| |
| |
| |
4.4.12 IX. Convocatie
vooraf |
In deze schets geeft Klikspaan een beeld van de zogeheten Convocaties: studentenvergaderingen over onderwerpen van algemene aard en dus toegankelijk voor álle Leidse studenten. Op 15 maart 1837 besloten de aanwezige studenten om de bijeenkomsten voortaan te notuleren. Het notulenboek over de periode 1837-1853 is bewaard gebleven. (Archief lsc: Collegiumarchief 1.1: Register van notulen der corpsvergaderingen, 1837-1839, voortgezet als register van notulen der corpsvergaderingen onder bestuur van het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum, 1839-1853; hierna aangehaald als Notulen Corpsvergaderingen) Hoewel de verslagen summier zijn, is wel duidelijk dat Klikspaan ook in dit geval niet één specifieke gebeurtenis beschreef, maar een nieuw geheel componeerde met gebruikmaking van gegevens afkomstig uit verschillende convocaties. Zo speelde hij met de data. Maandag 2 november (r. 370) zou in 1840 moeten vallen; op die dag was er echter geen convocatie, net zomin als op 15 november van dat jaar (r. 33). Bovendien was de maskerade waarover wordt beraadslaagd toen al achter de rug. In de annotaties is zoveel mogelijk verwezen naar passages in het notulenboek die Klikspaans beschrijving ondersteunen.
De schets ‘Convocatie’ is ‘bewerkt’ door Klikspaans ‘anonyme medewerker’ de B. (Ophelderingen, 1439-1445). Bedoeld is Henry Thierry de Blaauw (1818-1858; vanaf 1835 student theologie te Leiden). Wat Klikspaan verstond onder ‘bewerken’ is niet duidelijk. Aangenomen moet worden dat De Blaauw de auteur van deze schets is. Dit is in elk geval de opvatting van Dyserinck, die ook verwijst naar een bespreking van Gerrit de Clercq (zelf één van Klik- |
|
|
117. Henry Thierry de Blaauw
|
| |
| |
118. Notulen Corpsvergaderingen 1837-1839/1839-1853
| |
| |
|
spaans medewerkers; zie Leven vi, vooraf), die eveneens van mening was dat Kneppelhout ‘Convocatie’ niet zelf had geschreven. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 71-84) De eigen stijl van ‘Convocatie’ (veel beeldspraak) en met name de talrijke bijbelse en kerkelijke toespelingen wijzen ook eerder in de richting van de theologiestudent De Blaauw dan in die van Kneppelhout. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormt de breed uitgesponnen vergelijking (r. 336-359) tussen enerzijds het complex ‘tabernakel-hogepriester-Grote Verzoendag’ en anderzijds het complex ‘spreekgestoelte-rector magnificus-dies van de Leidse universiteit’. |
|
motto |
Deze eertijts een gewijde en afghekeurde plaets...De domme menighten haer handen t'zaemenklappen: citaat (met weglating van enkele tussenliggende regels) uit Vondels tragedie Palamedes (1625), vijfde bedrijf. (Vondel, De werken 1621-1625, p. 315-316) |
|
afghekeurde: uitverkoren. |
|
Vast grimmelt: Krioelt al. |
|
zwart: vergelijk de uitdrukking ‘het ziet hier zwart van de mensen’. |
|
wit: doel, bedoeling. |
|
vol viers: vol woede. |
|
groeit in: geniet van. |
|
schennis: mishandeling. |
|
bereên: opgezweept (als door koortsachtige ijver). |
|
ruim zoo flaeu: veel flauwer. |
|
teghenyveren: er tegen ingaan. |
|
graeu: het mindere volk. |
|
12 |
Joosje: Duivels. |
|
16 |
poolsche jas: overjas van Poolse makelij, gevoerd of afgezet met bont. |
|
21-25 |
Vier huizen verder sloeg, op den hoek van eene steeg...Leidens Policie-Commissaris: de preciese plaatsaanduiding doet vermoeden dat Klikspaan een bepaald persoon op het oog had. Er waren destijds meerdere politiecommissarissen in Leiden. Mogelijk doelt Klikspaan op Claas Visscher Moulin (1796-1883); hij woonde op het Rapenburg, wijk 2, nr. 36 (nu nr. 123), in de nabijheid van enkele stegen. (Naamwijzer Leyden 1841, p. 11; ga Leiden: br; cbg Den Haag: Advertenties) |
|
30-31 |
alsem en bittere galle: ‘alsem en gal(le)’ is een vaste uitdrukking voor grote bitterheid; vergelijk onder meer Klaagliederen 3:19: ‘[...] Gedenk aan mijn ellende en aan mijn ballingschap, aan den alsem en galle.’ |
| |
| |
33-34 |
het kelderachtige [...] Academiegebouw: het centrale gebouw van de universiteit is gevestigd in een voormalige kloosterkerk. Om het gebouw voor zijn nieuwe functie geschikt te maken, werd het met een balkenlaag verdeeld in een beneden- en een bovenzaal en werden de kerkvensters in tweeën gedeeld. (Van Oerle, ‘Het academiegebouw te Leiden’; Otterspeer, Academiegebouw, p. 4-7) |
|
38-39 |
de Chinezen niet met oesters, en Hefftrich niet met Elliot te verwarren: China en Elliot horen bij elkaar, net zoals Hefftrich en oesters; in beide gevallen verwijst Klikspaan naar berichten in de kranten van die dagen. George Elliot (1784-1863) voerde het bevel over de Britse vloot tijdens de eerste Opiumoorlog tussen China en Groot-Brittannië (1839-1842). De Leydsche Courant publiceerde geregeld verslagen over (de nasleep van) deze oorlog. In datzelfde dagblad adverteerde Johannes Hefftrich (1803-1856), die een oester- en zalmwinkel had aan de Breestraat, wijk 4, nr. 228 (nu nr. 108). (ga Leiden: br en bs; Leydsche Courant, 3 augustus 1840 en 5 december 1842) |
|
|
119. Advertentie van Hefftrich
|
|
43-44 |
groot Auditorium: de convocatie speelt zich af in de grote gehoorzaal van het Academiegebouw; zie voor de inrichting van deze ruimte afbeelding 70. |
|
44 |
funus: sterfgeval. De notulen maken herhaaldelijk melding van het overlijden van één van de studenten of hoogleraren. In 1837 bijvoorbeeld gebeurde dat op de bijeenkomsten van 10 april, 1 mei, 19 mei, 29 mei, 20 september en 22 september. |
|
45 |
Serenades aan Professoren: elk jaar overlegden de studenten kort voor de viering van de stichtingsdag van de Leidse universiteit (8 februari) welke hoogleraren voor een serenade in aanmerking kwamen. (Notulen Corpsvergaderingen, 25 januari 1838, 18 januari 1839, 27 januari 1840, 24 januari 1842 en 27 januari 1843) |
| |
| |
45 |
opwekkelijk: opwekkend, opvrolijkend. |
|
48 |
rekenschap van gelden: op 4 februari 1840 werd besloten dat de penningmeester voortaan jaarlijks verantwoording af zou moeten leggen van het beheer der onder hem berustende gelden. Elk jaar werd een commissie ingesteld die de boeken van de penningmeester controleerde. (Notulen Corpsvergaderingen, 4 februari 1840, 6 februari 1840, 7 mei 1841 en 20 maart 1843) |
|
51-52 |
het oude, smoezige, kwarto Notulen-boek, roodmarokijn van achter, paars gemarmerd op zij: Klikspaans beschrijving van het notulenboek komt overeen met het exemplaar in het archief van het lsc, met dien verstande dat de gemarmerde voor- en achterzijde niet (meer) paars, maar bruinachtig zijn. Op de rug van ‘roodmarokijn’ (een bepaalde leersoort) staat in goudopdruk: ‘Notulen der Algemeene Vergaderingen van het Studenten Corps’. |
|
smoezige: groezelige. |
|
53 |
observantie: inachtneming. |
|
53 |
gene: de preses. |
|
53 |
dezen: de secretaris. |
|
54 |
pluralis majestaticus: gebruikelijk is ‘pluralis majestatis’: het spreken van één persoon over zichzelf in het meervoud. |
|
60 |
porci epicurei: epicurische zwijnen. Naar Horatius, Epistulae i, iv, 16: ‘Epicuri de grege porcum’ (een zwijn uit de kudde van Epicurus). Volgens de Griekse filosoof Epicurus was genot, in de zin van onverstoorbare gemoedsrust, het hoogste goed. |
|
62 |
proh pudor: o schande. |
|
67 |
de Leeskamer: zie de plattegrond van Minerva op p. 297. |
|
73-74 |
zich nog met al die kinderachtigheden afgeven: zie Ophelderingen, 1143-1146 en de daarbij behorende annotatie. |
|
76 |
witte das, zwarten rok, korte broek: de destijds gebruikelijke dracht van predikanten. (Bos, In dienst van het Koninkrijk, p. 104-105) |
|
82 |
zich deszelfs voorbijgaande positie te schamen: het werkwoord ‘zich schamen’ werd wel gebruikt zonder ‘voor’. |
| |
| |
92 |
misopogon: baardhater. Zie verder Ophelderingen, 1148-1153 en de daarbij behorende annotaties. |
|
95 |
olim: weleer. |
|
96 |
landziekige: vervelende. |
|
102 |
als Tantalus naar het wegvlietend water: Tantalus is bekend vanwege zijn eeuwigdurende straf die erin bestond dat hij tot aan zijn kin in het water stond met boven zijn hoofd takken met vruchten. Maar de vruchten weken als hij ernaar hapte en het water daalde als hij ervan wilde drinken. |
|
104 |
schoffelen: met de voeten schuifelen. |
|
113 |
humanen: beschaafde. |
|
115-116 |
Demosthenes: (384-322 v.Chr.), Atheens staatsman en de grootste redenaar van de oudheid. |
|
117 |
als vinken: heel goed. |
|
119 |
Een numerus oratorius wat ben je me: Wat ben je toch een wonder van welsprekendheid. |
|
120 |
evenmatig: gelijkmatig. |
|
120-121 |
deftigen: plechtige. |
|
121 |
val in zijn toon: intonatie. |
|
121 |
op bevel van 't overleg: iets als: gestuurd door innerlijke overwegingen. |
|
125 |
actio: volgens de regels van de retoriek bestaat een redevoering uit vijf delen; de actio is de laatste fase: het uitspreken van de rede met de gepaste intonatie en gebaren. |
|
129-130 |
Edel Mogende Heeren: titel van de leden van de Staten-Generaal. |
|
130-131 |
herinnert gij u nog die Studenten-Convocatie, gehouden tot het nemen van maatregelen, bij het onregtvaardig in de kast plakken van eenigen onder u: hierover geen gegevens gevonden. Mogelijk verwijst Klikspaan naar een gebeurtenis die hij ook in Typen xi, 1290-1370 beschreven heeft. |
| |
| |
|
de kast: de gevangenis. |
|
plakken: smijten. |
|
135 |
's Gravenstein: gevangenis en tuchthuis aan het Pieterskerkplein. |
|
144 |
standjes: hier: opvliegende jongens. |
|
148-159 |
Verbeelde/De weelde...Verstommen/Of brommen,/Meer kunnen wij niet: citaat uit de ‘Voorzang [voor het derde deel der “Krekelzangen”]’ (1823) van Bilderdijk. (De dichtwerken, dl. 11, p. 329-330; Ophelderingen, 1155) |
|
Der Jeugd: Aan de jeugd. |
|
169 |
braaf: flink. |
|
180 |
onergdenkende: argeloze. |
|
186 |
strijkaadjen: overdreven complimenten. |
|
192-193 |
ruggetering: ruggenmergstering. |
|
200 |
Bertolotto zijne vlooijen: signor Bertolotto was directeur van een vlooientheater; verder geen gegevens bekend. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 161) |
|
215 |
snede: snit. |
|
215 |
menschheid: hier: lichaam. |
|
221-222 |
Ik ben het met Chesterfield eens: Ceremony is the superstition...it must not be entirely prescribed: Philip Dormer Stanhope, Earl of Chesterfield (1694-1773) schreef een groot aantal brieven, onder meer aan zijn zoon en pleegzoon, waarin hij sterk de nadruk legde op het belang van de uiterlijke vormen. Het citaat zoals Klikspaan het geeft, is niet teruggevonden. Wel komt in een brief van 30 oktober 1755 het begin van het citaat in iets afwijkende vorm voor: ‘Ceremony is the superstition of good-breeding, as well as of religion’. (Chesterfield, Miscellaneous Works, dl. 1, p. 203) |
|
224 |
pilotcoat: korte overjas van zware stof. |
|
224 |
kuitendekker: jas met lange panden. |
|
225 |
in puris: naakt. |
| |
| |
229 |
eene deftige bef [...] en een eerbiedwaardigen steek: wederom een verwijzing naar de ambtskledij van predikanten. (Bos, In dienst van het Koninkrijk, p. 104-105) |
|
233 |
Appollobeeld: de Griekse god Apollo werd gezien als de belichaming van de schoonheid. |
|
233-234 |
een getatoueerden Ta-Ta-Bahi-Bah: waarschijnlijk één van de oorspronkelijke inwoners van Nieuw-Zeeland; kenmerkend voor hen waren de tatoeages over het gehele lichaam. |
|
252 |
consistentie: stevigheid, bestendigheid. |
|
253 |
blok: gevoelloos type. |
|
264 |
gebeteren: helpen. |
|
266 |
de oude juffrouw Hoedt: Johanna Cornelia Hoedt-Bingley (1785-1869), eerste actrice bij het toneelgezelschap van Hoedt en Bingley, de Koninklijke Nederduitsche Tooneelisten van Zuid-Holland. |
|
277 |
alevel: ook. |
|
280 |
pantoffel: pantoffelparade: plaats waar mensen flaneren om elkaar te zien en om gezien te worden. |
|
281 |
pak ik in de bouten: omhels ik stevig. |
|
289 |
Van vroeger glans nog schemerende straal: citaat uit het berijmde verhaal 's Gravenhage (1843) van Adrianus Beeloo. (Beeloo, 's Gravenhage, dl. 1, p. 3; Ophelderingen, 1157) |
|
290 |
de Haagsche Loterijzaal: 's Gravenhage van Beeloo vangt aan met een lofzang op de Haagse Loterijzaal of Ridderzaal op het Binnenhof; het bovengenoemde citaat is aan deze lofzang ontleend. De Ridderzaal werd zo genoemd omdat daar tot in de negentiende eeuw de trekkingen van de Staatsloterij plaatsvonden. |
|
291-292 |
dat vetgemeste nonnen zaagt dansen: het Academiegebouw was oorspronkelijk de kapel van het klooster van de Witte Nonnen, een Dominicaner orde. Klikspaans typering van de nonnen komt overeen met het vooroordeel dat er aan het eind van de zestiende eeuw - toen het klooster werd geconfisceerd en de kapel een nieuwe bestemming kreeg - over de katholieke kerk bestond. In |
| |
| |
|
werkelijkheid betrof het een armlastige bedelorde. (Otterspeer, Academiegebouw, p. 4-5) |
|
293 |
op de maat van krassende violen: in 1675 was, ter gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Leidse universiteit, achterin het groot auditorium een muziekgalerij gebouwd om plechtige bijeenkomsten met muziek te kunnen opluisteren. (Otterspeer, Academiegebouw, p. 10) |
|
294-295 |
zoo dikwijls een versche Professor zijne stem voor het eerst binnen uwen omtrek verhief: verwijzing naar het academische gebruik van de inaugurele rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt. |
|
296 |
jure suo: krachtens zijn recht; verwijzing naar de formule ‘meo jure’, waarmee een hoogleraar tijdens een promotie zijn oppositie inzette. |
|
297 |
het dixi der jaarlijksche Oratie: met het uitspreken van ‘dixi’ (ik heb gezegd) besloot de scheidende rector magnificus de plechtige Latijnse redevoering waarmee hij op de dies van de Leidse universiteit (8 februari) zijn waardigheid aan zijn opvolger overdroeg. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 251) |
|
298-299 |
bij het nederleggen van het winstgevend Secretariaat: de rector magnificus werd bijgestaan door een secretaris, die jaarlijks werd gekozen uit de zittende hoogleraren. Aan het secretariaat waren de volgende voordelen verbonden: a. het recht van recensie (de jaarlijkse verlenging van de inschrijving, tegen betaling), b. het recht van deelneming in de emolumenten van de promoties en c. een onkostenvergoeding van ongeveer tweehonderd gulden per jaar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 258-260) |
|
300 |
Hemsterhuis: Tiberius Hemsterhuis (1685-1766), vanaf 1740 tot 1765 hoogleraar Griekse taal en vaderlandse geschiedenis te Leiden. |
|
300 |
Rau: de Leidse universiteit kende twee hoogleraren met de naam Rau. Klikspaan moet hier wel doelen op Sebald Fulco Johannes Rau (1765-1807), van 1787 tot 1807 hoogleraar in de godgeleerdheid en vanaf 1794 tevens in de Oosterse talen en Hebreeuwse oudheden, en niet op zijn minder vermaarde collega Johannes Jacobus Rau (1668-1719), hoogleraar geneeskunde van 1713 tot 1719. |
|
303 |
Heeren Curatoren: het college van curatoren, de raad van toezicht, bestaande uit vijf personen die geen deel uitmaken van de academische wereld. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 229) |
| |
| |
304 |
frac: rokkostuum. |
|
305 |
den gemaskerden boogschutter: verwijzing naar de maskerades van 1835 en van 1840, waaraan als boogschutter verklede studenten deelnamen. De maskerade van 1835 had de intocht van Ferdinand en Isabella in Grenada op 6 januari 1492 als onderwerp; de maskerade van 1840 stelde de intocht van Jan van Beieren in Leiden in 1420 voor. Het Academiegebouw vormde het begin- èn eindpunt van de optocht: de benodigdheden werden er opgeslagen, studenten konden er zich verkleden en na afloop werd de stoet bij het Academiegebouw weer ontbonden. Zie voor de boogschutters uit 1835 bijgaand fragment uit de smalle, meterslange litho van Leendert Springer (afbeelding 120). Op de prent van de maskerade van 1840 van H.J. Backer (afbeelding 21) lopen de boogschutters vooraan in de stoet, direct achter het groepje ruiters te paard. (Van Zonneveld en Berkvens-Stevelinck, De Leidse maskerade van 1835, p. xi en [p. 26-27]; Studenten-Almanak voor 1841, p. 133) |
|
305 |
den baardrager met zijn rouwstrik: het was een academisch gebruik om bij het overlijden van één van de hoogleraren in het groot auditorium een lijkrede te houden. Curatoren, hoogleraren en studenten waren daarbij aanwezig. (Otterspeer, Groepsportret met Dame, dl. 1, p. 321-325) |
|
305-306 |
den Leidschen jager in zijn boomgroene pak: verwijzing naar het groengekleurde uniform van het Corps Vrijwillige Jagers van de Leidse Hogeschool, dat in 1830-1831 ten strijde trok tegen de opstandige Belgen. Bij de plechtigheden rond vertrek en aankomst van de Jagers speelde het groot auditorium geen rol; de officiële plechtigheden vonden plaats in de Pieterskerk. Wel trok de feestelijke stoet bij de terugkeer langs het Academiegebouw. (Bel e.a., De Leidse Jagers, p. 45, 51-52 en 84-86) (zie afbeelding 121) |
|
306-307 |
den openbaar doctorerende in zijn pikzwarte [pak]: publieke promoties vonden plaats in het groot auditorium. |
|
308 |
de zoetvloeijende taal van een Ruhnkenius: David Ruhnkenius (1723-1798), van 1761 tot 1798 hoogleraar geschiedenis en welsprekendheid te Leiden. |
|
308-309 |
Brugmans: Sebald Justinus Brugmans (1763-1819) was van 1786 tot 1813 en van 1815 tot 1819 hoogleraar in de faculteit der wis- en natuurkunde te Leiden en doceerde daar botanie, natuurlijke historie en chemie. Daarnaast was hij werkzaam als hoogleraar medicijnen, eveneens te Leiden. |
|
309-310 |
Hollandsch leuteren onder het Collegie: tijdens de colleges was Latijn de voertaal; het gaat hier dus om studenten die met elkaar praten. Overigens werden de |
| |
| |
120. Maskerade 1835 (fragment): de boogschutters
| |
| |
121. Leids Vrijwillig Jager
| |
| |
|
colleges in de regel bij de hoogleraren aan huis gegeven. Waarschijnlijk doelt Klikspaan hier op de propedeusecolleges van John Bake, die als één van de weinigen toestemming van curatoren had om zijn lessen in het groot auditorium te geven. (Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 144). Zie ook Leven ii, 424-483 en de daarbij behorende annotaties. |
|
311 |
heeft de lier [...] aan den spijker gehangen: iets als: is de lier ongebruikt gebleven. Combinatie van twee vaste uitdrukkingen: ‘de lier aan de wilgen hangen’ (ontleend aan Psalmen 137:2) voor ‘ophouden verzen te maken’ en ‘de zaak hangt aan de spijker’ voor ‘de zaak blijft onafgedaan’. |
|
311-312 |
Aan de pompen: scheepscommando; hier iets als ‘aan de slag’. |
|
312-313 |
als Israël bij Meriba: tijdens de tocht door de woestijn naar het beloofde land kreeg het volk Israël gebrek aan water; Mozes sloeg met zijn staf op een rots, waarna er water uit kwam. De plaats waar dit gebeurde werd Meriba genoemd. (Exodus 17:1-7; Ophelderingen, 1159) |
|
313-314 |
zoo houdt ook de smachtende Redactie van den Almanak voor 1844 de uitgedroogde emmers op: geen gegevens gevonden over kopijgebrek. |
|
315 |
den voorsten catheder: het spreekgestoelte in het groot auditorium heeft twee niveaus; professorale oraties worden vanaf de hoogste katheder gehouden, overige redes worden vanaf de onderste, vooruitstekende katheder uitgesproken. (Otterspeer, Academiegebouw, p. 10) Klikspaans verdere beschrijving van de katheder is uitgebeeld in bijgaande illustratie, afkomstig uit de titeluitgave van de tweede druk (1868). |
|
323-324 |
neergeschlamierd: iets als ‘neergebungeld’ met de bijgedachte aan lange, slungelige benen; een ‘slamier’ is een lang, onhandig, lijzig persoon. |
|
328-329 |
vooraanzitting: het zitten vooraan, op de ereplaatsen. Vergelijk Mattheus 23:6, waar van de Schriftgeleerden en de Farizeeën gezegd wordt: ‘En zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden, en de voorgestoelten in de synagogen’. |
|
331 |
het klankbord: de houten hemel boven het spreekgestoelte, dienende om het geluid van de spreker beter te verspreiden. |
|
332 |
als twee zwaarden van Damocles: verwijzing naar de hoveling Damocles, die één dag koning mocht zijn; boven zijn troon was een puntig zwaard aan een dunne draad gehangen om hem te doordringen van de kwetsbaarheid van het geluk van een heerser. |
| |
| |
122. Het spreekgestoelte in het groot auditorium
| |
| |
336 |
den tabernakel: het draagbare heiligdom van de Israëlieten tijdens de tocht door de woestijn. Het was verdeeld in een voorhof, het Heilige (vgl. r. 337) en het Allerheiligste (vgl. r. 338); in het Allerheiligste mocht alleen de hogepriester, en dan nog slechts éénmaal per jaar, binnentreden. |
|
336-338 |
tot welks Heilige der dienstdoende priesterschap anders alleen op de Promotie de toegang verleend is: promovendi die in het openbaar hun proefschrift verdedigden, namen daartoe plaats op het laagste van de beide spreekgestoelten (vgl. Leven iv, 393-394). |
|
der [...] priesterschap: aan de [...] priesterschap. |
|
338-339 |
[tot] welks Allerheiligste slechts éénmaal 's jaars, op den achtsten Februarij, de aftredende hoogepriester binnentreedt: Klikspaan suggereert hier dat het bovenste spreekgestoelte alleen op de dies door de scheidende rector magnificus gebruikt mocht worden. |
|
339-340 |
de Joden [...] de Heidenen: de hoogleraren en universitaire bestuurders [...] de studenten. |
|
341-343/347-348 |
het hoekje, waar...de Curatoren...zouden kunnen gezegd worden uit te rusten [...] den overkant, waar...de Senatus amplissimus wordt ingestopt: universitaire bestuurders, hoogleraren en gepromoveerden hadden en hebben hun eigen banken in het groot auditorium. Het publiek nam plaats op de banken in het middendeel. |
|
342 |
op den grooten verzoendag: 8 februari, de dies van de universiteit. In het joodse geloof is Grote Verzoendag de dag waarop de hogepriester het Allerheiligste mag betreden. |
|
346 |
Morpheus: de god van de slaap en de dromen. |
|
346 |
de pinguis, de crassa [Minerva]: ‘Minerva pinguis’ of ‘Minerva crassa’ is een staande uitdrukking voor het grove, alledaagse verstand. |
|
346-347 |
de moeder-Schlette-Minerva: de vadsige Minerva; verwijzing naar Catharina Schlette-Fox (1782-1850), die de dagelijkse leiding had over hotel Plaats Royaal, gelegen op de hoek van het Noordeinde en het Kort Rapenburg. Moeder Schlette, zoals zij wel genoemd werd, moet ‘dik’ en ‘vet’ zijn geweest (zie Leven iv, 557-558). |
|
348 |
de Senatus amplissimus: de hoge senaat. De gezamenlijke vergadering van de academische senaat (de rector magnificus en de gewone hoogleraren) en het college van curatoren. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 229, 241 en 242) |
| |
| |
348 |
steken: ambtelijke hoofddeksels. |
|
349 |
beide: beide [hoekjes]. |
|
363-364 |
Ὁνδερδ ἀχθ ἐν ζεςτιχστε οὐεργαδεριγγ οὐαν ἑτ στυδεντενκορψ ὀπ Μαανδαγ: [Honderd acht en zestigste vergadering van het studentencorps op maandag]: Nederlandse tekst, in de letters van het Griekse alfabet weergegeven. In het Notulenboek Corpsvergaderingen komt, althans tot maart 1843, een dergelijke notatie niet voor. |
|
365 |
een rij soldaten zonder geweer, zoo als Professor Geel herinnert: toespeling op een passage uit een recensie van Jacob Geel (1789-1862), bibliothecaris en honorair professor te Leiden van 1822 tot 1859. Geel had J.W. Elink Sterk, schrijver van een studie naar het Griekse treurspel, geadviseerd om Griekse citaten voortaan mét accenten te laten afdrukken, want ‘Wij hebben ergens gelezen, dat een regel ongeaccentueerd Grieksch naar een rij soldaten zonder geweer gelijkt’. (Geel, ‘Over den schrik en het medelijden in het Grieksche treurspel, door J.W. Elink Sterk’, p. 37; Ophelderingen, 1161) |
|
366-367 |
Geen een accentje er op, dat, naar Matthiäs theorie, een hooger nootje, een reetje of een mietje, zou moeten verbeelden: de tekens in het ‘Grieks’ in r. 363-364 zijn geen accenten, maar zogeheten spiritussen, die aangeven of een klinker al dan niet geaspireerd moet worden gelezen. Accenten in het Grieks zijn muzikale tekens, die aangeven of een lettergreep rijzend of dalend is. De Duitse letterkundige en filoloog August Heinrich Matthiä (1769-1835) illustreerde dit in zijn Ausführlich Griechische Grammatik (1807) aan de hand van een notenbalk waarop rijzende lettergrepen met een mi worden aangegeven en dalende met een re. (Matthiä, Ausführlich Griechische Grammatik, dl. 1, p. 88) (zie afbeelding 123) |
|
368 |
utten: do's. |
|
371-372 |
het overlijden van den Weledelen Heer P.J. Ferbeeck, Philosophiae Studiosus: niet duidelijk of Klikspaan op een bestaand persoon doelt en, zo ja, op wie. Er studeerde wel een zekere Petrus Janus Gerlach Verbeek in Leiden. Deze had zich in 1838 ingeschreven als student letteren; in de Studenten-Almanak voor 1846 komt zijn naam nog steeds voor, zodat hij niet bedoeld kan zijn. De namen van de studenten die overleden in de periode 1837-1843 vertonen geen overeenkomsten met de naam ‘Ferbeeck’. |
|
373 |
den gewonen rouw van zes weken: dit was de gebruikelijke rouwperiode voor overleden studenten. (Notulen Corpsvergaderingen, 19 mei 1837) |
| |
| |
123. Matthiä, Ausführlich Griechische Grammatik
| |
| |
124. De sterrenwacht op het dak van het Academiegebouw
| |
| |
383-384 |
Porro nihil actum: verder is er niets besproken. |
|
405 |
alleen: iets als: als enige. |
|
406 |
bloozertjes doen: blozen. |
|
415 |
Lacy: Helaas. |
|
425 |
voys: wijs. Bedoeld is de melodie van ‘Dat kind dat heeft geen vader meer’ (Leven iv, 1090-1094); tekst en melodie zijn niet gevonden. |
|
430-431 |
hetwelk den oliebak boven in eene onstuimige zee verandert - arme Kayser: bedoeld is de sterrenwacht linksboven op het dak van het Academiegebouw, die de vorm van een olietank had. Directeur van de sterrenwacht was Friedrich Kaiser (1808-1872), van 1837-1840 lector en vanaf 1840 tot zijn dood hoogleraar wis- en natuurkunde te Leiden, belast met het onderwijs in de sterrenkunde. (zie afbeelding 124) |
|
436 |
zedelijkheid: deugdzaamheid. |
|
466-467 |
Applaudissements prolongés, zoo als Guizot in zijne histoire générale de la civilisation en Europe van zijne toehoorders getuigt: de Franse staatsman en historicus François Pierre Guillaume Guizot (1787-1874) bundelde de colleges die hij als hoogleraar in de nieuwe geschiedenis aan de Sorbonne had gegeven in Cours d'histoire moderne. Histoire général de la civilisation en Europe (1828). De editeurs noteren af en toe tussen haakjes hoe de toehoorders reageerden; het laatste college werd afgesloten met ‘Applaudissemens prolongés’ (langdurige bijval). (Guizot, Cours d'histoire moderne, p. 43) |
|
475 |
dies natalis: geboortedag. |
|
478 |
op: de uitdrukking ‘ergens iets op tegen hebben’ was destijds nieuw en ook omstreden. Dit verklaart mogelijk de cursivering van ‘op’, iets wat precies zo voorkomt in Klaasje Zevenster (1866) van Jacob van Lennep. (wnt xi, kolom 313) |
|
493 |
zeebouwer: zeeman. |
|
497 |
fulpen: fluwelen. |
|
514 |
tuimelenden: bedwelmende. |
| |
| |
519 |
struweelen: heesterbosjes. |
|
545-548 |
dat er een jool, een algemeen bacchanaal werd aangelegd...waarmeê de heele kas tot op het laatste centje naar de haaijen ging: verwijst mogelijk naar discussies voorafgaand aan de dies van 1841. Een student stelde toen voor om de viering op veel uitgebreider schaal dan gebruikelijk te doen plaatsvinden, aangezien er toch geld genoeg was. Hij dacht aan een maaltijd in de Schouwburg op kosten van de algemene kas. Zijn voorstel werd afgewezen. (Notulen Corpsvergaderingen, 19 en 27 januari 1841) |
|
552 |
sjouwers van beroep: iets als: eeuwige losbollen, naar de betekenis van ‘sjouwen’ in studententaal (een ongeregeld leven leiden). |
|
553 |
ketsen: afwijzen. |
|
554 |
muts: hier: studentenpet. |
|
564-565 |
Dus, een oogenblikje attentie...zoo als pias tot de boeren zeit: waarschijnlijk geen citaat, maar een toespeling op rondtrekkende kermisklanten, die op (jaar)markten en kermissen hun kunsten vertoonden. |
|
569 |
Atqui ergo: En dus. |
|
573 |
massacrade: woordspelletje met de woorden ‘maskerade’ en ‘massacre’ (hier: fiasco). Klikspaan verwijst in de volgende passage naar de maskerade van 1835, die werd geteisterd door regen- en sneeuwbuien. Kneppelhout zelf had als Venetiaans gezant aan deze optocht deelgenomen. (Van Zonneveld en Berkvens-Stevelinck, De Leidse maskerade van 1835, p. xii en [p. 53]) |
|
125. Maskerade 1835 (fragment): Kneppelhout als Venetiaans gezant
|
| |
| |
573-574 |
pars magna fui: waaraan ik een groot aandeel had. Citaat uit Vergilius, Aeneis ii, 6. |
|
574 |
parva, parvissima! heila! minima wil ik zeggen: [een] klein, het kleinste [aandeel]; na ‘heila’ brengt Laats een verbetering aan: de overtreffende trap van ‘parva’ is niet ‘parvissima’, maar het onregelmatige ‘minima’. |
|
579 |
oliepooten: natte benen. |
|
580-581 |
uit het Zuijen [...] Wind- regen- hagel- weerlicht- donder- bliksembuijen: citaat uit De Hollandsche Spectator, vertoog nr. 2 (27 augustus 1731) van Justus van Effen. (Van Effen, Hollandsche Spectator, dl. 1, p. 14. Ophelderingen, 1163; het daar genoemde paginanummer verwijst naar de oorspronkelijke druk) |
|
598 |
driehonderd fakkels: behalve meer dan tweehonderd studenten, deden nog driehonderd fakkeldragers mee aan de maskerade van 1835; zij waren voor 75 cent per persoon gerecruteerd uit de Leidse burgerij. (Van Zonneveld en Berkvens-Stevelinck, De Leidse maskerade van 1835, p. x) |
|
599 |
grootoudevrouw: grootmoeder; het gecursiveerde ‘oude vrouw’ staat voor ‘moeder’, naar analogie van het studentikoze ‘oude heer’ voor iemands vader. |
|
599 |
planzier: plezier. |
|
600 |
luizig: geweldig. |
|
600-601 |
En bleef het bij een dubbeltje, 'k zweeg nog! zoo als pater Brom tegen de boeren zei: citaat uit ‘Sermoen van Pater Brom’ door W.J. v[an] Z[eggelen] in de Almanak voor Hollandsche blijgeestigen van 1841. (p. 168; Ophelderingen, 1165) |
|
602-603 |
wellust: plezier. |
|
603-604 |
de geconsigneerde Rector Magnificus, wiens deur de trein niet voorbijkomt: heeft waarschijnlijk betrekking op de rectoraatswisseling van 1843. De studenten brachten de nieuw benoemde rector magnificus, Johannes Matthias Schrant, op 8 februari van dat jaar de traditionele serenade, maar niet, zoals gebruikelijk, bij zijn woonhuis (Schrant woonde namelijk buiten Leiden), maar bij een hotel in de Breestraat. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 89) |
|
trein: stoet. |
|
613 |
agere liever: trede liever op. |
| |
| |
629 |
zett'en: verkorte vorm van ‘zetteden’, de verleden tijd van ‘zetten’. |
|
643 |
refelleren: weerleggen. |
|
654 |
hagje: branieschoppertje. |
|
656-657 |
met Catilinarischen uitval: zo fel als Cicero tegen Catilina. Lucius Sergius Catilina (ca. 108-62 v.Chr.) probeerde door een samenzwering tegen consul Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.) de macht in handen te krijgen, maar door verraad ging de staatsgreep niet door. Met de eerste van zijn vier zogeheten Catilinarische redevoeringen (In Catilinam orationes, 63 v.Chr.) intimideerde Cicero zijn tegenstander dusdanig dat deze zijn heil in het buitenland zocht. |
|
664 |
spitsvindigheid: spitsvondigheid. |
|
667 |
aflegboel: zuippartij; vergelijk de uitdrukking ‘het afleggen’ voor ‘stomdronken worden’. |
|
670 |
geknooid: geduwd. |
|
683 |
te doen opmerken: op te merken. |
|
686 |
de schaar van van der Meer: Hendrik Joseph van der Meer (1813-1881), kapper te Leiden; hij woonde aan het Noordeinde, wijk 1, nr. 196 (nu nr. 29). |
|
701 |
daarstellen: vormen. |
|
701-703 |
Bij plegtige gelegenheden binnens kamers te eten en te drinken, wij laten het aan hoogheemraden over: in Leven xii, 474-481 verwijst Klikspaan naar een gebeurtenis waarbij ‘vier gulzige heemraden’ betrokken zouden zijn geweest. Zij lieten zich vijfentwintig pond hombaars (mannetjesbaars) voorzetten om alleen de hommen (klieren met teelvocht, beschouwd als lekkernij) te eten en de rest van de vis weg te werpen. |
|
hoogheemraden: leden van een dijk- of polderbestuur. |
|
718-719 |
zwartgefokte: zwartgebrilde. |
|
722 |
paai: vent. |
|
722 |
Gij trekt het wat al te ver: U overdrijft het enigszins. |
|
728 |
ongewacht: onverwacht. |
| |
| |
730 |
het moeskruid: de groente. |
|
734 |
gedaanteveranderingen van Proteussen: de Griekse zeegod Proteus kon verschillende gestalten aannemen, zelfs kon hij zich veranderen in water of vuur. |
|
747 |
pieperig: ziekelijk. |
|
749-753 |
van wien de Rabbijnen [...] zouden rondverteld hebben...hij was zwaar en moeijelijk ter sprake: zie Ophelderingen, 1167-1173 en de daarbij behorende annotatie. |
|
764 |
des nooddwangs: van de uiterste nood. |
|
792 |
Toon Muller: Lambertus Antonie Muller (1799-1849), kortweg Toon genaamd, was 27 jaar in dienst van sociëteit Minerva. Tot de verhuizing naar het Rapenburg was hij bediende, daarna vervulde hij de functie van kastelein. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 29 en 34-35; ga Leiden: br en bs) |
|
801 |
knooi: duw. |
|
806-807 |
de verheveling: letterlijke vertaling van het Griekse ‘meteoros’, de omhoog getilde. |
|
815 |
ex sine nomine plebe: uit de naamloze menigte. Naar Vergilius, Aeneis ix, 343: ‘ac multam in medio sine nomine plebem’ (en midden tussen de talrijke naamloze menigte). |
|
824-825 |
dan zouden wij boven meteen bovenkamers hebben: in de periode 1837-1844 was studentensociëteit Minerva gevestigd in een pand op het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nr. 19). Minerva huurde de benedenverdieping van het pand; op de bovenverdieping bevond zich de verzameling Japanse en Chinese etnografica van de eigenaar van het pand, Ph.F.B. von Siebold. |
|
839-841 |
Kapenaars! een ferm ras...dat Holland tot schering behield, ofschoon het Engeland tot inslag moest bekomen: in Nederland studeerden verschillende studenten uit de Kaapkolonie. Deze kolonie, in 1652 door de Verenigde Oost-Indische Compagnie gesticht, werd in 1795 door Groot-Brittannië bezet, in 1803 teruggegeven en in 1806 heroverd door de Britten. De Kapenaars van Nederlandse afkomst bleven aan hun moederland gehecht en zonden hun zonen bij voorkeur naar een Nederlandse universiteit. (Van Koppen, De geuzen van de negentiende eeuw, p. 45) |
|
844 |
kienen: lottospel voor kinderen. |
| |
| |
845-846 |
het Athenaeum Austro-Africanum: het South African College, gevestigd in Kaapstad en opgericht in 1829. Het college stond open voor jongens van Nederlandse en Engelse afkomst en leidde hen op voor de universiteit. (uct at 150, p. 22-27) |
|
846-847 |
lymphatische deelen: toespeling op de klassieke temperamentenleer, volgens welke iemands constitutie samenhing met de menging van de vier lichaamssappen (bloed, gele gal, zwarte gal en slijm). Het lymfatische type zou bleek zijn en weinig weerstandsvermogen hebben. |
|
853 |
perfectum: voltooid tegenwoordige tijd. |
|
864 |
slib gevangen hebbende: zijn doel niet bereikt hebbende. |
|
881 |
dat komt niet bij: dat is niet te vergelijken. |
|
881-882 |
met studie: met zorg. |
|
887 |
soesje: sufferdje. |
|
909-910 |
van Zenith en Nadir: van het bovenste en het onderste uiteinde (de denkbeeldige punten aan de hemel, loodrecht boven het hoofd en loodrecht onder de voeten van de waarnemer). |
|
917-920 |
Wie nach Homers Bericht, wenn in dem Trojerstreit...So bebt die Stube hier von den Studentenhälsen: Zoals in Homerus' relaas, wanneer in de Trojaanse Oorlog, Mars gewond een pijnkreet slaakt als uit tienduizend kelen - het hele leger en de bergen, de rotsen en het dal beven -, Zo dreunt de kroeg hier van de studentenkelen. Citaat uit de eerste zang van het komische heldendicht Der Renommist (1744; editie 1840, p. 15) van J.F.W. Zachariä. (Ophelderingen, 1175) |
|
931 |
harmony der Academiespheren: toespeling op de ‘harmonie der sferen’, de samenklank van het heelal die volgens de Pythagoreeërs ontstaat uit de beweging van de hemellichamen. |
|
932 |
crispin: korte mantel. |
|
934 |
dik bobbertje: pleonasme; een ‘bobbertje’ is een dikkerdje. |
|
939 |
rammelende: onophoudelijk sprekende. |
|
951 |
borstelende: steil overeind staande. |
| |
| |
964 |
Mijnheer Menschenhaat en Berouw: verwijzing naar een veelgespeeld toneelstuk van August Friedrich Ferdinand von Kotzebue, Menschenhasz und Reue (1787). Het stuk gaat over een echtpaar dat na enkele jaren huwelijk uiteen gaat, vanwege ontrouw van de vrouw. Zij blijven echter van elkaar houden en wanneer zij elkaar bij toeval weer ontmoeten, raken ze herenigd. Mijnders heeft zijn bijnaam te danken aan zijn ‘zwaarmoedige’ uiterlijk (r. 966-967); de bedrogen echtgenoot wordt namelijk ook getypeerd als een zwaarmoedig man, voor wie het leven weinig vreugde heeft. (Van Kotzebue, Menschenhaat en berouw) |
|
966 |
voedsterling der Muzen: student. |
|
970-973 |
Bijnamen zijn meestal vrij puriteinsch - Kill-sin-Pimple-of-Witham...you-had-been-damned-Barebone: Praise-God-Barebone was de bijnaam van de Engelse leerhandelaar Barebon(e) (1596?-1679). Hij was korte tijd lid van het Engelse parlement (Barebones Parliament, 4 juli-12 december 1653), dat toen bestond uit honderdveertig ‘godly men’, zeer vrome christenen, veelal van puriteinse herkomst. Waarschijnlijk heeft Klikspaan de overige bijnamen naar analogie van die van Barebone zelf bedacht. |
|
977-978 |
nomen en cognomen: naam en bijnaam. |
|
997 |
Beëlzebul: de opperste duivel. |
|
997 |
overduiveld: overbluft. |
|
998 |
zegswijze: formulering. |
|
1032 |
de intrede van Alexander den groote in Jerusalem: geen gegevens over gevonden. Op de vergadering van 14 september 1839 werd besloten dat het Collegium een voorstel zou doen voor een feestviering op de komende dies. Op 10 oktober 1839 werd het voorstel een maskerade te organiseren met algemene stemmen aangenomen. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 113-114) De notulen maken geen melding van discussies over het onderwerp van de maskerade. Wel werd er in de pers gespeculeerd over het thema van de optocht (zie de annotatie bij Typen xi, 207-210). |
|
1035 |
besneden: beperkt. Waarschijnlijk (ook) bedoeld als woordgrapje voor ‘joods’, op grond van de associatie ‘Jerusalem’ en het joodse gebruik der besnijdenis. |
|
1036-1037 |
den uittogt van de dieren uit de ark: als enige ontkomt Noach met zijn gezin aan de zondvloed. Als het water verdwenen is, draagt God hem op de ark te verlaten, samen met de dieren waarvan hij van iedere soort een paartje had mogen mee- |
| |
| |
|
nemen: ‘Al het gedierte, al het kruipende, en al het gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, gingen uit de ark.’ (Genesis 8:19) |
|
1037 |
dux gregis: herder van de kudde. Mogelijk ontleend aan Ovidius' Metamorphoses v, 327 of aan Tibullus' Elegiae i, x, 10. |
|
1047 |
moulinetslag: schermterm: de kruisgewijze zwaaiing van de degens om het stoten of houwen van meer dan een tegenpartij af te weren. (Kramers, Kunstwoordentolk, p. 570) |
|
1048 |
personaliteiten: persoonlijke hatelijkheden. |
|
1051-1052 |
dat wij [...] moeijelijk getrouw zullen kunnen blijven aan de geschiedenis: vanaf 1840 werd de eis van historische nauwkeurigheid nadrukkelijk gesteld. De gekozen intocht moest zo exact mogelijk gekopieerd worden. Daartoe bezochten de studenten archieven en musea, raadpleegden zij kostuumboeken en overlegden zij met historici. (Otterspeer, ‘De Leidse studentenmaskerade, 1825-1910’, p. 242) |
|
1058 |
den directeur van het Muzeum van oudheden: Coenraad Leemans (1809-1893) was vanaf 1839 directeur van het Rijksmuseum van Oudheden. Het museum (opgericht 1818, maar pas vanaf 1838 opengesteld voor het publiek) was gevestigd aan de Breestraat, wijk 4, nr. 185 (nu nr. 18). |
|
1059 |
Eindelijk: Tenslotte. |
|
1068-1072 |
eene lijst op de Societeit [...] eene lijst bij mij aan huis: lijsten ter intekening voor de maskerade van 1840 bevonden zich op sociëteit Minerva en ten huize van de secretaris van het Collegium. (Notulen Corpsvergaderingen, 10 oktober 1839) |
|
1074 |
het benoemen van eene Commissie: hierover geen gegevens in de Notulen Corpsvergaderingen. De commissie voor de maskerade van 1840 bestond uit tien leden; hun namen staan vermeld in de Studenten-Almanak voor 1841, p. 114. |
|
1103 |
glazen: ruiten. |
|
1143 |
gentiaan: soort likeur, zo genoemd naar de gentiaanwortel die erin verwerkt is. |
|
1152 |
spoorslag: krachtige aanmoediging, stimulans. |
|
1153 |
daemonium: bovennatuurlijk wezen dat mensen en hun handelingen beheerst. |
| |
| |
1155 |
Koepoort: één van de zeven toenmalige stadspoorten, gelegen aan de zuidkant van Leiden. |
|
1155 |
Lammen: het eiland Lammen(schans), ten zuiden van Leiden. |
|
1159-1160 |
het elzenhaantje, dat zijn donkerblaauw aan het vale groen van deszelfs lievelingstruik huwde: een ‘elzenhaantje’ is een blauwzwart kevertje, dat op elzenhout leeft. |
|
1162-1163 |
de legerplaats der Spaansche benden: het eerder genoemde Lammen. De Spanjaarden hadden zich tijdens het beleg van Leiden op meerdere plaatsen rond de stad verschanst, maar Lammen was wel de meest bekende legerplaats. De plek was door de hoge ligging alleen met veel verlies van volk te veroveren. Toch had men besloten tot een aanval. In de nacht vóór 3 oktober, vlak voor de geplande aanval, bleek de vijand de vesting verlaten te hebben. Daarmee was het ontzet van Leiden een feit. (Fruytiers, Korte beschryvinge van de strenge belegeringe en wonderbaarlyke verlossinge der stad Leiden, p. 38 en 133-137) |
|
1165-1166 |
loopt hij [...] een standje in den mond: komt hij [...] een opstootje tegen. |
|
1167-1168 |
broodbakker Teunissen: Adrianus Teunissen (ca. 1799-1851), broodbakker van beroep, woonde aan de Koepoortsgracht, wijk 2, nr. 136 (nu nr. 2). (ga Leiden: vt, br en bs) |
|
1168-1170 |
eene voorstelling van de Grieken bij Thermopylae [...] terwijl [...] een twintigtal ploert-Perzianen er op in beuken: de pas van Thermopylae was een strategisch zeer belangrijke nauwe doorgang tussen Noord- en Midden-Griekenland. In 480 v.Chr. probeerden de Grieken daar de opmars van de Perzische koning Xerxes tot staan te brengen. De Perzen wisten met hulp van een verrader een omtrekkende beweging te maken en vielen de Grieken in de rug aan. In de daaropvolgende paniek werd het Griekse leger verslagen. |
|
ploert-Perzianen: burger-vijanden. |
|
1176-1178 |
De burgemeester van Leiden, dat wil zeggen, een Curator van de Leidsche Hoogeschool, is afgetreden...bieden beiden in hunne betrekking tot de Academie eene serenade aan: Jhr. Mr. Jean Gijsberto de Mey van Streefkerk (1754-1844) trad in 1843 af als burgemeester van Leiden, een ambt dat hij sinds 1820 vervuld had. Hij werd opgevolgd door Paul du Rieu (1791-1857), die als nieuwe burgemeester automatisch curator werd van de Leidse universiteit. Op 8 februari 1843 brachten de studenten beiden een serenade. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 88-89; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 232) |
| |
| |
1179-1180 |
den negenden Februarij met een berookt en gekookt gelaat begroet: de jaarlijkse serenades vonden 's avonds bij het licht van een groot aantal fakkels plaats. De klachten over de smerige walm van die fakkels waren talrijk; zie ook r. 598-599 van deze schets. |
|
1183 |
het Wetboek van Koophandel: in 1838 werd tegelijk met een nieuw burgerlijk wetboek ook het wetboek van koophandel ingevoerd. Vanaf 1839 werden de colleges handelsrecht gegeven ‘ex novo Codice’, volgens het nieuwe wetboek. (Wachelder, Universiteit tussen vorming en opleiding, p. 146; Studenten-Almanak voor 1839, p. 101) |
|
1186 |
reis: eens. |
|
1188 |
met lantaarnaanstekers uiterlijk: dat wil zeggen: zwart beroet. |
|
1190-1192 |
één arm meer houdt den dreigenden stok boven de ontbloote kruin van Leidens burgerij...uit ééne keel meer in het oor: ook elders blijkt dat studenten erop los sloegen wanneer burgers nalieten hun hoed of pet af te nemen bij het passeren van de stoet ter gelegenheid van de dies. Bijvoorbeeld: ‘Hier weigert een blaauwjas zijn hoed af te nemen, een tik met den stok, en de vriend is gedwee!’ Zie ook Leven v, 1059-1062. (Gedenkschriften van eenen student. 1841. No. 1a, p. 12) |
|
1195 |
gebalsemde: welriekende, geurige. |
|
1199 |
den plantentuin: de hortus botanicus, gelegen tussen het Academiegebouw en de Singel, aangelegd in 1587 en sterk uitgebreid in 1817-1818. |
|
1202 |
evenmatig: gelijkmatig. |
|
1207 |
Minerva's tuin: het pand aan het Rapenburg had een diepe achtertuin. Op voorstel van de Commissarissen van Minerva richtte men voor de dies van 1841 een ‘loods’ op in die tuin om ook daar feest te kunnen vieren. (Notulen Corpsvergaderingen, 19 januari 1841) Zie voor de beschrijving van deze feestelijke ‘noodzaal’ Leven v, 1078-1081. |
|
1219 |
practische: feitelijke. |
|
1223 |
propaedeutici: studenten die het propedeutisch examen nog moeten afleggen. |
|
1223-1224 |
doctorandi: studenten die zich voorbereiden op hun promotie. |
|
1234 |
afgetrokkene: abstracte. |
| |
| |
1241 |
dubbelen Doctor: een enkele maal kwam het voor dat iemand in twee vakken tegelijk promoveerde. Een zekere Jacobus Paulus Amersfoordt bijvoorbeeld verdedigde op 5 juni 1841 twee dissertaties. (Studenten-Almanak voor 1842, p. 88) |
|
1244 |
doctor umbraticus: kamergeleerde; naar Petronius, Satyricon 2. |
|
1252 |
folianten: boeken van het grootste formaat. |
|
1253-1254 |
betrekkingen: bloedverwanten. |
|
1258-1259 |
den beschonken Heloot voor het oog der Lacedemonische jongelingschap: om jonge Spartanen een afkeer tegen dronkenschap bij te brengen, werden slaven gedwongen zich aan zware rode wijn te bedrinken. Vervolgens werden zij de eetzaal binnengebracht waar zij obscene liederen moesten zingen en schunnige dansen uitvoeren. (Weber, De Spartanen, p. 103) |
|
Heloot: oorspronkelijke bewoner van Sparta, die van zijn vrijheid beroofd was en als lijfeigene van de staat verschillende plichten te vervullen had. |
|
Lacedemonische: Spartaanse. |
|
1305 |
gudsing: stroom. |
|
1309 |
eigenaardig: kenmerkend, karakteristiek. |
|
1312 |
Gehoorzaal: bij speciale gelegenheden werden er wel diners in de Stadsgehoorzaal in de Breestraat gegeven. |
|
1320 |
akker Gods: begraafplaats. |
|
1324 |
pennen: vleugels. |
|
1326-1327 |
broedertrits: troep broeders. |
|
1328 |
nokken: snikken. |
|
|