65 |
vierentwintig stuivers: de prijs voor een plaats in de bak. |
|
67 |
een familiestuk van Kotzebue: August Friedrich Ferdinand von Kotzebue (1761-1819), een zeer populair Duits toneelschrijver. Hij schreef meer dan tweehonderd stukken, waarvan er tussen 1790 en 1813 honderdtwintig in het Nederlands vertaald werden en voor het merendeel ook opgevoerd. Geliefd waren vooral zijn melodrama's, die zich afspeelden in burgerlijke, huiselijke kringen, de zogenaamde familiestukken. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, dl. 2, p. 328-329 en 462-467; Te Winkel, Ontwikkelingsgang, dl. 6, p. 313-316) |
|
67 |
een familiestuk [...] van Ifland: August Wilhelm Iffland (1759-1814) was een bijna even populair Duits toneelschrijver als Kotzebue. Van zijn vijftig ‘sentimenteel-pathetische’ familiedrama's werden er tussen 1790 en 1813 niet minder dan dertig in het Nederlands vertaald. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, dl. 2, p. 327-328 en 460-461; Te Winkel, Ontwikkelingsgang, dl. 6, p. 316) |
|
67 |
Partijwoede: Partijwoede (1817) is een toneelstuk in vijf bedrijven, naar een oorspronkelijk stuk van F.J.W. Ziegler, getiteld Partey-wuth, oder die Kraft des Glaubens (1817). Het werd meerdere malen in Leiden opgevoerd, onder meer op 4 november 1839 en op 20 maart 1843. |
|
67 |
het Geweten: Het Geweten (1802) is een toneelstuk in vijf bedrijven, naar een oorspronkelijk stuk van A.W. Iffland, getiteld Das Gewissen (1799). Het werd meerdere malen in Leiden opgevoerd, onder meer op 30 november 1837. |
|
73 |
het Academisch personeel: de studenten. |
|
74 |
voor een achttal jaren: dus rond 1835. |
|
76-79 |
dat er weinige winters te voren een stukje met zang, door een Leidsch student vervaardigd...ten tooneele gevoerd was: verwijst naar de opvoering van De mislukte smokkelpartij, comische episode uit den tegenwoordigen oorlog, in twee bedrijven, met zang, op |
| |
| |
|
10 oktober en 14 november 1831. Het stuk was van de hand van Aart Veder (1808-1862), vanaf 1824 student rechten en letteren te Leiden. Veder had als ‘Vrijwillig Jager der Leydsche Hoogeschool’ deelgenomen aan de Tiendaagse Veldtocht tegen België (1831). (zie afbeelding 129) |
|
79-80 |
Comediehengst: student die geen enkele toneelvoorstelling verzuimt. |
|
80 |
lijfstukken: geliefkoosde stukken. |
|
81 |
Schouten: Pieter Jacobus Schouten (1777-1864), de voornaamste acteur bij het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 175) |
|
81-82 |
Stoopendaal: Johannes Hermanus Stoopendaal (1778-1841), een van de beste acteurs van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 189) |
|
82-83 |
tusschenbedrijven: pauzes tussen twee bedrijven. |
|
85 |
Nastukje: een toneelavond bestond in de regel uit een voorstuk - meestal een ernstig toneelstuk, dat het eerst werd opgevoerd en het grootste deel van de avond besloeg - en een nastuk, meestal een blijspel of klucht. |
|
86 |
die na half negen voor half geld zijn toegelaten: de toneelopvoeringen begonnen, zoals hierboven al aangegeven, om zes uur 's avonds. Vanaf half negen kon men, na aankoop van een zogeheten half lot, het doorgaans komische nastuk bijwonen. |
|
87-90 |
gaanderij [...] amphitheater [...] loges: de Leidse schouwburg kende vier rangen: de loge, het amphitheater, de eerder genoemde bak en de gaanderij of galerij. De toegangsprijzen waren respectievelijk f 2.00, f 1.50, f 1.20 en f 0.60. (zie ook de plattegrond op afbeelding 130) |
|
90-91 |
slechts hier en daar met eenige gouden en zilveren épauletten gegarneerd: ongeveer dezelfde formulering komt voor in Typen i, 35-36. De ‘épauletten’ worden hier als pars pro toto gebruikt voor officieren die dames in de schouwburg begeleiden. Zilveren of gouden epauletten waren een opvallend kenmerk van het negentiende-eeuwse officierstenue. (Militaire costumen) |
|
92-93 |
daar zit de Diplomaat met witte glacé handschoenen aan, den bak eene gratis-voorstelling te geven: ongeveer dezelfde formulering komt voor in Typen iv, 369-370. |
| |
| |
93-102 |
daar zitten een paar jonge, stijve meisjes...Arme Student-Leidenaar: ongeveer dezelfde beschrijving komt voor in Typen i, 36-44. |
|
99 |
verzuchtende: zwaar zuchtende. |
|
103 |
een fransch operagezelschap: op donderdag-, of ook wel op vrijdagavond werd de Leidse schouwburg bespeeld door een van de Franse toneel- of operagezelschappen uit de omringende steden. Frans was in die dagen de tweede taal van de betere standen. (Kuyper, ‘De publieke schouwburg aan de Oude Vest te Leiden’, p. 125) |
|
104 |
opgedrilde: opgesmukte. |
|
110-113 |
den Hollandschen Schouwburg [...] de Fransche: al naar gelang de taal waarin de toneelstukken werden opgevoerd, sprak men van de ‘Hollandsche’, dan wel van de ‘Fransche Schouwburg’. |
|
120 |
voldingendst: meest afdoende. |
|
127 |
humaniteit: (innerlijke) beschaving. |
|
129-130 |
In de beide laatste winters had de fransche troep uit Amsterdam medelijden met het zich verkniezende Leiden: in de seizoenen 1841-1842 en 1842-1843 gaven operagezelschappen uit Den Haag en Amsterdam geregeld voorstellingen in de Leidse schouwburg. |
|
131-133 |
en dat ons gezellige zaaltje telkens propvol mogt heeten, herinnert zich ieder Academieburger: dat het optreden van het Franse operagezelschap uit Amsterdam een succes was, blijkt uit het feit dat de directeur van het gezelschap, Eugène René, voor het seizoen 1843-1844 twaalf voorstellingen aankondigde, waarop men zich kon abonneren. (Leydsche Courant, 14 augustus 1843) Zie verder ook Ophelderingen, 1177-1181 en de daarbij behorende annotaties. |
|
135 |
bij te brengen: aan te voeren. |
|
137 |
flaauwheid: gebrek aan vuur, lusteloosheid. |
|
140 |
eenzelvigheid: teruggetrokkenheid. |
|
145 |
binnensteedsch: provinciaals. |
|
149-150 |
met de Promotiekoets voor de deur: dat wil zeggen: tegen het einde van hun studie. Het was gebruikelijk de studie met een promotie af te sluiten. Op de dag van |
| |
| |
129. Programma van De mislukte smokkel-partij
| |
| |
130. Plattegrond schouwburg
| |
| |
|
de promotie en ook bij het rondbrengen van de dissertatie twee dagen daarvoor, maakte de promovendus gebruik van een speciale staatsiekoets (zie ook de annotatie bij Leven iv, 8-12). |
|
152 |
glazen: ruiten. |
|
158 |
uitduidingen: beschrijvende aanduidingen. |
|
159 |
monstermortier: enorm groot geschut. |
|
159-160 |
bogcheljoen: persoon met een bochel. |
|
160 |
averegtsche: verkeerde. |
|
160 |
onderstellingen: gissingen. |
|
161 |
Minerva's kroost: de studenten. |
|
161-162 |
wezenlijkheid: werkelijkheid, realiteit. |
|
163 |
de Leidsche buitenwereld: het openbare leven in Leiden. |
|
163 |
opgeloopen te hebben: te weten te zijn gekomen. |
|
165-166 |
het Wilhelmus en het Iovivat: het was gebruikelijk om, voorafgaand aan toneelvoorstellingen, het volkslied ten gehore te brengen en, in studentensteden, ook nog het Iovivat. Kennelijk speelde men in Leiden niet het officiële volkslied (‘Wien Neêrlandsch bloed’ van Hendrik Tollens), maar het Wilhelmus, waaraan de studenten, evenals het Huis van Oranje, de voorkeur gaven. (Kneppelhout, Gies Reevers, p. 186; Brom, Omkeer in 't studenteleven, p. 23) |
|
166 |
het voorscherm: het doek. |
|
167 |
achter Diplomaten en Studenten-Leidenaars verscholen: dat wil zeggen in de loge; vergelijk respectievelijk Typen iv, 369 en Typen i, 35-42. |
|
167-168 |
ongeacht: onopgemerkt. |
|
168-169 |
goedigen: vriendelijke. |
|
173 |
schermen: decors. |
| |
| |
187 |
hoog: donker. |
|
188 |
eigenaardigheid: hoedanigheid. |
|
202-203 |
met het stof onbestaanbaar: strijdig met de materie. |
|
203-205 |
aan schijngestalten, welke zij voor waarheden aanziet...edel en waanziek als don Quichotte...en die ontvlieden aan hare omhelzing: de gelijknamige hoofdpersoon uit Don Quijote de la Mancha (twee delen: 1605, 1615) van Miguel de Cervantes Saavedra is het prototype van de idealist. De dolende ridder, die in een waanwereld leeft, gaat allerlei gevechten met vermeende vijanden aan ter ere van zijn denkbeeldige geliefde Dulcinea. |
|
209 |
begeerlijkheid: hartstochtelijk verlangen. |
|
214 |
den reuk: een vermoeden. |
|
214 |
bedektste: heimelijkste. |
|
225-226 |
als in een magnetischen toestand: als gehypnotiseerd. |
|
229-230 |
een droppel met ontelbare monsters, die kampen en verslinden: toespeling op een passage uit het opstel ‘Vooruitgang’ (1837) van Hildebrand, waarin deze schrijft over de rond 1820 uitgevonden oxygeen-microscoop: ‘Of gevoeldet gij niet een akelig mengsel dezer drie gewaarwordingen [walging, afschuw en ontzetting], toen de oxygeen-mikroscoop u de verschrikkingen van een droppel water vertoonde en sidderen deed voor de afgrijselijke gedrochten, die er zich in bewogen?’ (Hildebrand, Camera obscura, dl. 1, p. 303) |
|
231 |
beestelijken: beestachtige. |
|
233 |
wuftheid: lichtzinnigheid. |
|
235 |
met al deszelfs toestel: met alles wat erbij hoort. |
|
240 |
des algemeens: van allen. |
|
245 |
zeldzaam: zelden. |
|
245 |
vernuften: talenten. |
|
246-247 |
rampzaligheden: hier zelfstandig gebruikt; iets als: rampzalige toneelspelers. |
| |
| |
251-252 |
Fransche en Duitsche melodramen zijn het: al sinds het einde van de achttiende eeuw waren spel en repertoire van het Nederlandse toneel sterk achteruit gegaan. Ten tijde van Klikspaan bevond het nationale toneel zich op een dieptepunt. Goede, oorspronkelijk Nederlandse stukken werden er nauwelijks geschreven of opgevoerd, bijna alle stukken kwamen uit het buitenland en waren van slechte kwaliteit. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, dl. 2, p. 376-382) |
|
253 |
ronsebonsachtig: poppenkastachtig. |
|
253 |
best: zeer goed. |
|
253-254 |
verafstaanden en hoog gezetenen: de toeschouwers op de gaanderij of galerij, de goedkoopste rang. |
|
254 |
Schipbreuk der Medusa: De schipbreuk der Medusa (1840) is een melodrama in vijf bedrijven, naar een oorspronkelijk stuk van Ch. Desnoyer, getiteld Le naufrage de la Méduse (1839). Het stuk werd op 3, 7, 9 en 14 december 1840 opgevoerd in de Leidse schouwburg. |
|
254 |
Steven Langer uit Glogau: Steven Langer uit Glogau, of De Hollandsche schoorsteen in het Winterpaleis (jaar van verschijnen onbekend) is een historisch blijspel in vijf bedrijven, naar een oorspronkelijk stuk van Ch. Birch-Pfeiffer, getiteld Steffen Langer aus Glogau oder Der holländische Kamin (1841). (Hes, Charlotte Birch-Pfeiffer als Dramatikerin, p. 15) Het stuk werd niet in Leiden opgevoerd, wel in Amsterdam (2 en 22 maart 1843). De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen wijdde twee besprekingen aan het stuk. Het eerste was gematigd positief en eindigde met de conclusie: ‘Ja, daar zijn meer dergelijke vlekjens in 't stuk. Maar, après tout, mogen wij te vreden zijn: het heeft ook brillante momenten’. (Dl. 1 (1843), p. 147-160; het citaat op p. 160) Het tweede was kritischer van toon, aangezien de tweede voorstelling geen wezenlijke verbetering te zien had gegeven. (Dl. 1 (1843), p. 178-184) |
|
254 |
Kasper Hauser: Kasper Hauser (jaar van verschijnen onbekend) is een geschiedkundig toneelspel in vijf bedrijven door J. Zytsema, naar drie oorspronkelijke stukken over de geheimzinnige Duitse vondeling, namelijk van A.A. Bourgeois en A. Dennery (1838), van P.J.A. Feuerbach (1832) en van Turmann (voorletters en jaar van verschijnen onbekend). Het stuk werd op 30 maart 1843 in de Leidse schouwburg ten tonele gevoerd. De recensie van de voorstelling op 28 maart 1843 in de Haagse schouwburg was uiterst negatief. (De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 185-187) |
| |
| |
255 |
Johanna ii, koningin van Napels: Johanna de Tweede, Koningin van Napels (jaar van verschijnen onbekend) is een historisch toneelspel in vijf bedrijven, naar een oorspronkelijk stuk van P.H. Foucher, getiteld Jeanne de Naples (1837). Het werd op 7 maart 1839 opgevoerd in de Leidse schouwburg. De bespreking van het stuk was alweer zeer kritisch: het was een ‘nietswaardig en ongerijmd stuk’, dat ‘veel piquants, en weinig degelijks’ bevatte. (De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 106-111; de citaten op p. 106) |
|
255 |
Moord in het woud van Bondy: Honden-trouw, of De moord in het woud van Bondy (1814) is een geschiedkundig toneelspel in drie bedrijven van C. Vreedenberg, naar een oorspronkelijk stuk van R.C. Guilbert de Pixéricourt, getiteld Le chien de Montargis, ou La forêt de Bondi (1814). Het stuk werd opgevoerd in de Leidse schouwburg op 28 januari 1833. In een sarcastische bespreking van een voorstelling in de Amsterdamse schouwburg op 19 februari 1843 krijgt vooral de hond veel lof toegezwaaid. De recensent concludeert: ‘Vooral bij den rampzaligen staat van het menschlijk personeel, gelooven wij dat er veel partij van het dierlijk personeel ware te trekken. Het vroegere vooroordeel tegen de dieren is reeds merkelijk verouderd, en de Kunst reeds in hooge mate verdierlijkt.’ (De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 138-141; het citaat op p. 140) |
|
258 |
Parijsche Boulevardstooneelen: het oppervlakkige, vaak frivole of sensationele toneel, dat in de achttiende eeuw populair werd in de schouwburgen aan de Parijse boulevards. |
|
260 |
uilen: domoren. |
|
263 |
zangspelletjes: vaudevilles, toneelstukken met ingelaste, meestal komische liedjes en vrolijke melodieën. |
|
265-266 |
niet begrijpen: zie Ophelderingen, 1183-1198 en de daarbij behorende annotatie. |
|
268 |
een stuk [...] van Wiselius: Samuel Iperusz Wiselius (1769-1845) schreef verschillende toneelstukken. Waarschijnlijk doelt Klikspaan op zijn Adhel en Mathilda (1815), dat op 3 december 1842 in de Amsterdamse schouwburg werd opgevoerd. De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen was weliswaar niet onverdeeld positief over Wiselius' stuk, maar noemde het toch ‘een gewrocht [...] dat onze letterkunde ten sieraad verstrekt’. (Dl. 1 (1843), p. 28-31; het citaat op p. 29) |
|
268 |
een [stuk] van van der Hoop: Adriaan van der Hoop jr. (1802-1841) schreef en bewerkte verschillende toneelstukken, waarbij hij zich liet beïnvloeden door de |
| |
| |
|
Franse romantiek. In de Leidse schouwburg waren meerdere van zijn stukken opgevoerd, waaronder het treurspel Johanna Shore, of De hongerdood (1834) op 21 januari 1836, het ‘huiselijk, zinnebeeldig tafereel, in twee afdeelingen’ Oranje's wederkomst in 1813, herdacht (1838) op 3 december 1838 en het vrij uit het Frans vertaalde blijspel De dochter van Dominique (1838) op 16 maart 1843. De Spektator van tooneel, koncerten en tentoonstellingen was vol lof over Van der Hoops vertalingen: ‘Die zoo kunstkeurig kan vertalen, als Van der Hoop toonde te kunnen doen, diens naam mag vermeld worden. Want in de vertolking der daarin voorkomende zangcoupletten herkennen wij den Dichter, die wellicht bij een langer leeftijd nog vèèl aan den letterkundigen roem onzes Vaderlands zou hebben toegebracht.’ (Dl. 2 (1843), p. 11) |
|
268-269 |
een [stuk] van H.H. Klyn: Klikspaan doelt vermoedelijk op het treurspel Montigni (1821) van Hendrik Harmen Klijn (1773-1856). Het stuk werd bij verschijning enthousiast ontvangen. Toen het op 25 november 1833 in Leiden werd opgevoerd, kreeg het de aanbeveling ‘Beroemd oorspronkelijk Vaderlandsch Treurspel’ mee. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, dl. 2, p. 377; ga Leiden: Repertoires van den Schouwburg 1833) |
|
269 |
twee [stukken] van Hilman: Johannes Hilman (1802-1881) maakte zijn debuut als dramaschrijver met Genoveva (1835) en schreef vervolgens Demetrius, keizer van Rusland (1838). Noch Genoveva, noch Demetrius is vóór de verschijning van deze aflevering in Leiden opgevoerd. |
|
269-270 |
de Neven: bedoeld is De Neven, blijspel in vier bedrijven (1837) van Pieter Theodoor Helvetius van den Bergh. Het stuk werd op 31 mei 1838 voor de eerste maal in Leiden vertoond. In de aankondiging werd vermeld dat het stuk in Amsterdam en Den Haag ‘met den meesten bijval’ was opgevoerd. (ga Leiden: Repertoires van den Schouwburg 1838) Op 12 december 1839 werd De Neven nogmaals in de Leidse schouwburg vertoond. Het blijspel werd enkele malen herdrukt en is lange tijd op het repertoire gebleven; het wordt wel beschouwd als de beste komedie uit de eerste helft van de negentiende eeuw. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, dl. 2, p. 368) |
|
270 |
den onsterfelijken Gysbrecht van Aemstel: vanaf 1841 werd Vondels treurspel Gysbreght van Aemstel (1637) elk jaar op nieuwjaarsdag opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg. In de bespreking van de opvoering op 2 januari 1843 merkte De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen op dat Gysbreght van Aemstel weliswaar een ‘gebrekkig treurspel’ is (vanwege het ‘verminken der geschiedenis’ en het ‘valsche voorstellen der karakters van personen’), maar dat het desondanks een ‘hoogst uitmuntend dramatisch dichtstuk’ is. (Dl. 1 (1843), p. 73-83; de citaten op p. 74 en 76) |
| |
| |
273-276 |
daar Langendyk, Bilderdyk, van Walré, Feith...verdrongen en verslagen worden: Klikspaan refereert hier aan een artikel over de Amsterdamse schouwburg, waar staat geschreven: ‘De treurspelen van Vondel, Wiselius, Bilderdijk, Feith, Van Walré, vele uit de vorige eeuw, de blijspelen van Langendijk, al werden ze een weinig opgetoetst, [...] zou het publiek (naar men voorwendt) niet meer willen zien’. (De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 49-58; het citaat op p. 58) |
|
273 |
Langendyk: Pieter Langendijk (1683-1756) was de auteur van enkele blijspelen, die ook in Klikspaans tijd nog gespeeld werden. Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1712) werd op 23 januari 1837 en op 4 februari 1839 in de Leidse schouwburg vertoond, en Krelis Louwen, of Alexander de Groote op het poëetenmaal (1715) op 5 maart 1832 en op 23 januari 1837. |
|
273 |
Bilderdyk: Willem Bilderdijk (1756-1831), die gold als de grootste Nederlandse dichter van zijn tijd, schreef ook enkele treurspelen, namelijk Floris de Vijfde, Willem van Holland en Kormak (alle 1808). Het is opmerkelijk dat Klikspaan Bilderdijks naam hier noemt, omdat deze als toneelschrijver destijds weinig waardering ondervond. Vóór het verschijnen van deze aflevering was nog geen van zijn drama's in Leiden opgevoerd. Zijn bekendste stuk, Floris de Vijfde, ging pas in 1844 in Amsterdam met première. (De Leeuwe, Bilderdijk, het drama en het toneel, p. 12-17; De Spektator, dl. 4 (1844), p. 91) |
|
273 |
van Walré: Jan van Walré (1759-1837) schreef meerdere toneelstukken. De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen noemde hem een ‘verdienstelijk’ auteur en prees in het bijzonder zijn treurspel Diederijk en Willem van Holland (1821), dat geroemd werd als ‘een heerlijk bewijs van zijn oorspronkelijk talent’. (Dl. 1 (1843), p. 171) |
|
273-274 |
Feith - wat zegt een enkel stuk, dezer dagen als bij uitzondering in het daglicht gesleept: Rhijnvis Feith (1753-1824) schreef vier toneelstukken. Zijn treurspel Ines de Castro (1793) was op 31 december 1842 in de Amsterdamse schouwburg opgevoerd. De voorstelling werd in De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen gunstig besproken. (Dl. 1 (1843), p. 70-72) Zie verder ook de annotatie bij Ophelderingen, 1181. |
|
274 |
van Halmael: Arend van Halmael jr. (1788-1850) schreef verschillende treurspelen en ook een historiespel, waarvoor hij de stof ontleende aan de geschiedenis van Holland en Friesland. Zijn blijspel De hekelaar (1817) werd op 1 april 1841 opgevoerd in de Leidse schouwburg. |
| |
| |
274-275 |
van Hemert: Cornelis Karel van Hemert (jaartallen onbekend) schreef vooral familiedrama's. Zijn toneelstuk Ontrouw uit eerzucht, en vertwijfeling (1842) werd door De Spektator van tooneel, koncerten en tentoonstellingen zeer kritisch besproken: de ‘charakterschildering der handelende personen’ was volgens de recensent ‘ongetrouw [...] aan de Natuur’ en ‘de situatiën’ achtte hij ‘niet belangrijk genoeg [...] om eenige aandoening van medelijden bij ons gaande te maken’. (Dl. 2 (1843), p. 97-108; de citaten op p. 105) |
|
275 |
Alex van Ray: Carel Alexander van Ray (1780-1842) vertaalde en bewerkte talloze toneelstukken en schreef daarnaast nog enkele oorspronkelijke blijspelen en vaudevilles. Bij het grote publiek waren zijn stukken zeer populair, maar De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen noemde zijn stukken smalend die ‘lieve “Alex van Raaytjes”, overvloeijende van platheid, gemeene uitdrukkingen en meer Fransch dan Hollandsch bevattende.’ (Dl. 1 (1843), p. 141) |
|
275 |
Gravé: Johannes Hendricus Gravé (1780-1841) was behalve acteur in het gezelschap van Hoedt en Bingley ook de vertaler, bewerker en auteur van een groot aantal vaudevilles en blijspelen. (Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 110) |
|
275 |
Mienikus: Claas Johannes Mienikus (1811-1884) was als vaste vertaler verbonden aan de Amsterdamse Salon des Variétés. Op 18 oktober 1841 werd in de Leidse schouwburg zijn toneelstuk De kapitein van de ruiterwacht opgevoerd, een navolging uit het Frans. (Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel, p. 388; De Spektator, dl. 3 (1844), p. 109) |
|
275-276 |
lappers, ten Olymp verheven: knoeiers, die als goden vereerd worden. |
|
281 |
den engelenbak: voor toneelspelers was de waardering van het publiek van de engelenbak, de goedkoopste schouwburgrang, van het grootste belang. Het was bijvoorbeeld de gewoonte dat een nieuw acteur drie maal optrad in voorname rollen; juichte het publiek hem toe, dan was hij aangenomen, werd hij uitgefloten, dan kreeg hij geen engagement. Een stuk dat werd uitgejouwd, was gevallen. In het luidruchtig kenbaar maken van zijn goed- of afkeuring speelde de engelenbak een hoofdrol; vandaar dat directie en spelers er veel aan gelegen was dat deel van hun publiek tevreden te stellen. (Van Waveren, P.T. Helvetius van den Bergh, p. 19-21; [Potgieter], ‘De Neven. Blijspel, in vier bedrijven’, p. 258) |
|
282 |
Dat zij het werkelijk deden: namelijk nadenken over de ‘vaderlandsche tooneelpoëzij’ (r. 278-279). |
|
286 |
inzonderheid: met name. |
| |
| |
293 |
polichinellen: Jan Klaassens. |
|
300 |
tongvallen: accenten; ook: dialecten. |
|
300 |
kruiwagenpraat: iets als: platte praat; mogelijk naar analogie van de toenmalige ‘kruiwagenstraf’: het verrichten van grondwerk, geketend aan een kruiwagen. |
|
300 |
gemeen: plat. |
|
301 |
werktuigelijke: lichamelijke. |
|
305 |
liefelijk gebogen: met aangename stembuigingen. |
|
308 |
bij het mud: in grote hoeveelheden. |
|
310 |
hiaten: het op elkaar stoten van twee klinkers. |
|
311 |
aanwensels: hinderlijke gewoonten. |
|
314 |
voet: wijze. |
|
314-318 |
Mevrouw Iburg speelde niet onverdienstelijk...van zijne rol gekend te hebben: Klikspaan citeert hier vrij uit een recensie in De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen (dl. 1 (1843), p. 25-28; het citaat op p. 28); de cursiveringen in het citaat zijn van zijn hand. Het betreft een voorstelling op 2 december 1842 in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag door het gezelschap van Hoedt en Bingley. |
|
314 |
Mevrouw Iburg: Charlotta Louisa Henriëtta Iburg-Neyts (1806-1883). (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 140) |
|
315 |
Mevrouw Sablairolles: er waren destijds meerdere actrices met deze naam. Klikspaan moet hier wel Wilhelmina Gerretje (Mina) Sablairolles (1818-1891) bedoelen. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 170; Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 125) |
|
315-316 |
de Heer J. van der Gryp: Johannes Elisa van Bergen van der Grijp (1808-1885). (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 78) |
|
317 |
zijn broeder: Paulus van Bergen van der Grijp (1804-1860). (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 78) |
| |
| |
319-324 |
Mevrouw Ruffa verdient onze erkentenis...hij zegge echter geen veul voor veel en neme een taalmeester: Klikspaan citeert hier wederom vrij uit een recensie in De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen (dl. 1 (1843), p. 33-36; het citaat op p. 35-36); de cursiveringen in het citaat zijn door hem aangebracht. De bespreking gaat over een voorstelling op 16 december 1842 door het gezelschap van Hoedt en Bingley in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. |
|
319 |
Mevrouw Ruffa: Anna Louisa Maria Ruffa-Vink (1813-1874). (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 205) |
|
319-320 |
de sprakelooze Suzanna: vertoond werd die avond het toneelstuk Suzanna en haar voogd of het Sprakelooze Meisjen, een blijspel met zang in twee bedrijven, naar een Frans voorbeeld bewerkt door M.J. Russa; verder geen gegevens bekend. (Journal de la Haye, 16 december 1842) |
|
320 |
Mevrouw Gartman: omdat het programma van de voorstelling op 16 december 1842 niet te achterhalen is, is onduidelijk wie hier bedoeld wordt. Waarschijnlijk gaat het om Alida Margaretha Gartman (1821-1868), die van 1841 tot 1843 verbonden was aan het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Hilman, Ons tooneel, p. xi; ga Amsterdam: Communicanten- tevens lidmatenboek van de Remonstrantse Gemeente te Amsterdam 1726-1849) |
|
321 |
Het overige personeel: de andere spelers. |
|
322 |
het tweede stukje: bedoeld is De pijper des konings van Pruissen of de gevangenen te Spandau, een blijspel met zang in één bedrijf (1820), naar het Frans van Revel bewerkt door M.G. Engelman; verder geen gegevens bekend. (Journal de la Haye, 16 december 1842) |
|
323 |
Hammecher: Jacobus Wilhelmus Hammecher (1801-1880). |
|
323 |
Vink: ook in dit geval staat niet met zekerheid vast wie Klikspaan op het oog heeft. Vermoedelijk gaat het om Martinus Josephus Vink (?-1857), vanaf 1825 als acteur, regisseur en administrateur verbonden aan het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 206) |
|
327 |
gekuischte: beschaafde. |
|
330 |
gemeenheid: plompheid. |
|
334 |
lionstooi: ‘lion’ was de aanduiding voor overdreven modieuze, lichtzinnige en welgestelde jonge mannen die een belangrijke rol speelden in het uitgaansleven. (Kramers, Kunstwoordentolk, p. 506) |
| |
| |
334 |
qui ne lui va pas: die hem niet staat. |
|
335 |
Gyswyt: de acteur Pieter Gyswyt (1794-1846). (cbg Den Haag: Familiedossier Gyswyt) |
|
336 |
morgenjapon: kamerjas. |
|
346 |
het uitwendige: het uiterlijk. |
|
351 |
afziende: (de kunst) afkijkende. |
|
358 |
voys: toon. |
|
360 |
tweevoudigheid: tweeledigheid, enerzijds de verheven inhoud en anderzijds de platvloerse uitvoering. |
|
365 |
ploerten: hier: ruwe, onbeschaafde lieden. |
|
367 |
wind: snoeverij. |
|
368 |
figuren: posities. |
|
374 |
een sine qua non: eigenlijk: een conditio sine qua non: een noodzakelijke voorwaarde. |
|
374 |
taal of dicht: proza of poëzie. |
|
384 |
temperament: individuele gemoedsgesteldheid. |
|
389 |
verachteloozing: verwaarlozing. |
|
392 |
afgekeerden: teruggetreden. |
|
393 |
schouwspeler: toneelspeler. |
|
396-397 |
Gij voert mij met rede te gemoet: U brengt daar terecht tegenin. |
|
397-398 |
dat het thans geene oogenblikken zijn om tijd en geld aan kunst en wetenschap te verliezen: sinds de stichting van het koninkrijk in 1813 ging het steeds slechter met de Nederlandse staatsfinanciën. De nationale schuld, die tijdens de Franse overheersing al hoog was opgelopen, werd - mede als gevolg van een warnet van verschillende, naast elkaar werkende overheidsinstanties - elk jaar groter. In |
| |
| |
|
1841 greep de regering eindelijk in: de schulden werden gesaneerd en er werd ingrijpend op de uitgaven bezuinigd. De nationale schuld was intussen zo hoog opgelopen dat in 1842 en 1843 bijna de helft van alle staatsuitgaven werd besteed aan rentebetaling. (Brugmans, ‘De financiële crisis van 1844’) |
|
399 |
zij: namelijk de ‘hooge regering’ (r. 395-396). |
|
400-401 |
wat doen onze beroemde mannen, onze tegenwoordige dichters en bellettristen: zie Ophelderingen, 1200-1208 en de daarbij behorende annotatie. |
|
401-403 |
Zij verzamelen zich tot maatschappijen, waar wekelijks de volzinnenvereering voor een cathederafgod op de knieën ligt: de negentiende eeuw was de eeuw van de (literaire) genootschappen. Een belangrijke taak van deze genootschappen was het organiseren van bijeenkomsten, waar verhandelingen werden gehouden en auteurs voorlazen uit eigen, vaak nog ongepubliceerd werk. Zo ontstond er in de grotere steden een heel circuit van bijeenkomsten, waar letterkundige coryfeeën onder luide toejuichingen van het publiek optraden. (Van den Berg, ‘Het literaire genootschapsleven’) |
|
404 |
met schepels: met grote hoeveelheden. |
|
404 |
godspraken: orakelspreuken. |
|
405 |
de Gids zit gemelijk te knorren in zijn hoek: het literaire en algemeen culturele tijdschrift De Gids (opgericht 1837) liet zich in zijn toneelkritieken geregeld ongunstig uit over het Nederlandse toneel. Kritiek was er op de keuze van het repertoire, op het spel van de acteurs, op de kwaliteit van de (oorspronkelijke en vertaalde) stukken en op het niveau van het publiek. |
|
418-419 |
stoffelijke en onstoffelijke kunst: materiële (de uitbeelding) en geestelijke (de inhoud van de woorden) kunst. |
|
426 |
verachtering: achteruitgang. |
|
427 |
van Hanswyck: Carel Jan Hendrik van Hanswijk (1781-1853); hij maakte van 1802 tot 1834 deel uit van het gezelschap van Ward Bingley/Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 82) |
|
428 |
waarheid: echtheid, zuiverheid. |
|
429-434 |
nu [...] het gevolg zijns besluits, waarvan de Studenten-dichters zongen...zijn roem in den Amsterdamschen tooneelstal overleeft: Van Hanswijk had op 10 april 1834 afscheid |
| |
| |
|
genomen van het toneel met een voorstelling in de Leidse schouwburg. Beets doet in zijn Dagboek verslag van deze gebeurtenis, die werd opgeluisterd met een door hemzelf en zijn mede-student-auteur Johannes Petrus Hasebroek vervaardigd gedicht. Het citaat in r. 432-433 komt in dat gedicht echter niet voor. Het citaat suggereert dat Van Hanswijk het toneel - Thalia is de muze van het klucht- of blijspel - had verruild voor een kroeg. Dat zou dan waarschijnlijk in Den Haag geweest zijn, de plaats waar hij tot 1853 woonde. Er zijn in de archieven echter geen gegevens aangetroffen die deze veronderstelling bevestigen. Waarschijnlijk is Van Hanswijks onderneming geen succes geweest, want in 1839 keerde hij terug naar het toneel. Aanvankelijk speelde hij gastrollen bij Hoedt en Bingley, in 1842 trad hij in dienst bij de Amsterdamse stadsschouwburg. Maar zijn hoogtijdagen waren toen voorbij; De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen noemt hem in 1842 ‘een afgeleefd man, die weleer veel verdiensten bezat, als acteur bij de Zuidhollandsche Tooneelisten, maar thans weinig of niets meer beteekent’. (Dl. 1 (1843), p. 45; Beets, Dagboek, p. 57-59; ga Den Haag: bs) |
|
434-435 |
Rosenveldt, zijn mededinger: Frederik Adrianus Rosenveldt (1769-1847) was, net als Van Hanswijk, vooral bekend vanwege zijn komische rollen. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 162-163) |
|
436-437 |
waart rond als eene verstootene schim langs de kermisvreugden: nadat hij gedurende tientallen jaren deel had uitgemaakt van verschillende toneelgezelschappen, werd Rosenveldt in 1842 directeur van een reizend gezelschap; in mei 1843 trad hij op ter gelegenheid van de Leidse kermis. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 162-163; Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 107; Leydsche Courant, 26 mei 1843) |
|
439 |
Jansje Hoedt: Johanna Cornelia Hoedt (1808-1856), dochter van een van de twee directeuren van De Koninklijke Nederduitsche Toneelisten van Zuid-Holland en werkzaam bij het gezelschap van haar vader. (cbg Den Haag: Familiedossier Gijselman) |
|
439 |
schalke: schalkse, guitige. |
|
439 |
soubrette, ons levend vaudeville: vertolkster van de lichte sopraanpartij in komische zangspelen, vaak in de rol van kamenier. |
|
441-442 |
door middel van een deftig huwelijk in de stille zamenleving eener vergetene binnenstad: Jansje Hoedt was op 7 augustus 1834 getrouwd met Hermanus Gijselman, makelaar te Rotterdam. (cbg Den Haag: Familiedossier Gijselman) |
|
binnenstad: binnen in het land gelegen stad. |
| |
| |
443 |
den dood des grooten Stoopendaals: Stoopendaal was op 18 februari 1841 overleden. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 189) |
|
457 |
des bodems: van het grondgebied. |
|
458 |
van der Palmachtigs: Johannes Henricus van der Palm (1763-1840) was een beroemd (kansel)redenaar, die vooral werd geprezen vanwege zijn natuurlijke voordracht. |
|
461 |
haarden en altaren: het vaderland; naar de uitdrukking ‘pro aris et focis’: voor altaren (van de familiegoden) en haardsteden, symbool van de ouderlijke woning en, bij uitbreiding, van het vaderland. |
|
462 |
adel: adeldom. |
|
465-466 |
meestal in uniform, hetzij in de Jagers, hetzij in Revenge Praag: Klikspaan verwijst hier naar twee toneelstukken van Iffland: De jagers, een tafereel der zeden van het land (oorspronkelijk 1785; bewerking: 1798 en 1803) en De speeler, of Revenge-Praeg, tooneelspel in vijf bedrijven (oorspronkelijk 1798; bewerking 1799). In De jagers speelde Stoopendaal de rol van Opperjager Warberger, in De speeler die van Luitenant Stern, beide rollen in uniform. De jagers was op 14 november 1839 in de Leidse schouwburg opgevoerd, De speeler op 13 januari 1840. (Iffland, De jagers; De speeler, of Revenge-Praeg) |
|
467 |
Koning Willem i: Willem Frederik (1772-1843), koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg en prins van Oranje Nassau van 1813-1840. |
|
467-468 |
in de dagen des vertrouwens: dat wil zeggen vóórdat Willem i in 1840 afstand deed van de troon. Aanleiding hiertoe was een dubbele vertrouwenscrisis tussen Willem i en de Staten-Generaal betreffende zijn voorgenomen huwelijk met gravin d'Oultrement en betreffende de herziening van de grondwet. Kort na zijn abdicatie vestigde Willem i zich in Berlijn, waar hij drie jaar later overleed. |
|
468 |
het Haagsche bosch: wandelpark in Den Haag, de plaats waar Willem i tijdens zijn koningschap woonde. (Schellart en De Vries, Woonsteden der Oranje's, p. 36) |
|
469 |
zijn[er] geliefde dochter: Wilhelmina Frederica Louisa Charlotta Marianne (1810-1883). |
|
470 |
sympathetisch bij: in overeenstemming met. |
| |
| |
472-481 |
Het was voor hem eene binnen- eene huishoudkamer...de vader en grootvader, bemind en ontzien, zijn eerlijken avond sleet: Klikspaan verwijst hier in het algemeen naar de vele familiestukken waarin Stoopendaal optrad. Meer specifiek refereert hij in r. 475-477 aan Ifflands De jagers, waarin Stoopendaal als Opperjager Warberger achtereenvolgens de schout, de pastoor en de ambtman ontvangt. |
|
472 |
binnen[kamer]: kamer die noch aan de straat, noch aan een tuin gelegen is. |
|
472 |
huishoudkamer: huiskamer. |
|
481 |
eerlijken: eervolle. |
|
485 |
braafheid: rechtschapenheid. |
|
489 |
uitspanning: ontspanning. |
|
491 |
ontgloeijen: doen ontbranden. |
|
494-495 |
het Haagsche tooneel: het gezelschap van Hoedt en Bingley. |
|
495 |
Stoopendaals weduwe: Elisabeth Stoopendaal-van Elten (1784-1865); zij bekleedde een vooraanstaande plaats in het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 58) |
|
496-497 |
de jaren beginnen den onvermoeiden man af te slijten: de jaren beginnen de krachten van de onvermoeibare man te slopen. Schouten was ten tijde van deze schets ruim vijfenzestig jaar oud. |
|
497 |
gemanierdheid: gemaaktheid. |
|
498 |
waarheid: getrouwheid (aan de werkelijkheid). |
|
499 |
gezegden: woorden. |
|
499-500 |
betrapt op de daad: naar het leven weergegeven. |
|
501-502 |
brengt u zijn van Posert te binnen in het eerste bedrijf, en zijne meesterlijke, zoo juist gevatte houding tegen over de vrouw des Spelers: Klikspaan verwijst hier naar Ifflands De speeler, of Revenge-Praeg, waarin Schouten de rol van de schurkachtige beroepsspeler Von Posert vervulde. In het eerste bedrijf, negende toneel brengt hij een bezoek aan het huis van de gokverslaafde baron Van Wallenfeld, die hij bij het kaartspel zijn hele fortuin afhandig heeft gemaakt. Von Posert wordt ontvangen door de barones, die hij uiterst brutaal tegemoet treedt. |
| |
| |
504-507 |
maar zoo gij haar in hare rollen van huismoeder...naast haren echtgenoot...gezien hebt: Elisabeth Stoopendaal blonk evenals haar echtgenoot uit in de familiestukken van Iffland en Kotzebue en vooral wanneer beiden in hetzelfde stuk optraden, werd haar spel als uitstekend beoordeeld. (Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 116) |
|
508 |
gij moogt [...] te zeggen hebben: u mag kritiek [...] hebben. |
|
510-512 |
Arme vrouw, hoe zal uw hart zich in deszelfs rouw openrijten...aan de zijde eens echtgenoots, die de uwe niet meer is: na de dood van haar man in 1841 was het spel van Elisabeth Stoopendaal merkbaar achteruit gegaan. (Gillhoff, The Royal Dutch Theatre in The Hague, p. 116) |
|
518 |
verdichting: fictie. |
|
519 |
geschoren: iets als: opgescheept; vergelijk de uitdrukking ‘ergens mee geschoren zitten’ voor ‘ergens lelijk mee inzitten’. |
|
519 |
Ruffa: Josephus Martinus Ruffa (1801-1857), vanaf 1827 acteur, regisseur en administrateur bij het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 165) |
|
520 |
den opgeblazen Bingley, le petit fils du grand homme: bedoeld is de al genoemde Wilhelmus Albertus Bingley. Hij was de zoon van Ward Bingley, een van de grootste acteurs van zijn tijd. Bingley jr. was aanvankelijk een middelmatig acteur in het toneelgezelschap van zijn vader. Na diens dood in 1818 nam hij samen met zijn zwager Jan Hendrik Hoedt de leiding van het gezelschap over. In de jaren twintig en dertig was hij een redelijk nauwgezet acteur, maar begin jaren veertig nam de kwaliteit van zijn spel, waarschijnlijk wegens drankmisbruik, sterk af. In 1844 werd hij gedwongen zijn post te verlaten; korte tijd later overleed hij. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 20-21; Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 106 en 117-118) |
|
le petit fils du grand homme: de onbetekenende zoon van de grote man. Waarschijnlijk een parafrase van de karakteristiek van Bingley jr. in De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 149: ‘le fils inconnu d'un très illustre père’ (de onbekende zoon van een zeer beroemde vader). |
|
524 |
opgeschikt: overdreven, pronkerig opgetooid. |
|
524 |
de oude juffrouw Hoedt: Johanna Cornelia Hoedt-Bingley (1785-1869), dochter van Ward Bingley, getrouwd met Jan Hendrik Hoedt; zij was eerste actrice in het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 20) |
| |
| |
524 |
de jeune première: actrice die de hoofdrol speelt in toneelstukken met een liefdesintrige. |
|
527 |
aan te randen: aan te vallen. |
|
530 |
zamenvatten: tot een geheel verenigen. |
|
531 |
knekelhuis: stokoud mens. |
|
531 |
aamborstig: kortademig. |
|
531-532 |
gegiegaag: hijgend praten. |
|
532 |
terugwerkt: uitwerkt. |
|
536 |
schuddegatje: kort, dik vrouwtje. |
|
542 |
Juffrouw Vink: Maria Elisabeth Vink (1811-1891), actrice in het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 206) |
|
544 |
Wicart: Wijbrechta (ook: Wilhelmina) Wicart-Pile (ook: Paijle, Payle of Payly) (1788-1842), actrice in het gezelschap van Hoedt en Bingley. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 151) |
|
544-546 |
is, om voor haar gewigtige redenen, des Maandags niet meer op de planken aanwezig: Wicart was ten tijde van deze schets namelijk al overleden. |
|
546 |
De familie van der Gryp, Leidenaars: de broers Eduardus Johannes (1802-1875), Paulus (1804-1860) en Johannes Elisa (1808-1885) van Bergen van der Grijp waren alle drie verbonden aan het gezelschap van Hoedt en Bingley. Hoewel zij in Rotterdam geboren waren en rond 1840 in Den Haag woonden, kon Klikspaan hen met recht voor ‘Leidenaars’ uitmaken, omdat zij uit een bekende Leidse familie stamden. Hun overgrootvader Johannes van Bergen van der Grijp had zich namelijk, na een voorspoedige loopbaan in Nederlands-Indië, in 1747 gevestigd in Leiden, waar hij het kapitale pand Rapenburg 19 bewoonde, dat in Klikspaans dagen in gebruik was als studentensociëteit Minerva. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 78; ga Rotterdam: br en bs; ga Leiden: br en bs; Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 270 en 289) |
|
550 |
de hoofdstad: dat wil zeggen: de hofstad, Den Haag. |
| |
| |
554-556 |
dat men, gelijk op sommige andere Collegiën, wanordelijkheden te betreuren heeft, welke...den Hoogleeraar te wijten zijn: veel colleges bestonden uit het eentonig voorlezen van een in het Latijn gesteld dictaat, wat sommige studenten aanzette tot baldadigheden. (Roelevink, Gedicteerd verleden, p. 108-113; De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 263-264) |
|
558 |
schendige: schendende, vernielende. |
|
559 |
moedwillige: kwaadwillige, baldadige. |
|
562 |
pijpensteel: bepaalde pijpen bestonden uit een losse kop, steel en mondstuk. |
|
568-570 |
Van Mieris berigt...dat de Schouwburg...door den bekwamen tooneelspeler en directeur, Jacob van Rijndorp, gebouwd is: Frans van Mieris (1689-1763) schreef een aantal geschiedkundige werken, waaronder Beschryving der stad Leyden (3 delen, 1762-1784). In het tweede deel, ‘Waereldlijke gebouwen’ geheten, besteedde hij ook aandacht aan de Leidse schouwburg en aan zijn stichter, Jacob van Rijndorp. (Van Mieris, Beschryving der stad Leyden, dl. 2, p. 451-456) Jacob van Rijndorp (1663-1720) was leider van een reizend toneelgezelschap. Ook toen hij in 1705 in Leiden zijn eigen schouwburg bezat, bleef hij elders (vooral in Den Haag, maar ook in bijvoorbeeld Hamburg en Brussel) toneelvoorstellingen verzorgen. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 168) |
|
570-571 |
Vier en dertig jaren geleden werd hij geheel verbouwd, den vierden December 1809 op nieuw geopend: in 1809 kocht een driemanschap, bestaande uit Willem Uljee, Abraham Uljee en Huibert van Romburgh, de Leidse schouwburg aan; zij vergrootten en vertimmerden het theater ingrijpend. (Kuyper, ‘De publieke schouwburg aan de Oude Vest te Leiden’, p. 124) |
|
571-573 |
bij besluit van 10 Julij 1827, door den Edel Achtbaren Raad eene jaarlijksche toelage toegestaan van f 1000: op 10 juli 1827 besloot de Leidse gemeenteraad om de eigenaren van de schouwburg een jaarlijkse subsidie te verlenen van f 1000, als tegemoetkoming in de kosten van het onderhoud. De schouwburgeigenaren verplichtten zich het gebouw goed te onderhouden en geregeld goede voorstellingen te verzorgen; de gemeenteraad zou hierop toezicht houden. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen Gemeenteraad, 10 juli 1827) |
|
573-575 |
welke echter op 26 Januarij l.l. bij gelegenheid van deszelfs beruchte maatregelen ter begunstiging van den kastelein der stads-Gehoorzaal, op de helft verminderd is: op 26 januari 1843 besloten b&w van Leiden de jaarlijkse subsidie, ‘gezien de staat van de begrooting voor 1843’, terug te brengen tot f 500 per jaar. Tijdens diezelfde vergadering besloten zij om het Heeren Logement aan de Burcht met ingang van |
| |
| |
|
1 mei voor f 820 per jaar te verhuren aan de kastelein van de Stadsgehoorzaal, Leonardus Verhaaff (1799-1867). Dat was een opmerkelijk besluit, omdat de gemeente - toen het contract met de vorige huurder ontbonden was - een inschrijving had geopend voor de nieuwe huurder, waarop vijf anderen hoger hadden ingetekend dan Verhaaff. (ga Leiden: bs; Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 16, 19 en 26 januari 1843 en bijlage 34; Secretarie-archief 1816-1851: Notulen Gemeenteraad, 21 november 1842 en 16 februari 1843; Secretarie-archief 1816-1851: Gemeenterekening 1843; ga Den Haag: bs) |
|
576 |
opgemaakt: in orde gemaakt. |
|
580 |
Toen Klikspaan jong Student was: Kneppelhout had zich op 24 juni 1831 als student rechten ingeschreven aan de Leidse universiteit. |
|
589 |
opgebragt: opgevoed. |
|
591 |
liep het al te erg: werd het al te gek. |
|
593-594 |
dat hem verpoozen mogt van: dat hem verlichting mocht geven van. |
|
595-603 |
Op eene algemeene Convocatie besloot men derhalve de regering van Leiden een regt te herinneren, dat den Studenten sedert onheugelijke tijden toekwam...dat het regt hetzelve zou afgenomen zijn, dat het Corps het verbeurd zou hebben: de traditie om de voorste drie rijen van de parterre te reserveren voor studenten was sinds 9 maart 1829 afgeschaft. In februari 1837 besloten de studenten de gemeente te vragen dat gebruik weer in ere te herstellen. Een van hen nam de taak op zich het verzoek over te brengen aan het college van b&w in de vergadering van 23 februari 1837. b&w reageerden afwijzend, aanvoerend dat zij niet bevoegd waren een dergelijk recht aan de studenten toe te kennen, dat iedere bezoeker van de schouwburg voor zijn entreegeld gelijke rechten had en dat het bevoordelen van één bepaalde groep aanleiding zou geven tot moeilijkheden en twisten. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 23 februari 1837) |
|
605-607 |
de onaangenaamheden [...] welke zij zich billijkerwijze door eene even kinderachtige als onheusche handelwijze op den hals haalde: op 9 maart 1837 besloten de studenten tijdens een algemene convocatie niet meer naar de schouwburg te gaan tot hun verzoek van 23 februari was ingewilligd. (Archief lsc: Collegiumarchief 1.1: Register van notulen der corpsvergaderingen, 1837-1839 [...]: Notulen Corpsvergaderingen, 29 januari 1838) Ook besloten zij door het geven van serenades hun ‘dank’ over te brengen aan de gemeenteraad, die zo bezorgd was over de voortgang van hun studie dat hij het hen onmogelijk maakte om de schouwburg te bezoeken. (Studenten-Almanak voor 1838, p. 119) |
| |
| |
610 |
ledig en woest: toespeling op Genesis 1:2, waar staat: ‘De aarde nu was woest en ledig [...].’ |
|
610-615 |
niet eer hield de wekelijksche schade voor de eigenaars op, dan [...] nadat...de woorden Besprokene Plaatsen, bij toenadering en verdrag, op de drie voorste banken prijkten: tijdens de algemene convocatie van 29 januari 1838 werd bekend gemaakt dat de eigenaars van de schouwburg bereid waren de drie gevraagde banken te reserveren en van het opschrift ‘besproken plaatsen’ te voorzien. De commissie die de onderhandelingen gevoerd had, nodigde alle studenten uit nog diezelfde avond in groten getale de schouwburg te bezoeken. (Archief lsc: Collegiumarchief 1.1: Register van notulen der corpsvergaderingen, 1837-1839 [...]: Notulen Corpsvergaderingen, 29 januari 1838) Bij hun eerste bezoek na de boycot werden zij verwelkomd door directeur Bingley, met een speciaal voor die gelegenheid vervaardigd gedicht. (Studenten-Almanak voor 1839, p. 154-155) |
|
de eigenaars: in 1837 waren dat Huibert van Romburgh, Cornelis Waalboer en de erven Abraham Uljee. (Kuyper, ‘De publieke schouwburg aan de Oude Vest’, p. 147) |
|
616 |
de stadhuisklimmers: de leden van de gemeenteraad, die namelijk de trappen van het Leidse stadhuis moesten beklimmen om daar binnen te gaan. |
|
617-618 |
Een Reglement van orde en policie voor den Schouwburg, hetwelk 1 Julij 1842 hernieuwd werd en eenige veranderingen onderging: tot 1 juli 1842 was een ‘Reglement van orde en policie voor den Schouwburg’ van kracht, dat dateerde van 27 oktober 1834. Hierin stonden bepalingen waaraan het publiek zich te houden had; tevens werd de aanwezigheid en het optreden van de politie geregeld. In de gemeenteraadsvergadering van 1 juli 1842 werd dit Reglement veranderd, waarbij opvalt dat de bevoegdheden van de politie werden verruimd. Ongetwijfeld stonden deze veranderingen in verband met een relletje, waarover Klikspaan hierna (r. 669-673) schrijft en waren zij bedoeld om baldadige studenten in toom te houden. (ga Leiden: Repertoires van den Schouwburg 1834; Secretarie-archief 1816-1851: Notulen Gemeenteraad, 1 juli 1842; lb 76361 p) |
|
620 |
ingezeten: destijds gebruikelijke vorm voor ingezetene. |
|
621 |
toespraak: aanspraak. |
|
624 |
spotboef: iemand die met alles de spot drijft. |
|
624-625 |
der heidenen prijs: aan de heidenen overgeleverd; naar Mattheus 20:19: ‘En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen, en te kruisigen [...].’ |
| |
| |
632 |
vermiljoen: rouge. |
|
633 |
het orkest: de orkestbak. |
|
634 |
den Heer van Briessen: Hendrik Frederik Jacob van Briessen (1805-1853), derde komiek in het gezelschap van Hoedt en Bingley. (De Spectator van tooneel, concerten en tentoonstellingen, dl. 1 (1843), p. 65; ga Den Haag: bs; ga Amsterdam: bs) |
|
636 |
paaijen: oude kerels. |
|
643-644 |
minder ad rerum, om eene van Bivalva's geliefkoosde uitdrukkingen te bezigen: Bivalva, de vadsige en onsmakelijke hoofdpersoon uit Typen viii, verbastert de gebruikelijke uitdrukking ‘ad rem’ (ter zake) tot ‘ad rerum’. (Typen viii, 148) |
|
647 |
fatsoen: wijze van doen. |
|
649 |
aanmerkten: opmerkten. |
|
650 |
keuriger: subtieler. |
|
659 |
op krijgen met: ingenomen raken met. |
|
662-663 |
Tegen dit alles nu waarschuwt het Reglement, is het der policie bevolen te waken: doelt op artikel 2 van het ‘Reglement van orde en politie voor den Schouwburg’ (1842): ‘Elke daad en, in het algemeen, alles wat strekt, om de vereischte orde en welvoegelijkheid in den Schouwburg te storen, of de toeschouwers, schouwspelers of muzijkanten te verhinderen, is verboden.’ Wellicht verwijst Klikspaan ook naar artikel 8: ‘Alle tusschen- of toespraak tusschen het publiek en de acteurs gedurende de Vertooning is verboden, behoudens de gevallen, wanneer dit door den eerst aanwezigen Beambte van Politie mogt zijn geauthoriseerd.’ (ga Leiden: lb 76361 p) |
|
665-667 |
hetgeen wij omtrent het schadelijke en dubbel onbillijke van gevangenisstraf voor Studenten aanmerkten: zie hiervoor Typen xi, 1374-1429 en de daarbij behorende annotaties. |
|
667-669 |
de vele gevallen, waarin de Leidsche policie zich als ziel- en krachteloos tegen over Studenten getoond heeft: ook andere bronnen vermelden dat de Leidse politie confrontaties met studenten bij voorkeur uit de weg ging. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, p. 26) |
| |
| |
669-673 |
de schandelijke gebeurtenis [...] toen eenige baldadige Studenten...bijkans door kwaadaardige soldaten overhoop gestoken waren geworden: het incident waar Klikspaan op doelt is beschreven door Ver Huell: een opgewonden student, die zich aangetrokken voelde tot een der actrices, was op het toneel gesprongen; onmiddellijk verschenen er twaalf soldaten met geveld geweer. De student kreeg een bajonetsteek, waarop een algehele vechtpartij uitbrak. De studenten boycotten de schouwburg tot de directeur zijn verontschuldigingen aanbood. (Ver Huell, Studentenschetsen, [p. 88]) Het voorval moet zich voor 2 mei 1842 hebben afgespeeld (zie Leven vi, 813-814 en de daarbij behorende annotatie). |
|
676-678 |
terwijl het toenmalig reglement slechts van twee manschappen sprak, die achter de schermen geplaatst zijn: verwijzing naar artikel 4 van het ‘Reglement van orde en policie voor den Schouwburg’ (1834). Het artikel luidde: ‘Twee manschappen van de wacht zullen, aan beide zijden van het Tooneel, achter de schermen geplaatst zijn, om de toegangen tusschen de schermen te beletten.’ (ga Leiden: Repertoires van den Schouwburg 1834) |
|
678 |
gearresteerde: vastgestelde. |
|
678-679 |
eene behoorlijke militaire magt ter beschikking van de policie: artikel 1 van het ‘Reglement van orde en politie voor den Schouwburg’ (1842) luidde: ‘Aan den Directeur van Politie is het bewaren en handhaven der orde in het locaal van den Schouwburg, telken reize dat deze voor het publiek geopend is, opgedragen; welke daartoe zal moeten zorgen, dat alsdan ten minste steeds een der Commissarissen van Politie, met de noodige Agenten en eene behoorlijke Militaire wacht, ter hunner beschikking, aldaar aanwezig zijn.’ (ga Leiden: lb 76361 p) |
|
682-683 |
dat het eene ongehoordheid is, wie de openbaarheid niet genoeg ten schandpaal strekken kan: dat het een schande is, die niet genoeg in het openbaar aan de kaak gesteld kan worden. |
|
684-685 |
de bloem der natie, gelijk men trompetten zou, wanneer het op uittrekken aankwam: verwijzing naar de uittocht van de Leidse student-vrijwilligers op 13 november 1830. Onder toejuiching van de inwoners van Leiden vertrok toen een aanzienlijk deel van de Leidse studentenbevolking, verenigd in het ‘Vrijwillig Jager-Corps der Leydsche Hoogeschool’, om strijd te leveren tegen de Belgen die zich van Nederland wilden afscheiden. (Bel e.a., De Leidse Jagers, p. 46-52) |
|
687-689 |
Doch waartoe in dezen treurigen doolhof langer rondgezworven...als dat, hetwelk de Hoogeschool sedert eene reeks van jaren bedroeft: officiële bronnen bevestigen dat de Leidse politie niet voor haar taak was berekend. Tegenover de ongeveer vijfhonderd studenten, die zorgden voor veel (nachtelijke) overlast en vernielin- |
| |
| |
|
gen, stond slechts een beperkt aantal zogeheten klapwakers en nachtwakers. De kwaliteit van het corps was bovendien matig: het personeel werd zo slecht betaald dat de meesten genoodzaakt waren ook overdag een baantje te nemen. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 7 april 1842: bijlage 74 en 75) |
|
706 |
verwinnaar: [als] overwinnaar. |
|
710 |
palmt zij in: trekt zij in. |
|
711 |
die zij zich behoorde te schamen: waarvoor zij zich behoorde te schamen; het werkwoord ‘zich schamen’ werd wel gebruikt zonder ‘voor’. |
|
712 |
saijet: sajet, een soort wol. |
|
712-713 |
het kwaad [...] te gemoet komt: hier iets als: het kwaad [...] tegengaat. |
|
719-721 |
zonder dienders [...] zonder stille wachts en klapwakers: Klikspaan noemt hier de drie onderdelen van de Leidse gemeentepolitie. Overdag waren de agenten actief, 's nachts de nachtwakers (ook wel ‘stille wachts’ genoemd) en de klapwakers. De nachtwakers hadden tot taak om ieder die een misdrijf beging of overlast veroorzaakte, aan te houden en op te brengen; de klapwakers gingen de stad rond, voorzien van een klap waarmee zij om het uur hun aanwezigheid kenbaar maakten en waarmee zij bij onraad of ongeregeldheden alarm konden slaan. (Instructie voor de agenten van politie; Instructie voor de stille wakers; Instructie voor de klapwakers) |
|
719-720 |
dienders [...] voorheen onder den naam van Roodkragen befaamd, thans uitgedoscht als huisknechts: sinds 1829 droegen de Leidse agenten een grijze uniformjas met rode kraag; vanaf 1 januari 1843 kregen zij een nieuw uniform, vervaardigd van grijs laken en blauwe baai. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 6 oktober 1828; Secretarie-archief 1816-1851: Gemeenterekening 1843: bijlage 875 en 876) |
|
722 |
ontstond er vrij wat minder nachtrumoer: zie Ophelderingen, 1210-1239 en de daarbij behorende annotaties. |
|
723 |
bezopen tobben: pleonasme: ‘tobbe’ wordt gebruikt voor iemand die vol drank zit. |
|
726 |
Zoudt gij voor den klepper vreezen: ontlening, in licht gewijzigde vorm, aan één van Van Alphens Kleine gedigten voor kinderen (1778-1782), ‘De klepperman’, waarvan |
| |
| |
|
de eerste strofe luidt: ‘Zou ik voor den klepper vreezen,/o! Die lieve brave man/Maakt, dat ik gerust kan wezen,/En ook veilig slapen kan./Moeder lief! 'k geloof het vast,/Dat hij op de dieven past.’ (Editie 1998, p. 81) |
|
733 |
onregelmatigheid: grilligheid, onvastheid. |
|
735 |
aanrandingen: (straat)schenderijen. |
|
737 |
onnoozele: onschuldige. |
|
740 |
verkeerdelijk: ten onrechte. |
|
741 |
loszin: lichtzinnigheid. |
|
742 |
voorbarigheid: onbezonnenheid. |
|
751-752 |
het voormalige zoogenaamde forum privilegiatum: een van de voornaamste voorrechten, door prins Willem i aan de Leidse universiteit bij haar oprichting in 1575 verleend, was het zogeheten ‘privilegium fori’. Krachtens dit voorrecht waren studenten ontheven van de rechtsmacht van de gewone rechter, zodat zij alleen voor een bijzondere rechtbank - het forum privilegiatum - terecht konden staan. Deze academische rechtbank bestond uit de rector en vier assessoren (uit elke faculteit één hoogleraar), samen met de vier burgemeesters van de stad Leiden en twee schepenen. Bijna alle universiteitssteden kenden een dergelijke academische rechtbank. Ten grondslag eraan lag de veronderstelling dat de stedelijke overheid te weinig van de studentenmentaliteit begreep, niet voldoende rekening hield met de omstandigheden waarin de student verkeerde en geen begrip kon opbrengen voor studentikoze grappen. In 1811, als gevolg van de inlijving van Nederland bij Frankrijk, werd deze bijzondere rechtbank afgeschaft. Sinds die tijd vielen studenten onder het gewone, burgerlijk recht. (Hardenberg, De archieven van senaat en faculteiten, p. 41-44; De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 149-171) |
|
760-761 |
ten gerieve van een, krachtens de bestaande verordeningen, zich op haar vetmestend Sinecuraat: Klikspaan suggereert hier dat de hoogleraren een ‘sinecuur’ uitoefenen: een ambt waaraan weinig werkzaamheden zijn verbonden, maar wel een vergoeding. Eerder al (onder meer in Leven ii en iii) bleek dat Klikspaan een groot tegenstander was van de financiële regelingen, zoals die waren vastgelegd in het Organiek Besluit van 1815. Studenten moesten de hoogleraar bijvoorbeeld betalen voor de colleges die zij bij hem volgden (vijftien gulden per jaar voor colleges die twee maal per week werden gehouden, dertig gulden per jaar voor colleges die meer dan twee maal per week werden gehouden). Bovendien |
| |
| |
|
waren zij verplicht twee kwartjes te betalen voor de dienstbode van de hoogleraar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 135; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 73) |
|
762 |
Minerva: de studentensociëteit, opgericht in 1814, destijds gevestigd aan het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nr. 19). |
|
763 |
curaçaotje: likeurtje, bereid van overrijpe sinaasappels. |
|
763 |
manilla: sigaar, afkomstig van de Filippijnen. |
|
765 |
Die dingen komen immers nog altijd uit: oorspronkelijk liet Klikspaan zijn Studentenschetsen in losse afleveringen verschijnen. De eerste aflevering van Studenten-Typen is gedateerd op 10 december 1839. Deze aflevering, ‘Schouwburg’, is van 1 juni 1843. De ‘Allerlaatste aflevering’ van De studenten en hun bijloop zou op 15 april 1844 verschijnen. |
|
767 |
cela finira à force de durer, zoo als de Gasconjer van het slechte weêr zei: dat zal zo lang voortduren dat het (vanzelf) eindigt. De herkomst van deze zegswijze is onbekend. |
|
779 |
deftig: serieus. |
|
781 |
genoegzaam: zo goed als. |
|
787 |
op de aangelegde schaal: naar de voorgenomen opzet. |
|
787 |
beraden: bedachtzaam. |
|
788 |
gemoedelijker: gevoelvoller. |
|
|