| |
| |
| |
4.4.11 VIII. Sempre Crescendo
vooraf |
Sempre Crescendo (voortaan: sc), het Leidse studentenmuziekgezelschap, werd op 8 december 1831 opgericht. De geschiedenis van het gezelschap is goed gedocumenteerd; het Archief van het Leids Studenten Corps (voortaan: lsc) bezit onder meer Notulenboeken, Wetten, Ledenlijsten en Programma's vanaf het moment van oprichting. |
|
Kneppelhout was vanaf 14 maart 1833 tot september 1837 Buitengewoon lid van sc. (Stichting Kneppelhout, Doetinchem; Archief lsc: 272.1.2.2: Ledenlijst 1831-1838) Bij het schrijven van deze aflevering moet hij de Wetten van sc binnen handbereik hebben gehad. Dat valt bijvoorbeeld op te maken uit zijn weergave van de discussie over de rechten en bevoegdheden van de Buitengewone leden, waarbij hij in de hoofdtekst en in de Ophelderingen tot in details uit die Wetten citeert. |
|
107. Bul Kneppelhout sc (Buitengewoon lidmaatschap)
|
| |
| |
108. Ledenlijst sc, met de naam van Kneppelhout
| |
| |
|
Vanaf r. 147 wordt een incident tijdens een uitvoering van sc beschreven. Dergelijke ordeverstoringen waren geen uitzondering; de Notulenboeken maken herhaaldelijk melding van wangedrag van leden. Zo werd er op 2 november 1841 ‘een der leden, wegens zyn onophoudelyk getier, de zaal uitgewerkt’. (Archief lsc: 272.1.3.1: Notulenboek 1838-1855) Voor zover in de documenten kon worden nagegaan, heeft Klikspaan niet één bepaald incident als model voor zijn schets gebruikt. |
|
|
109. Notulenboek sc 1838-1855
|
|
|
Tijdens het werken aan de aflevering over sc verbleef Kneppelhout tijdelijk in Driebergen. Hij vroeg Alexander Ver Huell hem vanuit Leiden enkele boeken toe te sturen die hij voor zijn werk nodig had. Het betrof een boek van François Joseph Fétis (‘den titel ben ik vergeten, maar het handelt over de geschiedenis van de muzyk’), een fragment uit Les rayons et les ombres van Victor Hugo, de Camera obscura van Hildebrand en Waarheid en droomen van Jonathan. (Ver Huell, Briefwisseling, p. 102) Al deze titels blijkt hij in zijn schets verwerkt te hebben. Uit dezelfde brief blijkt ook dat Ver Huell Kneppelhout had gevraagd een passage aan de Leidse manege te wijden. Deze was daartoe bereid, maar wilde nog twee dingen weten: ten eerste of de manegehouder wel of geen onder- |
| |
| |
|
steuning van het stadsbestuur kreeg en ten tweede hoeveel paarden hij op stal had staan. De eerste vraag leverde geen duidelijk antwoord op; er is in deze aflevering dan ook niets over deze kwestie terug te vinden. Op de tweede vraag antwoordde Ver Huell: ‘Zeven slechte paarden heeft hy op stal staan en dan nog drie andere die vry goed zyn doch alleen in de Manege gebruikt worden.’ (Ver Huell, Briefwisseling, p. 103) Kneppelhout verwerkte Ver Huells antwoord in r. 546-547 van deze schets. |
|
motto |
Ich höre die Menschen,/Und sehe sie nicht: Ik hoor de mensen, En zie ze niet. Citaat niet gevonden. |
|
6 |
Woensdag, op het veertiendaagsch concert: de leden van sc kwamen eenmaal per week, op woensdag, bijeen. De ene woensdag was er een muziekuitvoering, de andere was bestemd voor repetities. Op 12 juni 1838 werd besloten de bijeenkomsten naar de dinsdagavond te verplaatsen. (Archief lsc: 272.1.1.1: Wetten Werkende leden 1836, hfdst. iii, art. 1 en 4; hierna aangehaald als Wetten wl 1836) Aanvankelijk kwam men bijeen in de Schouwburg; op 27 februari 1833 besloot men voortaan in de Stadsgehoorzaal te vergaderen. (Archief lsc: 272.1.3.1: Notulenboek 1831-1835) |
|
110. Wetten Werkende leden sc 1836
|
| |
| |
111. Stadsgehoorzaal (links van de kerk)
| |
| |
112. Plattegrond Stadsgehoorzaal
| |
| |
7 |
obligaatpartij: partij die een zangstem begeleidt, bijvoorbeeld een sopraanaria met obligaat vioolpartij. Obligaatpartijen werden ten onrechte vaak ook ‘solo's’ genoemd; gezien de context gebruikte Klikspaan het woord ook in de laatste betekenis. |
|
9-10 |
ten einde de Contributie te bezuinigen [...] voor zijn Buitengewoon-Lidmaatschap bedankt heeft: sc kende Werkende leden en Buitengewone leden. De Werkende leden waren de musici, de Buitengewone leden hadden het recht repetities en concerten bij te wonen. Buitengewone leden betaalden vier gulden contributie; daarnaast betaalden zij per concert vijftig cent. Op de vergadering van 26 april 1837 besloot men dit bedrag te verhogen tot vijfenzeventig cent per concert. (Archief lsc: 272.1.1.1: Wetten Buitengewone leden 1836, hfdst. iv, art. 1; hierna aangehaald als Wetten bl 1836) |
|
11-12 |
krachtens Hoofdstuk i, § c, Art. 3 van de Wetten voor het Gezelschap: verwijzing naar de paragraaf ‘Gasten’ in de Wetten wl 1836; artikel 3 bepaalde dat studenten van de Leidse hogeschool, die geen lid van sc waren, geïntroduceerd konden worden door een lid dat die avond een obligaatpartij vervulde, met dien verstande dat de obligatist slechts één student op dezelfde avond kon introduceren en dat de geïntroduceerde gedurende het dan lopende jaar, tot aan de grote vakantie, niet meer zou worden toegelaten. |
|
14-15 |
staat zijn naam te prijken in het Gastenboek naast dien van zijn waardigen vriend van Vliezen: op 22 februari 1832 besloten de leden van sc een Gastenboek in te richten (Notulenboek 1831-1835). De Gastenboeken zijn niet bewaard gebleven. |
|
15-16 |
kleine Gehoorzaal: in de kleine zaal, die grensde aan de grote, behandelden de leden voorafgaand aan het concert de agenda van sc. (ga Leiden: Prentencollectie, nr. 28950; Backer, Sempre's eeuwfeest, p. 12) (zie afbeelding 112) |
|
17 |
in plaats van de boete een gedeelte der Vergadering mis te loopen: in plaats van de boete [mis te lopen, en dus op tijd aanwezig te zijn] een gedeelte der Vergadering mis te loopen [en dus een boete te moeten betalen]. Het vierde hoofdstuk van de Wetten wl 1836 betrof de ‘Contributiën en Boeten’. De boetes liepen op naarmate men een groter deel van de bijeenkomst verzuimde. |
|
19-20 |
minder nog, of zij moesten [...] op een dubbeltje zien, met jassen en mantels aan: op 5 november 1839 had de preses van sc voorgesteld om alle leden te verplichten hun mantel of overjas buiten de zaal te laten, met de bedoeling wanorde te voorkomen. (Notulenboek 1838-1855) |
|
21 |
komfoortjes: toestelletjes om pijpen en sigaren aan te steken. |
| |
| |
24-25 |
als de gouden appelen der Hesperidentuin, door draken in den tooi van Commissarissen bewaakt wordt: de Hesperiden, legendarische nimfen, bewaakten, bijgestaan door een draak, in de naar hen genoemde tuin de boom met gouden appels, die Hera bij haar huwelijk ten geschenke had gekregen. |
|
Commissarissen: sc werd bestuurd door acht Commissarissen, vier van de Werkende, en vier van de Buitengewone leden. (Wetten wl 1836, hfdst. ii, art. 1 en hfdst. ii, § f, art. 1) |
|
27-29 |
die reeds voor een tweede maal, gedurende het laatste driemaandelijksche termijn, een concertavond met hunne tegenwoordigheid vereeren: de Wetten wl 1836 kenden verschillende bepalingen met betrekking tot introducés; ingezetenen van de stad Leiden mochten worden geïntroduceerd, maar niet meer dan één keer per termijn. De termijnen vingen aan per 1 oktober, half januari en half april. (Wetten wl 1836, hfdst. i, § c, art. 2 en hfdst. iv, art. 1) |
|
31-32 |
versteken van het genoegen: het genoegen wil onthouden. |
|
33-35 |
een besluit te nemen, volgens hetwelk het getal der Buitengewone Leden dat van twee honderd niet mag te boven gaan: deze bepaling staat in de Wetten bl 1836, hfdst. i, § a (‘Buitengewone leden’), art. 7. |
|
40-41 |
Want daar, gelijk wij reeds de vrijheid namen aan te merken, wie te Leiden verkiest te wonen zich een weinig behelpen moet: verwijzing naar Typen viii, 26-29: ‘[...] toch zou men er aangenaam en talrijk gezelschap hebben kunnen ontmoeten en, met de gedachte dat wie te Leiden verkiest te wonen zich een weinig moet behelpen, zich goed kunnen amuseren.’ |
|
42-43 |
die voor weinige jaren daargestelde Stads-Gehoorzaal: een deel van het St. Catharina Gasthuis, dat zich uitstrekte van de Breestraat tot aan de Aalmarkt, werd in 1826 verbouwd tot Stadsgehoorzaal. |
|
daargestelde: tot stand gebrachte. |
|
43-44 |
de bouwheer en de ontzettend achtbaren, die er het plan van goedkeurden: de stadsarchitect van Leiden, Salomon van der Paauw (1794-1869), had het ontwerp voor de verbouwing gemaakt. Op 30 maart 1826 keurde de gemeenteraad zijn plannen goed. (Driessen, ‘Het leven en de geschriften van S. van der Paauw’, p. 1 en 12; ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen Gemeenteraad, 30 maart 1826) |
|
49 |
onvoegzame: niet passende. |
|
60 |
het burger muzijkgezelschap Musis Sacrum: ‘Aan de Muzen gewijd’, opgericht in 1828. |
| |
| |
62 |
Het meesterstuk: de zaal. |
|
62 |
Robert, de alknecht: Jan Robert (1797-1872) verleende als pedel van het lsc, bediende en oppasser verschillende diensten aan de Leidse studenten. Hij woonde op de Breestraat, wijk 4, nr. 282 (nu nr. 149). (ga Leiden: br en bs) |
|
63-64 |
Het is half zeven geslagen: gedurende de maanden oktober tot en met april begonnen de bijeenkomsten van sc om half zeven, in de maanden mei en juni een half uur later. (Wetten wl 1836, hfdst. iii, art. 1) |
|
64-65 |
des q.q. op steen gebragten Wetrens: Nicolaas Joseph Wetrens jr. (1808-1861), de eerste dirigent-directeur van sc (1831-1857). (Bouws, ‘Nicolaas Joseph Wetrens’) |
|
q.q.: qualitate qua: in de hoedanigheid waarin (hij optreedt); ambtshalve. |
|
op steen gebragt(en): er zijn verschillende gelithografeerde portretten van Wetrens overgeleverd. Waarschijnlijk doelt Klikspaan op een litho van P.F. Heyse naar P. van Wijngaarden (datering onbekend). Het betreft een borstbeeld met omgeslagen mantel, voorzien van het onderschrift: ‘Chef d'Orchestre de la Societé Philharmonique Sempre Cresendo [sic] à Leide’. (ga Leiden: Prentencollectie, nr. 63016) |
|
113. Nicolaaas Joseph Wetrens
|
| |
| |
67-70 |
Voor nog de kweekelingen [...] er zich, in navolging zeker der Duitsche Universiteiten, op toelegden zich door uiterlijke teekenen, met name door het dragen van verschillend gekleurde petten [...] tot clubben te organiseren: verwijst naar het gebruik dat aan het begin van de negentiende eeuw aan de Duitse universiteiten was ontstaan; daar toonde men met bijvoorbeeld sjerpen, petten of linten van bepaalde kleuren tot welke club men behoorde. (Meyers Enzyklopädisches Lexikon, dl. 6, p. 66) In Leiden gaf een gekleurd biesje aan de pet aan tot welke faculteit een student behoorde. De kleuren waren als volgt: zwart voor godgeleerdheid, rood voor rechtsgeleerdheid, groen voor geneeskunde, blauw voor wis- en natuurkunde en wit voor letteren en wijsbegeerte. (De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 213-215) |
|
94-95 |
Bolus voorbij, die aan de deur, met zijne trommel op een stoel naast hem, de wacht houdt: Izaak Abraham Cassier (ca. 1800-?) was bolusbakker op de Garenmarkt, wijk 2, nr. 200 (nu nr. 5). (ga Leiden: br en bs) De bijnaam Bolus had hij te danken aan de ‘stroopige gebakjes, dagelijks door hem, op den overloop der academietrap, der collegegrage jeugd in de tusschenkwartieren uit een groenen trommel ter versnapering te koop geboden.’ (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 321; zie verder de annotatie bij Typen viii, 78) |
|
95-96 |
vervullen, als waren het de Leidsche wevers van Borger, de Breestraat met gedruisch en laten, in den werkelijken zin, violen zorgen: verwijzing naar de laatste regels van het gedicht ‘De vaderlander’ (1814) van Elias Anne Borger (1784-1820). (Borger, Dichterlijke nalatenschap, p. 22; Ophelderingen, 851-857) De uitdrukking ‘fiolen/violen laten zorgen’ komt voor in de slotregel van Borgers vers (‘En laat violen zorgen’) en betekent: zich nergens om bekommeren (eigenlijk: de flessen - ‘fiolen’, soms ook: ‘violen’ - voor de betaling van het gelag laten zorgen). |
|
98 |
melomanen: mensen met een hartstochtelijke liefde voor muziek. |
|
103-104 |
het Jovivat van Sempre, het Gezelschap, voor vol orkest bewerkt, door den Heer le Lièvre geschonken: op 22 februari 1832 gaf het gezelschap Euterpe aan sc het Iovivat voor orkest gearrangeerd door Le Lièvre cadeau. (Notulenboek 1831-1835) |
|
le Lièvre: Abraham le Lièvre (1799-1860), directeur van de muziekschool te Leiden. (Gregoir, Essai historique sur la musique et les musiciens, p. 23; ga Leiden: br en bs) |
|
107 |
fulpen: fluwelen. |
|
129 |
de gallerij: het hoogstgelegen deel van de zitplaatsen in de schouwburg, de goedkoopste rang. |
| |
| |
132-133 |
de poëzij der lucht, gelijk Hasebroek de toonkunst noemt: naar een versregel uit het gedicht ‘Weemoed’ (1835) van Johannes Petrus Hasebroek (1812-1896): ‘O Toonkunst! Poëzy der lucht! Hoe boeit/Uw tooverstem den boezem, dienze ontgloeit!’ (Hasebroek, Poëzy, p. 118) |
|
139-140 |
de theebezoeken bij de Hoogleeraren zijn afgeloopen: de theevisites bij hoogleraren vonden in de regel in de namiddag plaats, vanaf een uur of vijf tot een uur of zeven. |
|
144-145 |
de almagt der kunst, die steden bouwde en tijgers temde: verwijzing naar twee mythologische musici, Amphion en Orpheus. Amphion, zoon van Zeus, bezat een gouden lier, die hij zo mooi bespeelde dat bij het bouwen van de muren van Thebe de stenen zich vanzelf tot een muur vormden. Orpheus wist met zijn muziek zelfs wilde dieren te betoveren. |
|
149 |
knapte: opdronk. |
|
161-162 |
Op die passasie/ Drink ik een glaasie: niet gevonden. |
|
169 |
ad hajos: waarschijnlijk studententaal, quasi-Latijn voor ‘naar de haaien’. |
|
174 |
Geschoffel: geschuifel van voeten. |
|
181 |
Mezzo voce: met zachte stem. |
|
184 |
Poco agitato: een beetje opgewonden. |
|
186 |
variatie: muzikaal genre, bestaande uit een thema gevolgd door een reeks gewijzigde of grondig getransformeerde herhalingen van het thema. |
|
193 |
Tempo di marcia: marstempo. |
|
195 |
Pluk starren: uitbreiding van de verwensing ‘loop naar de maan’ (en pluk starren). |
|
196 |
Diminuendo: zachter wordend. |
|
199 |
Forte: krachtig. |
|
201 |
mainteneert: onderhoudt. |
|
201-202 |
fluiten: hier: vrouwelijke geslachtsdelen. |
| |
| |
209 |
vivace: levendig. |
|
215 |
steigert: (van kwaadheid) op zijn achterste benen gaat staan. |
|
215 |
con espressione: met uitdrukking. |
|
217 |
met eene Joodsche goochelaarstem: toespeling op het optreden van bekende goochelaars; beroemd waren bijvoorbeeld leden van de joodse families Kinsbergen en Bamberg, die gedurende de hele negentiende eeuw de kermissen afreisden. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 26-47) |
|
223-224 |
tutti con furore: allen met razernij. |
|
233 |
hoorde Zeiler nog op de fagot poepen: Johan Christoph Zeiler (1803-1871), muziekmeester en leraar fagot aan de Koninklijke muziekschool te Den Haag. (Gregoir, Essai historique sur la musique et les musiciens, p. 48; ga Den Haag: br en bs) Volgens de Notulenboeken trad Zeiler geregeld op tijdens de veertiendaagse concerten van sc. |
|
poepen: toeteren. |
|
240-241 |
toen hij zich op de levendige Breêstraat een kuischen weg door de dartele meiden baande: in de achttiende en kennelijk ook nog in de negentiende eeuw tippelden er hoertjes door de hoofdstraat van Leiden. (Noordam, ‘Prostitutie in Leiden in de 18de eeuw’, p. 74) |
|
254-255 |
een bespraakte droom, gelijk een reeds aangehaalde dichter haar noemt: naar een versregel uit het gedicht ‘Weemoed’ (1835) van Hasebroek: ‘Bespraakte droom, die scheemrende idealen/Verlichaamt tot geluiden! [...]’ (Hasebroek, Poëzy, p. 119) |
|
269-270 |
armen- en invitatie-concerten: op 11 december 1832 gaven de leden van sc hun eerste zogeheten armenconcert; de opbrengst (ruim vijfhonderd gulden) ging naar de Leidse Commissie van Weldadigheid. Op 20 februari van het jaar daarop vond het eerste invitatieconcert plaats voor niet-leden van het gezelschap. Zowel de armen- als de invitatieconcerten groeiden uit tot een traditie. (Notulenboek 1831-1835) (zie afbeelding 114) |
|
275 |
pijpensteel: bepaalde pijpen bestonden uit een losse kop, steel en mondstuk; de steel kon dus worden gebruikt als een soort fluit. |
|
275 |
vaderlief: slaapmuts. |
|
280 |
toegelegd: dichtgelegd (met planken). |
| |
| |
114. Programma eerste invitatieconcert sc
| |
| |
286 |
verdieping: hoogte van de zaal. |
|
290-291 |
heeft [...] uit: is [...] voorbij. |
|
293-295 |
als of het Studenten waren, op de harde, vieze banken van den bak: de eerste drie rijen van de bak waren voor de studenten gereserveerd. |
|
297 |
het tooneelorkest: waarschijnlijk is bedoeld: de orkestbak. |
|
303 |
vlierpot: pot waarin men vlier liet trekken; de vlier werd beschouwd als een geneeskrachtige plant. |
|
317 |
bange: benauwende. |
|
325 |
uncomfort: ongemak. |
|
336 |
klassiesche: klassieke. |
|
339-342 |
Eene diepzinnige symphonie wordt [...] in tweeën gehakt: uit programma's van sc blijkt dat op concertavonden zo'n acht tot twaalf stukken werden opgevoerd. Daaronder was vaak een symfonie, die gedeeltelijk bij de aanvang en gedeeltelijk als laatste nummer voor de pauze ten gehore werd gebracht. (Archief lsc: 272.1.5: Programma's 1832-1837) |
|
bravour-aria: zangstuk voor één stem met begeleiding van een of meer instrumenten, met moeilijke overgangen en ongewone wendingen. |
|
342-343 |
romances: korte strofeliederen, eenvoudig van melodie en begeleiding, meestal een tragische liefdesgeschiedenis behandelend. |
|
343-346 |
Nog eens! welke meening kan...in den geest der toehoorders verdringen: zie Ophelderingen, 859-863 en de daarbij behorende annotatie. |
|
354-356 |
Beethoven [...] Weber [...] Rameau [...] Mozart, Glück, Spohr, Cherubini: Klikspaans opsomming van componisten lijkt vrij willekeurig te zijn, al geeft hij natuurlijk wel een beeld van de negentiende-eeuwse smaak. Aangezien hij alleen namen noemt en geen verdere bijzonderheden geeft (iets wat ook geldt voor de later volgende opsommingen van auteurs en schilders), valt, zeker bij kunstenaars met een groot en gevarieerd oeuvre, niet uit te maken naar welke aspecten van hun werk zijn bewondering vooral uitgaat. Opvallend is dat Klikspaan relatief veel contemporaine componisten noemt en dat het genre van de opera goed vertegenwoordigd is. |
|
Beethoven: Ludwig van Beethoven (1770-1827), Duits componist. |
| |
| |
|
Weber: Carl Maria von Weber (1734-1812), Duits componist; ontwikkelde een Duitse operastijl als tegenhanger van de dominante Italiaanse stijl. |
|
Rameau: Jean Philippe Rameau (1683-1764), Frans componist; vooral beroemd door zijn balletmuziek. |
|
Mozart: Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791), Oostenrijks componist. |
|
Glück: Christoph Willibald von Gluck (1714-1787), Duits componist, vooral van opera's. |
|
Spohr: Louis Spohr (1784-1859), Duits componist. |
|
Cherubini: Luigi Carlo Zenobio Salvatore Maria Cherubini (1760-1842), Italiaans componist, vooral van kerkmuziek en opera's in de stijl van Gluck. |
|
358 |
de zoogenaamde muzijkfeesten: de Maatschappij tot bevordering der toonkunst (opgericht 1829) organiseerde verschillende grote muziekfeesten, waar bezoekers uit het hele land naar toe kwamen. Het eerste grote muziekfeest vond plaats in Rotterdam (april 1830), daarna volgden Den Haag (oktober 1834), Amsterdam (april 1836 en mei 1840) en ten slotte weer Den Haag (juli 1842). (Van Dokkum, De Maatschappij tot bevordering der toonkunst) |
|
362 |
fatsoen: model. |
|
363-364 |
Homerus, Virgilius, Dante, Shakespeare, Goethe: opsomming van ‘klassieke’ auteurs door de eeuwen heen, grote representanten van hun nationale literaturen. |
|
Homerus: achtste eeuw v.Chr; Grieks episch dichter aan wie de oudst bewaarde voortbrengselen van de Griekse letterkunde worden toegeschreven. |
|
Virgilius: Publius Vergilius Maro (70-19 v.Chr.), Latijns dichter. |
|
Dante: Dante Alighieri (1265-1321), Italiaans dichter. |
|
Shakespeare: William Shakespeare (1564-1616), Engels dichter en toneelschrijver. |
|
Goethe: Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832), Duits dichter. |
|
365 |
Apelles: leefde in de vierde eeuw v.Chr.; geldt als de beroemdste schilder van de Griekse oudheid. Van zijn werken is niets bewaard gebleven, zijn roem komt voort uit verhalen van antieke auteurs. |
|
366 |
Phydias: leefde in de vijfde eeuw v.Chr.; geldt als de beroemdste beeldhouwer van de Griekse oudheid. Zijn werk is slechts bekend uit beschrijvingen en door kopieën en afbeeldingen op munten. |
|
367 |
Raphael, Michel-Angelo, Holbein, Durer, Rembrandt: in Klikspaans opsomming van schilders ligt de nadruk op de (Italiaanse) renaissance. |
|
Raphael: 1483-1520; Italiaans schilder en tekenaar. |
|
Michel-Angelo: 1475-1564; Italiaans beeldhouwer en schilder. |
| |
| |
|
Holbein: familienaam van vier Duitse schilders; beroemd zijn vooral Hans Holbein de Oude (ca. 1465-1524) en zijn zoon Hans Holbein de Jonge (1497?-1543). |
|
Durer: Albrecht Dürer (1471-1528), Duits schilder en graficus. |
|
Rembrandt: Rembrandt van Rijn (1606-1669), Nederlands schilder, tekenaar en etser. |
|
377 |
Titania: de koningin der elfen, personage uit Shakespeares A Midsummer Night's Dream (1595 of 1596). |
|
380 |
Palestrina, Händel, Bach: gemeenschappelijk kenmerk van deze componisten is hun grote betekenis voor de kerkmuziek van hun tijd en daarna. |
|
Palestrina: Giovanni da Palestrina (ca. 1525-1594), Italiaans componist. |
|
Händel: Georg Friedrich Händel (1685-1759), Engels componist van Duitse afkomst. |
|
Bach: Johann Sebastian Bach (1685-1750), Duits componist.
Zie ook Ophelderingen, 865-870 en de daarbij behorende annotatie. |
|
386 |
De Missen, de Oratorio's, de Psalmen: vormen van gewijde muziek. De mis, oorspronkelijk de voornaamste liturgische dienst in de rooms-katholieke godsdienst, had zich ontwikkeld tot een groots, meestal religieus, concertnummer voor solisten, koor, orkest en orgel. Het oratorium is een dramatisch gedicht, met een gewijd, maar niet liturgisch onderwerp, gezongen door solisten en koor en begeleid door een volledig orkest. De psalmen zijn godsdienstige liederen, oorspronkelijk afkomstig uit het Boek der Psalmen in het Oude Testament, later ook voor de concertzaal bewerkt. |
|
387-388 |
als melaatschen, de heilige tempelgewelven ten openbaren marktveld uitgedreven: mogelijk een toespeling op de melaatse koning Uzzia in 2 Kronieken 26:19-21 en dan vooral op vers 21: ‘Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis des Heeren afgesneden [...].’ |
|
392-395 |
Pieneman, wat zoudt gij zeggen, zoo een paar matrozen, uit uwe voorstelling van de Ruiters dood gesneden, op deze of gene kunstbeschouwing [...] ter tafel werden gebragt: Nicolaas Pieneman (1810-1860) was een bekend historieschilder. Klikspaan doelt op zijn schilderij ‘Admiraal Michiel de Ruyter in de slag bij de Etna dodelijk gewond’ (1834). Het doek werd in 1834 (Amsterdam) en 1835 (Den Haag) tentoongesteld. (Op zoek naar de Gouden Eeuw, p. 52 en 148; Biographisch woordenboek der Nederlanden, dl. 15, p. 276-278) (zie afbeelding 115) |
| |
| |
115. Admiraal Michiel de Ruyter in de slag bij de Etna dodelijk gewond
| |
| |
405 |
kamermuzijk: in de oorspronkelijke betekenis, waarbij het woord ‘kamer’ verwijst naar de vorstelijke residentie, waar muziekuitvoeringen voor een select gezelschap werden gegeven. |
|
405 |
privatmusick: destijds ook in Nederland gebruikelijke term voor zogeheten huismuziek. |
|
415-416 |
geruisch: aanhoudende zachte muziek. |
|
419 |
Cherubwieken: engelenwieken. |
|
419 |
als manna: als hemelse gave; naar het hemelse voedsel van de Israëlieten in de woestijn, zoals beschreven in Exodus 16. |
|
425-427 |
Goethe met zijn fijnen vriendenkring om hem heen en tegen over hem de kapel des groothertogs van Saksen-Weimar, die hem op zijn wensch...quartetten doet hooren: Karl August (1757-1828), sedert 1758 hertog en vanaf 1815 groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Beschermer en vriend van Goethe, die verschillende functies in dienst van de groothertog vervulde. Door Goethes aanwezigheid werd Weimar een toonaangevend cultureel centrum. |
|
429 |
airs variés: variatievorm, waarbij de harmonie onveranderd blijft, maar met melodische wijzigingen, bijvoorbeeld door versierende tonen die geen deel uitmaken van het akkoord. |
|
429 |
caprices: verschillende betekenissen: instrumentale muziek, bestaande uit een telkens terugkerend thema, verbonden door tussenspelen. Of: een muziekstuk met een ritmisch en vaak virtuoos karakter, rijk aan verrassende wendingen. |
|
430 |
door kwakzalvers uitgevoerd: zie Ophelderingen, 872-881 en de daarbij behorende annotatie. |
|
431 |
walz van Strauss: Johann Strauss (1804-1849), Oostenrijks componist van meer dan honderdvijftig walsen. |
|
438 |
na het tweede bedrijf van de Lucia: Lucia de Lammermoor (1835), tragische opera van G. Donizetti, naar een libretto van S. Cammaran, die zich baseerde op de roman The Bride of Lammermoor (1819) van Walter Scott. In 1839 werd de opera in Amsterdam uitgevoerd; op 29 januari 1841 was er een uitvoering in Leiden. (Leydsche Courant, 28 en 29 januari 1841) (zie afbeelding 116) |
| |
| |
|
116. Advertentie voor de opvoering van Lucia de Lammermoor
|
|
440-441 |
door haar op eenige der schoonheden van het laatste bedrijf voor te bereiden: Lucia houdt van Edgardo, maar haar broer Henry wil haar om financiële redenen met een ander laten trouwen. Hij toont haar een vervalste brief waaruit zou blijken dat Edgardo haar ontrouw is; het door hem gewenste huwelijk zal nu doorgang vinden. Edgardo op zijn beurt is woedend over de ontrouw van Lucia en zweert wraak. In het laatste bedrijf bericht een vertrouweling dat Lucia krankzinnig is geworden en haar echtgenoot heeft gedood. Lucia zingt de beroemde waanzinaria ‘Ardon gl'incensi’ (De wierook brandt) en sterft. Als Edgardo hoort dat zijn geliefde dood is, slaat hij de hand aan zichzelf. |
|
444 |
vaudevilles: toneelstukken met ingelaste, meestal komische liedjes en vrolijke melodieën. |
|
452 |
dezen voorhang: dit gordijn. |
|
459 |
opéra-comique: subgenre van de opera, ontstaan aan het eind van de achttiende eeuw, waarin zowel gezongen als gesproken werd; werd in de negentiende eeuw zeer gewaardeerd, maar ondervond ook kritiek vanwege het oppervlakkig karakter. |
|
462 |
wezenlijkheid: werkelijkheid, realiteit. |
|
468 |
I am never merry when I hear sweet music: citaat uit het vijfde bedrijf, eerste scène van The Merchant of Venice (1596-1598) van William Shakespeare. (The Arden Edition, p. 129; Ophelderingen, 883) |
| |
| |
475 |
Fra-Diavolo: Fra Diavolo, ou L'Hôtellerie de Terracine (1830), komische opera van D.F.E. Auber, naar een libretto van E. Scribe. Over een uitvoering in Nederland zijn geen gegevens bekend. |
|
476 |
le brasseur de Preston: komische opera (1838) van A. Adam, naar een libretto van A. de Leuven en L.L. Brunswick. In 1839 werd de opera in Amsterdam uitgevoerd; op 23 februari 1841 was tijdens een concert in Leiden de ouverture van Le brasseur du Preston te horen. (Leydsche Courant, 22 februari 1841) |
|
483 |
tuitelachtige: wiebelende. |
|
486-487 |
gebaarden: gebaren. |
|
487 |
aftrekt: afleidt. |
|
490-491 |
Demidoff gaf verleden winter concerten, op welke het orkest achter een breed gordijn verborgen was: Graaf Anatole Demidoff (1812-1870) was een Russisch industrieel, geleerde en filantroop; hij leefde lange tijd in Parijs, waar hij een bekende figuur was. (Hoefer, Nouvelle biographie générale, dl. 13, kolom 560-561) Blijkens een bericht in het tijdschrift La Mode. Album des salons (dl. 3, 25 maart 1842, p. 218) organiseerde Demidoff concerten bij zich aan huis; het bericht maakt echter geen melding van een optreden achter een gordijn. |
|
507 |
welke: ‘eene, welke’ (lezing tweede druk). |
|
511 |
pizzicati: klanken die worden voortgebracht door de snaren van een strijkinstrument tokkelend met de vingers te bespelen. |
|
511 |
arpeggi: klanken die worden voortgebracht door het snel na elkaar aanslaan, strijken of tokkelen van de noten van een akkoord. |
|
526-532 |
Eenige kwakken, die zich te 's Hage [...] op de beoefening der toonkunst hadden toegelegd en een gezelschapje [...] met den prophetischen naam van Sempre Crescendo bestempeld hadden, bragt het toeval, met eenige kunstminnende kweekelingen van de Noordwijksche Kostschool, als Studenten te gelijk aan de Leidsche Hoogeschool en stelde hen aldaar in de gelegenheid de werkzaamheden terstond te hervatten: de volgende personen waren vanaf het allereerste begin lid van sc en kunnen tot de feitelijke oprichters gerekend worden. Het zijn, in de volgorde van de ledenlijst: Albertus Agathus Deenik (ca. 1810-1898; vanaf 1829 student letteren; cbg Den Haag: Advertenties), president; Pieter Adolf Schill (1810-1851; vanaf 1829 student rechten), secretaris; Coenraad Leemans (1809-1893; vanaf 1826 student letteren en theologie), thesaurier; Johan Maria Huyssen van Kattendijke (1810-1869; |
| |
| |
|
vanaf 1830 student rechten; Gedenkboek Noorthey, nr. 29); Jacobus Marinus van Gent (1809-1867; vanaf 1827 student letteren); Henricus Middelhoven (ca. 1811-1835; vanaf 1828 student medicijnen; cbg Den Haag: Advertenties); David Louis van Marle (1812-1885; vanaf 1829 student letteren; ga Leiden: br en bs; cbg Den Haag: Advertenties); Johannes Jacobus Eliza van den Brandeler (ca. 1811-1867; vanaf 1829 student rechten; cbg Den Haag: Advertenties); Petrus Christiani Stadnitsky (ca. 1811-1860; vanaf 1828 student rechten; cbg Den Haag: Advertenties); Carolus Johannes Cornelius Stakman Bosse (ca. 1809-1888; vanaf 1829 student medicijnen, later rechten; cbg Den Haag: Advertenties); Pieter van Braam Blussé (1809-1888; vanaf 1830 student rechten); Joachim Nuhout van der Veen (ca. 1811-1871; vanaf 1829 student rechten; cbg Den Haag: Advertenties); Lucas Herman Schumer (ca. 1812-1852; vanaf 1830 student medicijnen; cbg Den Haag: Advertenties); Johan Enschedé (1811-1878; vanaf 1830 student rechten); Jacob François van Hoogstraten (1806-1878; vanaf 1823 student theologie en letteren, later rechten); Johannes Petrus van Blarkom (ca. 1811-1895; vanaf 1831 student rechten; cbg Den Haag: Advertenties); Ludovicus Alfredus Josephus Gericke (ca. 1814-?; vanaf 1831 student rechten). (Ledenlijst 1831-1838; Notulenboek 1831-1835) |
|
Sempre Crescendo: Altijd toenemende in kracht (Italiaanse muziektermen). |
|
de Noordwijksche Kostschool: Instituut Noorthey (opgericht 1820), gevestigd te Veur bij Voorschoten (ring Noordwijk), was een ‘Huis voor opvoeding en onderwijs’, bestemd voor jongens van goeden huize. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 8, p. 313-314) |
|
De Haagse ‘kwakken’ waren Stakman Bosse en Van Hoogstraten (Veldhuijzen, ‘Aan het eind van zijn Latijn’, p. 120 en 111); Schill, zelf geen leerling van het Haagse gymnasium, was wel een van de oprichters van het Haagse muziekgezelschap. (Semper sempre, p. 1) De ‘kweekelingen’ uit Noorthey waren Huyssen van Kattendijke en Van Braam Blussé. (Gedenkboek Noorthey, nr. 29 en nr. 19) |
|
539 |
niet te kunnen toegelaten worden: zie Ophelderingen, 885-886 en de daarbij behorende annotatie. |
|
539-544 |
Spoedig echter werd in deze behoefte [...] door de vrijzinnige inschikkelijkheid der Leden [...] voorzien en velen, na voorafgaande booning, onder den naam van Buitengewone Leden, toegang verleend: artikel 19 van de Wetten 1831 luidde: ‘Tot het gezelschap zullen ook in het vervolg Extra ordinaire leden kunnen worden toegelaten, bij eene meerderheid van ⅔ der aanwezende stemmen. -’ (Archief lsc: 272.1.1.1: Wetten 1831) Op 18 januari 1832 werd voor de eerste maal iemand als Buitengewoon lid voorgesteld en met algemene stemmen aangenomen; op de vergadering van 30 januari 1832 werden zeventien heren als Buitengewoon lid voorgesteld en met meerderheid van stemmen aangenomen. (Notulenboek 1831-1835) |
| |
| |
|
vrijzinnige: onbekrompen. |
|
booning: letterlijk: stemming met behulp van bonen. (Middelnederlandsch handwoordenboek, p. 108) Uit de Notulenboeken blijkt dat stemmingen over personen in de regel ‘met gesloten briefjes’ plaatsvonden. |
|
545-546 |
gelijk zij zich later eene uitmuntende schermzaal verschaften: niet duidelijk waarop Klikspaan doelt. Er was destijds een schermmeester aan de universiteit verbonden (Gerrit Knippenberg, 1787-1842) en er waren schermverenigingen voor studenten (Arena Studiosorum, opgericht in 1830, en Mars, waarschijnlijk opgericht in 1841), maar een officiële schermzaal voor studenten was er, voorzover bekend, niet. |
|
546-547 |
gelijk zij zich in het vervolg eene behoorlijke manege [...] bezorgen zullen: ten tijde van Klikspaan en ook nog lang daarna bevond de Leidse studentenmanege zich aan de Cellebroersgracht, wijk 1, nr. 446 (nu Kaiserstraat 13). (IJdo's nieuw adresboek van Leiden, p. 4) |
|
548-549 |
in de dagen van den Academieschen strijd stond het meermalen op den rand des afgronds: bedoeld is de periode 1838-1839, toen het tot een openlijke machtsstrijd kwam tussen de behoudende Senaatspartij en het hervormingsgezinde Collegium Praesidium; in 1839 werd de strijd in het voordeel van de vernieuwers beslecht met de oprichting van het Leids Studenten Corps (zie verder de noot vooraf bij Leven v). Het nieuwe Bestuur nodigde alle gesloten studentenverenigingen en dus ook sc uit om alleen leden van het nieuwe Corps als lid te accepteren. sc besloot echter op 24 mei 1839 dat iedereen die als student stond ingeschreven of zou worden ingeschreven, het recht had zich als kandidaat voor het lidmaatschap aan te melden. (Notulenboek 1838-1855; Studenten-Almanak voor 1840, p. 124-125) |
|
552-553 |
den dag, toen het zich in het openbaar mogt verheugen in de verjaring van Sempres tienjarig bestaan: op 4 juni 1841 vierde sc haar tienjarig bestaan met een concert in de Lutherse kerk aan de Hooglandse Kerkgracht. Op het programma stonden werken van Mozart, Beethoven en Mendelssohn. Voor deze gelegenheid werden de leden van sc bijgestaan door professionele musici en door leden van de Leidse burgerij; in totaal werkten 138 zangers en zangeressen en 83 instrumentalisten mee aan de uitvoering. (Notulenboek 1838-1855; Studenten-Almanak voor 1842, p. 126-129) |
|
559-564 |
eene vete tusschen de Buitengewone en Werkende Leden [...] Er kwam eene herziene Wet: heeft betrekking op beraadslagingen in de eerste helft van 1835 over de rechten en bevoegdheden van de (Commissarissen der) Buitengewone leden. Op de Commissarisvergadering van 27 februari 1835 stelden de Commissarissen |
| |
| |
|
der Buitengewone leden drie wensen aan de orde: zij verlangden ‘stem en zitting’ in de vergadering der Werkende leden (1), de Wetten zouden door alle Commissarissen herzien moeten worden (2) en de wetsartikelen die op de Buitengewone leden betrekking hadden, zouden gedrukt moeten worden (3). (Archief lsc: 272.2.1.3: Notulen van de wekelijksche Commissarisvergaderingen 1835-1837) Op 4 maart 1835 werd een Buitengewone vergadering van Werkende leden belegd, waarbij de Commissarissen der Buitengewone leden deels aanwezig mochten zijn, om over deze kwesties te discussiëren. De eerste wens werd afgewezen, de beide laatste verzoeken werden ingewilligd. (Notulenboek 1831-1835) Zie bij deze passage ook Ophelderingen, 888-907 en de daarbij behorende annotaties. |
|
565 |
standpunt: positie. |
|
574-580 |
Het gezelschap Sempre Crescendo [...] heeft voornamelijk ten doel...bij de Concerten van het Gezelschap tegenwoordig te zijn: vrijwel letterlijk ontleend aan het eerste hoofdstuk van de Wetten Buitengewone leden 1836; de cursivering in het citaat is van Klikspaan. |
|
581-583 |
Ook is de keus der door de Buitengewone Leden in te leveren lijst van twaalf candidaten tot het Buitengewoon Commissariaat van de Commissarissen der Werkende Leden onmiddellijk afhankelijk: de Buitengewone leden leverden een lijst met twaalf kandidaten voor het Commissariaat der Buitengewone leden in, waaruit de Commissarissen der Werkende leden vervolgens vier Commissarissen benoemden. (Wetten wl 1836, hfdst. ii, § f, art. 1) |
|
583-585 |
De Buitengewone Leden [...] hebben het regt, de Concerten, voor welke zij de contributie betaald hebben, bij te wonen, mits zich houdende aan de bepalingen dezer wetten: vrijwel letterlijk ontleend aan het derde hoofdstuk van de Wetten Buitengewone leden 1836 (art. 3); de cursivering in het citaat is van Klikspaan. |
|
585-589 |
Ook hebben hunne Commissarissen geene zitting in de Vergaderingen der Werkende Leden, terwijl op die Vergaderingen door de Werkende Leden al die besluiten genomen [...] worden, als welke door hen voor het Gezelschap nuttig en noodig geacht worden: verwijzing naar het derde hoofdstuk van de Wetten Werkende leden 1836 (art. 10); vergelijk ook het eerder genoemde verzoek van 4 maart 1835 van de Commissarissen der Buitengewone leden, namelijk dat zij ‘stem en zitting’ zouden krijgen in de vergaderingen der Werkende leden. |
|
599 |
in de maling: in de war. |
| |
| |
601-602 |
Hoedt en Bingley: Jan Hendrik Hoedt (1799-1846) en Wilhelmus Albertus Bingley (1793-1844), acteurs en directeurs van De Koninklijke Nederduitsche Tooneelisten van Zuid-Holland, het vaste toneelgezelschap van de Leidse schouwburg. |
|
605 |
Vrugt, Lubeck, Döhler, Ernst, Servais, Vieuxtemps: uitvoerende musici die succesvolle tournees door heel Europa maakten en daarbij ook Nederland aandeden. |
|
Vrugt: Willem Pasques de Chavonnes Vrugt (1798-1873), Nederlands tenor; zeer populair vanwege zijn vaderlandslievende repertoire tijdens de Belgische Opstand. |
|
Lubeck: Johann Heinrich Lübeck (1799-1865), Nederlands violist van Duitse afkomst. Leverde blijkens de Notulenboeken geregeld een bijdrage aan de concerten van sc. |
|
Döhler: Theodor Döhler (1814-1856), Italiaans pianist; op 15 februari 1840 was hij opgetreden in de Stadsgehoorzaal in Leiden. (Leydsche Courant, 12 en 14 februari 1840) |
|
Ernst: Heinrich Wilhelm Ernst (Moravië, 1814-1865), violist. |
|
Servais: Adrien François Servais (1807-1866), Belgisch cellist. Trad op 14 maart 1837 op bij sc en werd toen benoemd tot erelid. (Archief lsc: 272.1.3.1: Notulenboek 1835-1838) |
|
Vieuxtemps: Henri Vieuxtemps (1820-1881), Belgisch violist. |
|
610 |
beterkoop: goedkoper. |
|
622-623 |
ieder jongeling wiens boezem zwanger gaat van melodyen: zie Ophelderingen, 909-932 en de daarbij behorende annotaties. |
|
632 |
wellust: verrukking. |
|
633-634 |
de klippen, naar welke de Syrenen met haar zoet gefluit den niet argwanenden heen vleijen: sirenen waren demonische wezens die met hun gezang de zeelieden verleidden en betoverden, zodat zij te pletter voeren op de kust. |
|
636 |
hoovaardigste: hier: edelste. |
|
643 |
bevolkingen: hier: bevolkingsgroepen. |
|
646 |
weligste: meest levenslustige, meest zinnelijke. |
|
653 |
leerzaamheid: leergierigheid. |
| |
| |
663 |
verfladderen: iets als: al fladderend verdoen. Zie bij deze passage Ophelderingen, 934-937 en de daarbij behorende annotatie. |
|
668 |
octavo's: boeken (van een bepaald formaat). |
|
678 |
die: namelijk: de harde maatschappij (r. 676). |
|
699 |
zonder geloof, zonder hoop, zonder liefde: vergelijk 1 Korinthe 13:13: ‘En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.’ |
|
707-709 |
En dan grijpen zij roekeloos eene pistool of steken de kolen aan, aangemoedigd door een onvoorzigtiglijk ten tooneele gevoerd doorluchtig voorbeeld: verwijzing naar het toneelstuk Chatterton (1835) van Alfred de Vigny. Hoofdpersoon is de Engelse dichter Thomas Chatterton (geboren 1752), die op achttienjarige leeftijd zelfmoord pleegde door het innemen van vergif toen erkenning voor zijn literaire werk uitbleef. Chatterton groeide uit tot symbool van de miskende kunstenaar; zijn tragisch einde werd door talrijke romantische kunstenaars beschreven. (Ophelderingen, 939) |
|
713-715 |
welks volk - hoe onverdragelijk [...] de gedachte ook zij aan het verlies van nationaliteit - in deszelfs verbastering niets beters overschiet dan zich met een ander gezonder en milder bloed te vermaagschappen: na de afscheiding van België (1839) vroegen sommigen zich af of het verkleinde Nederland nog wel toekomstmogelijkheden had als zelfstandige staat. Er gingen stemmen op om aansluiting te zoeken bij de Duitse Bond, een samenwerkingsverband tussen autonome Duitse staten. |
|
vermaagschappen: verbinden. |
|
719 |
landouwen: velden. |
|
730-749 |
Heureux ceux qui vivaient dans ce siècle sublime...La Musique montait, cette Lune de l'art: |
Gelukkig zij die in dit grootse tijdsgewricht leefden,
Waarin de oude zon der gotiek, nog het zenit
der menselijke begaafdheid verguldend, stierf aan de horizon!
Waarin, in de nacht die zijn geheim met zich voerde,
De kathedraal, gestorven op ongelovige grond,
Al geen kerken meer rond zich deed ontspruiten!
Machtig tijdvak, allerwegen nog op tegenstrevingen stuitend,
Gelijk een Babel dat alzijdig is volgebouwd
Met vestingtorens, met klokketorens, met ranke spitsen,
Met gebouwen opgericht voor elke leer;
Grootse stapeling van geest en steen,
Uitgestrekte samenhoping waaruit het daglicht langzaam week!
| |
| |
Geheimzinnige eeuw waarin de duistere vaardigheden
van Dedalus, die in de oudheid leefde, verkwijnden in de schaduw,
Terwijl aan het andere einde van de vage horizon,
Tussen Tasso en Luther, die twee weelderige eiken,
Sereen, en met haar zuiver schijnsel
Uw wonderschone koepel, o heilige bouwkunst,
wit verlichtend in die hemel welke Albert Dure in stilte bewonderde
De muziek, die Maan der Kunst, opkwam!
|
Zevende en laatste strofe van het gedicht ‘Que la musique date du seizième siècle’ (1837) uit de bundel Les rayons et les ombres (1840) van Victor Hugo. (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 1020; Ophelderingen, 941) |
|
752 |
Rossini: Gioacchino Antonio Rossini (1792-1868), Italiaans componist van onder meer militaire marsmuziek en vooral opera's. |
|
753 |
Meyerbeer: Giacomo Meyerbeer (eigenlijk: Jakob Liebmann Meyer Beer; 1791-1864), (opera)componist, geboren in Duitsland, maar later woonachtig in Frankrijk. |
|
763 |
schrapt: schraapt; brengt een krassend geluid voort. |
|
765 |
fideel: gezellig. |
|
776-777 |
't Is muzijk, muzijk, muzijk,/ Muzijk tot over de ooren: niet gevonden. |
|
788 |
Er is, om het zoo eens te noemen, iets dierlijks in de toonkunst: zie Ophelderingen, 943-944 en de daarbij behorende annotatie. |
|
803-806 |
En dit is zóó waar, dat de ondervinding leert, hoedanig dezelfde muzijkale gedachte bij verschillende personen [...] tegenovergestelde gewaarwordingen te weeg brengt: zie Ophelderingen, 946-950 en de daarbij behorende annotatie. |
|
840-842 |
Molière [...] riep zijne keukenmeid boven en achtte het oordeel der onbeschaafde niet te gering om op haren afkeurenden uitroep een tooneel te veranderen: deze anekdote wordt vermeld door Nicolas Boileau-Despréaux, die zich baseerde op een mondelinge mededeling van Molière zelf, in zijn Réflexions critiques sur quelques passages du Rheteur Longin 1 (1694). (Boileau, Oeuvres complètes, p. 493-494) |
|
852 |
Apollo: beschermer van de kunsten, met name van de poëzie. |
|
854-855 |
door de genade van de vaste regels der wiskunstigste kunst: zie Ophelderingen, 952-954 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
874-875 |
De lof van Vieuxtemps zweefde reeds op aller tongen, toen hij naauwelijks zestien jaren telde: Vieuxtemps trad reeds op zesjarige leeftijd op in het openbaar en had vanaf zijn dertiende jaar een drukke concertpraktijk. |
|
875 |
de Eichhorns: de gebroeders Johann Gottfried Ernst (1822-1844) en Johann Karl Eduard (1823-1896) Eichhorn, vioolspelende wonderkinderen, die op zes-, respectievelijk vijfjarige leeftijd debuteerden en vervolgens succesvolle tournees door heel Europa maakten. |
|
875-876 |
de wonderkinderen op de piano worden ieder jaar menigvuldiger: zie Ophelderingen, 956-969/976-977 en de daarbij behorende annotatie. |
|
876-881 |
en zouden wij eene kunst...niet veel meer dan ligchamelijke oefening te zijn: en zouden wij eene kunst, wier uitvoering zoo belangrijk en moeijelijk geacht wordt, dat aan hare waarachtige scheppers en dichters [hunne] tolken voorgetrokken worden, en [die] toch zoo vroeg in hare grootste volmaaktheid te bereiken is, niet beneden de [overige kunsten] mogen plaatsen en verdacht houden van niet veel meer dan ligchamelijke oefening te zijn? De lezing ‘hunne’ is ontleend aan de derde en vierde druk. |
|
886 |
zonder op te houden voortreffelijk te zijn: zie Ophelderingen, 979-1007 en de daarbij behorende annotatie. |
|
905-906 |
wegens den voortdurenden invloed der mode, onder wier wufte schepter zij zucht: zie Ophelderingen, 1009-1028 en 1042-1141 en de daarbij behorende annotaties. |
|
919 |
uitspanning: ontspanning. |
|
955-956 |
en van gevleugelden engel zich tot onder de menigte omwandelende gestalte vernedert: zie Ophelderingen, 1030-1040 en de daarbij behorende annotatie. |
|
963-965 |
de monarchij vervalt onder het constitutionalisme, de tafel der grondwet is eene zerk, onder welke de onbeperkte magt begraven ligt: sinds de Franse Revolutie (1789) brokkelde de absolute macht van de verschillende koningshuizen in West-Europa steeds verder af en kreeg het volk steeds meer invloed. In Nederland werd in 1815 het erfelijk koningschap ingesteld, maar met de bepaling dat het constitutioneel van aard zou zijn (Grondwet 1815). Na de Franse Revolutie van 1830, die een einde maakte aan de pogingen van de Bourbons het onbeperkte koningschap te herstellen, werd ook in Nederland de roep om verdere hervormingen sterker. De grondwetsherziening van 1840 kwam echter in zeer beperkte mate aan die wensen tegemoet. |
|
tafel: stenen plaat waarin in het verre verleden wetten werden gegrift. |
| |
| |
971-974 |
de kleine staten [...] vereenigen zich in verbonden, welke hen tot een eerbiedwekkend geheel te zamen smelten: verwijzing naar de Duitse Bond (gesticht 1815), een statenbond van een groot aantal staten en staatjes, opgericht met de bedoeling de autonomie van de afzonderlijke staten te handhaven en tevens sterk te staan tegenover het buitenland. |
|
1006 |
verglaas: eigenlijk ‘verglaasd’ of ‘verglaassel’: laagje glazuur of email. |
|
1007 |
emollit mores nec sinit esse feros: verzacht de zeden en staat ze niet toe wreed te zijn; citaat uit Ovidius, Epistulae ex ponto ii, ix, 48. |
|
1009 |
den dichter van de Masquerade: Nicolaas Beets (1814-1903), auteur van De masquerade. (9 February 1835). Een gedicht (1835), een verslag van de feestelijke optocht ter gelegenheid van het 260-jarig bestaan van de Leidse universiteit. |
|
1011-1018 |
Blijf gij bestaan, Vereeniging van al/ Wat Toonkunst mint...Groei immer aan in ijver, kunst, en faam: citaat uit De masquerade (strofe lxxxviii, p. 42) van Beets. |
|
Groei immer aan: toespeling op de naam van het muziekgezelschap Sempre Crescendo (Altijd toenemend in kracht). |
|
|