| |
| |
| |
4.4.8 V. Minerva
vooraf |
In deze schets brengt Klikspaan de geschiedenis van het Leids Studenten Corps (voortaan: lsc) ter sprake. Toen hij zich inschreef als student rechten (juni 1831) maakte het Collegium Omnium in Belgio Senatuum Supremum de dienst uit in de Leidse studentenwereld. Het Collegium Omnium bestond uit een kleine groep studenten, die volgens de bestaande regels vast op hun post zaten en zelf hun opvolging regelden. Zij vormden de overkoepelende organisatie van de zogeheten ontgroensenaten; aankomende studenten werden door hen bij een van die senaten ondergebracht. In de loop van de tijd groeide het verzet tegen de aanmatigende houding van de Senaatspartij en de door haar in stand gehouden, vaak ruwe ontgroenpraktijken. In 1818 was al bepaald dat de vijf faculteiten ieder jaarlijks een voorzitter zouden kiezen voor een vertegenwoordiging van de studenten buiten het Collegium Omnium om. In 1834 vormden deze democratisch gekozen voorzitters het Collegium Praesidum, dat steeds meer het vertrouwen van de studenten won. In 1838 kwam het tot een openlijke machtsstrijd tussen de behoudende Senaatspartij en het hervormingsgezinde Collegium Praesidum. Er werd een onafhankelijke commissie gevormd, die met hervormingsvoorstellen kwam: op 1 maart 1839 werden de senaten ontbonden en kwam er een nieuw bestuur: het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum (Collegium calbs). Dit Collegium stelde zich ten doel de belangen te behartigen van alle studenten die zich aansloten bij wat toen genoemd werd het Leids Studenten Corps. De ontgroening werd vervangen door een veel gematigder noviciaatsperiode. Sociëteit Minerva (opgericht in 1814) koos partij voor de hervormers; alleen studenten die zich bij het Collegium calbs hadden ingeschreven konden lid van Minerva zijn. Niet iedereen ging met deze veranderingen mee. De aanhangers van de oude Senaatspartij richtten een eigen vereniging (Vis Unita Fortior) en een
eigen sociëteit (Mutua Fides) op; ook brachten zij vanaf 1840 een eigen Almanak uit. Pas toen alle tegenstanders uit 1839 de universiteit hadden verlaten en het tegencorps Vis Unita Fortior was opgeheven (1846), kon er sprake zijn van een eenheid van alle studenten. (Frank en Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps, p. 1-70) |
|
Delen van deze schets zijn geschreven door Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868), vanaf 1832 student theologie te Leiden en door Willem Jozef Andries Jonckbloet (1817-1885), vanaf 1835 student rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 31, 42-45, 113 en 121-127; Ophelderingen, 1439-1443) Het betreft respectievelijk de toast van Van der Merk op de president-curator van de Leidse universiteit in r. 1218-1272 en de toast van Gustaaf in r. 1595-1653. |
| |
| |
motto |
Daer woont beneffens u de Blijdschap en de Vreucht,/De Hoop, de soete Min, het Lacchen en de Jeucht: citaat uit Daniël Heinsius, Hymnus oft Lof-sanck van Bacchus, Waer in 't gebruyck ende misbruyck vande Wijn beschreven wort (1616), r. 535-536. Het gedicht is een lofzang op Bacchus, de god van de wijn. (Heinsius, Bacchus en Christus, p. 166) |
|
15-20 |
Met de diligence van half zeven uit Rotterdam [...] Ik moest naar Amsterdam en dacht zoo bij mijzelven: ik blijf een wagentje over: de diligence die om half zeven uit Rotterdam vertrok, reed via Delft naar Leiden, waar hij rond tien uur arriveerde. Men kon vervolgens onmiddellijk verder reizen naar Amsterdam via Haarlem. Maar men kon ook een diligence overslaan en de reis om elf uur, kwart over één of kwart over twee voortzetten. (Studenten-Almanak voor 1842, p. 28-36) |
|
37 |
fideel: aangenaam, gezellig. |
|
38 |
het [...] afleggen: hier iets als: de tijd doorbrengen. |
|
39 |
in pace: ongestoord. |
|
43 |
bouffante: lange, meestal wollen das. |
|
47-48 |
de vijf trapjes van Minerva [...] het Rapenburg: de sociëteit was van 1837 tot 1844 gevestigd in een pand op het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nummer 19). In 1752 was het pand voorzien van een nieuwe voorgevel met een dubbele bordestrap van vijf treden. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 304 en 310; zie ook afbeelding 87 hierachter) |
|
52-53 |
Wij hebben maar alleen de benedenverdieping, boven staan de Chinezen van Siebold: Minerva huurde de benedenverdieping van het pand van Philip Franz Balthazar von Siebold (1796-1866), officier van gezondheid in het Nederlands-Indische leger, onderzoeker en ontdekkingsreiziger. De bovenverdieping deed tijdelijk dienst als museum en hier kon men inderdaad ‘de Chinezen van Siebold’ vinden: Von Siebold had tijdens zijn verblijf in het buitenland een grote verzameling Japanse etnografica bijeengebracht. De collectie werd in 1837 door het rijk gekocht, maar wegens ruimtegebrek moest zij ondergebracht worden in Von Siebolds huis aan het Rapenburg. Behalve de Japanse etnografica bezat Von Siebold ook veel Chinese voorwerpen: meubelen, porselein enzovoort. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 271-272, 304-306 en 343-345) |
|
54 |
Wien gaat het huis dan aan: van wie is het huis dan. |
| |
| |
66 |
Vijftien honderd guldens: de Sociëteit betaalde ieder half jaar zevenhonderd vijftig gulden huur aan Von Siebold. (Archief lsc: Commissie Sociëteit Minerva: Contracten en documenten 1832-1962: 3.1.1) |
|
|
76. Kwitantie huur Minerva
|
|
69-114 |
het voorhuis...de Leeskamer: de in deze passage genoemde ruimtes zijn aangegeven op bijgaande plattegrond (afbeelding 77), afkomstig uit Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 313. De letters verwijzen naar de volgende ruimtes: a. Gang; b. Kleine biljartkamer; c. Grote biljartkamer; d. Kamer van de kastelein?; e. Leeskamer; f. Kamer van de kastelein?; g. Eetkamer. Tussen f en g lag een binnenplaats. |
|
79 |
die kaart van Europa: het is niet bekend wanneer deze kaart werd aangeschaft. In ieder geval werd in 1821 nog een voorstel tot de aankoop afgewezen. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 22) |
|
83-92 |
Die heerlijke platen [...] stellen den band voor...Leiden...den heeren Oosterhuis en Hoogkamer: de eerste plaat die Klikspaan noemt, is een kopergravure van Willem Hendrik Hoogkamer (1790-1864) naar Haatje P(i)eter Oosterhuis (1784-1854) uit 1824. Afgebeeld is Leidens Ontzet in 1574: Louis de Boisot (ca. 1530-1576), luitenant-admiraal van Holland en Zeeland, deed een geslaagde poging om het Spaanse beleg te breken en Leiden te ontzetten. Op 3 oktober voer hij Leiden binnen en werd als redder ontvangen. Op dat moment was Pieter Adriaansz. van der Werff burgemeester van Leiden. Jhr. Mr. Jean Gijsberto de Mey van Streefkerk (1754-1844) was van 1820 tot 1843 burgemeester van Leiden. De tweede plaat is een aquatint van Oosterhuis uit 1825. Afgebeeld is de aanbieding van het octrooi door Willem van Oranje aan de stad Leiden. De prins schonk de stad het recht om een universiteit te stichten als beloning voor het dappere verzet tegen de Spanjaarden. De universiteit werd op 8 februari 1575 geopend. (zie afbeeldingen 78 en 79) |
| |
| |
77. Plattegrond Minerva
| |
| |
78. Leidens Ontzet in 1574
| |
| |
79. Aanbieding van het octrooi door Willem van Oranje
| |
| |
85 |
keurigs: bijzonders. |
|
94 |
kostelijk: duur; prachtig. |
|
98-99 |
die niemand weet hoe het uithouden: in de zeventiende eeuw gebruikelijke constructie waarbij het onderwerp latent aanwezig is in het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’. |
|
113 |
table d'hôte: open tafel, gelegenheid om op een vaste tijd tegen een vastgestelde prijs het menu van de dag te gebruiken. |
|
121 |
biljardjongens: jongens die de biljartspelers van dienst waren. Bij het potspel bijvoorbeeld, dat vaak met wel tien personen gespeeld werd, regelden zij de loting om de volgorde en hielden zij de stand bij. (Simons, ‘Pot te spelen’, p. 624-626) |
|
122 |
livereibuizen: uniformjasjes. Zie de illustratie bij dit hoofdstuk in deel 1, p. 345. |
|
125 |
Emeis: Johannes Cornelis Emeis (1808-1871) was knecht van Minerva vanaf 1837. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 37; ga Leiden: br en bs) |
|
80. Johannes Cornelis Emeis
|
| |
| |
126-127 |
Willem [...] den biljardknecht: niet geïdentificeerd. |
|
127-128 |
Muller den kastelein: Lambertus Antonie Muller (1799-1849), kortweg Toon genaamd, was 27 jaar in dienst van de sociëteit. Tot de verhuizing naar het Rapenburg in 1837 was hij bediende, daarna vervulde hij de functie van kastelein. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 29 en 34-35; ga Leiden: br en bs) |
|
130 |
Jan de knecht: in 1823 was het ledenaantal zo gegroeid, dat er naast Toon Muller een tweede bediende moest worden aangenomen. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 27) Deze is niet geïdentificeerd; overigens was ‘Jan’ in die tijd de gebruikelijke aanspreekvorm voor een ober of kelner. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 342) |
|
142-154 |
de sneeuw Witte poort [...] de Koepoort: de Witte Poort gaf toegang tot de wandeling over de zuidwestelijke buitensingel tot aan de Koepoort. |
|
148-150 |
En waren er van daag nog maar collegies...heelemaal stil: de meeste hoogleraren gaven college van maandag tot donderdag. Dit gold vooral voor de studies rechten en wis- en natuurkunde, en in mindere mate voor theologie, letteren en medicijnen. |
|
woest: hier waarschijnlijk: buitensporig. |
|
151 |
geeft doorstraling: maakt warm. |
|
152-153 |
Al is de stelling niet nieuw, zij is troostrijk [...] de woorden van Odry in de Saltimbanques: Klikspaan geeft hier de vertaling van een passage uit de klucht Les saltimbanques (1838) van T. Dumersan en C. Varin (eerste bedrijf, zevende scène): ‘Cette maxime n'est pas neuve, mais elle est consolante!’ De woorden werden bij de eerste opvoeringen in Parijs gesproken door de Franse komediespeler Jacques Charles Odry (ca. 1780-1853). (Dumersan en Varin, Les saltimbanques, p. 6; Lyonnet, Dictionnaire des comédiens français, dl. 2, p. 496) |
|
158 |
kon het maar niet op krijgen: kon maar niet van zijn verbazing bekomen. |
|
166-167 |
de [...] rijk geplafonneerde zaal: de leeskamer had een met stucwerk versierd plafond, daterend uit 1788 en gemaakt naar een ontwerp van de Engelse architect James Wyatt. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 299-303) (zie afbeelding 81) |
|
169-170 |
waar raadselachtige koepeltjes den achtergrond van... sieren: onduidelijk waar Klikspaan op doelt. |
| |
| |
81. Het plafond in de leeskamer van Minerva
| |
| |
170 |
de onmisbare kegelbaan: kort na de verhuizing naar het pand aan het Rapenburg hadden de studenten in de tuin een kegelbaan laten aanleggen. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 31) |
|
171-172 |
daar het aanwezige personeel nog maar zeer beperkt was: daar er nog maar weinig personen aanwezig waren. |
|
174 |
den Haarlemmer: de Oprechte Haarlemsche Courant, opgericht in 1656, één van de grootste kranten van Nederland. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 209 en 504) |
|
174 |
Arnhemmer: de Arnhemsche Courant, opgericht in 1814, de oudste politieke krant van Nederland. Het liberale nieuwsblad voerde felle oppositie tegen de regering van koning Willem ii. (Beekelaar, ‘De Arnhemsche Courant’) |
|
175 |
het Handelsblad: het Algemeen Handelsblad, opgericht in 1828, een gematigd liberaal dagblad, vooral gewijd aan de belangen van de handel. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 152-156) |
|
178 |
letterkunde: niet alleen literatuur, maar ook kunstbeschouwingen, wetenschappelijke en politieke geschriften. |
|
180 |
de Revue Britannique: Franstalig, tweemaandelijks verschijnend periodiek (opgericht 1825), dat een breed beeld wilde geven van het sociaal-culturele leven in Groot-Brittannië. |
|
181-182 |
een nommer der talrijke Maandschriften, waarmede ons landje noodlottigerwijze wordt overstroomd: blijkens een bericht in de Leydsche Courant van 15 september 1843 kwamen er destijds 118 ‘maandwerken’ in Nederland uit. |
|
188 |
Uilen: studenten die niet meedoen aan het gezelligheidsleven. |
|
190 |
hazelippigheid: verlegenheid, onhandigheid. |
|
206 |
tusschen half twee en half drie: de sociëteit werd druk bezocht tussen twee uur, als de laatste colleges waren afgelopen, en drie uur, het tijdstip van het middagmaal. (Een oud-student, Voorheen en thans, p. 32; De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 268) |
|
219 |
eene moskee met honderd spreuken beschreven: op de muren van een moskee werden verzen uit de Koran aangebracht in mozaïek. (‘Ali, Maulānā M., The Religion of Islām, p. 379) |
| |
| |
221-226 |
het blad van Enschedé [...] het Haarlemsche bulletin - een dagblad toch is het niet te noemen in den zin welken deze eeuw aan dagbladen hecht: de Oprechte Haarlemsche Courant werd uitgegeven door de firma Johannes Enschedé en zonen. Klikspaans opmerking doelt waarschijnlijk op het feit dat de Haarlemmer een neutraal-opiniërend dagblad was in een tijd dat andere kranten zich juist nadrukkelijk politiek gingen profileren. De Haarlemsche Courant werd veel gelezen vanwege de familie-advertenties; in de eerste helft van de negentiende eeuw kreeg de zogeheten ‘dameskrant’ zelfs een reputatie van oppervlakkigheid en gezapigheid. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 136 en 208-209; Sautijn Kluit, ‘De Haarlemsche Courant’) |
|
236-247 |
het groote Auditorium [...] het kleine Auditorium: de grote en de kleine gehoorzaal in het Academiegebouw. |
|
238 |
Coll. c.a.l.b.s.: afkorting van: Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum. |
|
238 |
h.t. Praes.: hoc tempore (op dit tijdstip) Praeses. |
|
240 |
Poolschen landdag: verwarde vergadering, waar de aanwezigen door elkaar heen schreeuwen. |
|
251 |
comparitie: belangrijke handelsbespreking. |
|
251 |
Naast [...] aan: dichtstbij. |
|
270 |
vaceren: zitting houden. |
|
271 |
invitatie-concert: op een invitatieconcert mocht men introducés meenemen; bij de gewone concerten waren alleen leden van Sempre Crescendo welkom. |
|
274 |
Professor Thorbecke: Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), van 1831 tot 1850 hoogleraar in de rechten te Leiden. |
|
277 |
borrelserjeanten: bedienden. |
|
282-287 |
Acht en twintig duizend, rekent men...vier duizend partijen in de maand: deze passage is weergegeven volgens de richtlijnen van Klikspaan in Ophelderingen, 433-438. In de oorspronkelijke versie stond er:
- Twaalf honderd, rekent men.
- Ik dacht dat het meer zou zijn.
- Bedenk dat wij vijf maanden vacantie hebben, en daar de partijen, geduren- |
| |
| |
|
de dien tijd gespeeld, ten profijte van den kastelein zijn, tellen zij onder de twaalf honderd niet mede. Het zijn toch bij de twee honderd partijen in de maand. |
|
284 |
vijf maanden vacantie: officieel waren er drie maanden vakantie (twee weken met kerst, twee weken met Pasen en twee maanden zomervakantie). In de praktijk kon dit uitlopen tot vier of vijf maanden. (ara Den Haag: Archieven van de Algemeene Staatssecretarie en het Kabinet des Konings 1813-1840: kb van 8 september 1827, art. 1; Beets, Dagboek, passim; Kan, Hooger onderwijs, p. 12; Studenten-Almanak voor 1842, p. 175) |
|
284-285 |
daar de partijen, gedurende dien tijd gespeeld, ten profijte van den kastelein zijn: geen bevestiging gevonden. |
|
288 |
commis-voyageur: handelsreiziger. |
|
293 |
cachet- en exteroogensnijders: een cachetsnijder maakt stempels waarmee men naam, wapen of ander teken kan afdrukken in leer, metaal enzovoort. Eksterogensnijders trokken het land door om mensen te behandelen aan hun likdoorns, eelt of ingegroeide nagels. Advertenties onder meer in de Leydsche Courant van 24 januari 1840 en 20 mei 1842. |
|
82. Advertentie van een eksterogensnijder
|
| |
| |
293-294 |
nomadische Professoren, die je Hebreeuwsch willen leeren in drie vloeken en een zucht: Klikspaan doelt op de Franse hebraïcus Auguste Latouche (ca. 1798-?), die in 1841 enige tijd in Leiden verbleef om daar een tweemaandelijkse cursus te geven over zijn methode om snel een taal te leren. (Leydsche Courant van 11, 13 en 15 oktober 1841; Ophelderingen, 440) Latouche (niet: La Fouche, zoals in bijgaande illustratie staat) doceerde lange tijd Hebreeuws in Parijs en publiceerde werken over de Hebreeuwse taal en onderwijsmethoden voor verschillende talen. |
|
83. Advertentie van Auguste Latouche
|
|
301 |
Redactie van den Almanak: de Leidse Studenten-Almanak verscheen sinds 1815. Vanaf 1839 werd de redactie gekozen uit leden van het lsc. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, p. 9) |
|
306 |
voorhangen: als nieuw lid voorgedragen zijn. De kandidaten ‘hingen’ letterlijk, namelijk in de naamlijst aan de muur; zolang iemand ‘voorhing’, konden anderen nog bezwaar maken tegen het voorgestelde lidmaatschap. |
|
307-308 |
vive la force: iets als: met kracht. |
|
312 |
pisplaats [...] secreet: waarschijnlijk werd de binnenplaats gebruikt als pisplaats; de toiletten of secreten lagen tussen de binnenplaats en de eetkamer. |
|
314 |
het dominé'sbriefje: de gedrukte lijst met de preekbeurten van de plaatselijke predikanten. |
|
316 |
gijpt [...] en odeur de sainteté: sterft [...] in een geur van heiligheid. |
| |
| |
321-322 |
de eerste plaat, - men weet dat er drie zijn - de oudste leden der Societeit voorstellende: Leendert Springer maakte drie lithografieën van de studentensociëteit Minerva in de tijd dat deze nog gevestigd was in de ‘Twee Kolommen’ (tot 1 november 1837) in de Breestraat, wijk 4, nr. 296 (nu nr. 121). De prenten dateren van 1829-1830, 1835 en 1837. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 20-22) Zie de afbeeldingen 18, 19 en 20. |
|
334 |
den generaal Meyer: luitenant-generaal Adrianus Frans Meyer (1768-1845), bevelhebber van het Corps Vrijwillige Jagers van de Leidse Hogeschool, dat in 1830-1831 ten strijde trok tegen de opstandige Belgen. Een portret van Meyer hing in de sociëteit. (Bel e.a., De Leidse Jagers; Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 25-26) |
|
|
84. Adrianus Frans Meyer
|
|
334-335 |
het monument van Beeckman: Lodewijk Justinus Wilhelmus Beeckman (1812-1831; vanaf 1828 student theologie te Leiden), lid van het Corps Vrijwillige Jagers, sneuvelde tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Bij terugkomst in Leiden besloot het Jagercorps om een gedenkteken voor hem op te richten. Op 22 juni 1832 werd in de Pieterskerk de gedenksteen, gemaakt door de beeldhouwer J.F. Sigault, onthuld. Sigault maakte ook een afbeelding van de gedenksteen; de plaat werd in Minerva opgehangen. (Bel e.a., De Leidse Jagers; Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 25-26) (zie afbeelding 85) |
|
335-338 |
de lijsten van Commissarissen en Leden van 1820 af [...] reeds een jaar of zes vroeger: sociëteit Minerva was opgericht in 1814; in 1821 schafte men twee lijsten aan om |
| |
| |
|
de namen van de leden van de sociëteit en van de verschillende commissies te noteren. In 1833 kwam er een derde ledenlijst bij. De lijsten hingen aan de muur van de sociëteit; op de litho's van Springer uit 1835 en 1837 (zie de annotatie bij r. 321-322) zijn ze goed zichtbaar links op de platen. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 22) Zie verder ook Ophelderingen, 442-446 en de daarbij behorende annotaties. |
|
|
85. Gedenksteen Lodewijk Justinus Wilhelmus Beeckman
|
|
339 |
de Societeit van voren en van achteren, door Cornet: Klikspaan doelt waarschijnlijk op de twee bekende lithografieën, die de voor- en achtergevel van Minerva op het Rapenburg in beeld brengen. Deze zijn echter niet van de bekende Leidse schilder, etser en lithograaf Jacob Ludovicus Cornet (1815-1882), zoals Klikspaan en ook anderen aannemen. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 35) De exemplaren in het Gemeentearchief Leiden en in het Academisch Historisch Museum hebben op de rand de vermelding: ‘M. Mourot del.’ [delineavit: heeft het getekend]; het exemplaar in het Gemeentearchief vermeldt ook de naam van de steendrukker: P. Desterbecq. De prenten moeten volgens het Gemeentearchief rond 1840 worden gedateerd. (zie afbeeldingen 87 en 88) |
|
339-340 |
in die twee nevelwolken hullen zich onze masquerades: Leidse studenten organiseerden elke vijf jaar een gekostumeerde optocht ter gelegenheid van de stichting van de universiteit op 8 februari 1575. Het onderwerp van de maskerade van 1835 was de intocht van Ferdinand en Isabella in Grenada op 6 januari 1492, de maskerade van 1840 verbeeldde de intocht van Jan van Beieren in Leiden op 18 augustus 1420. Klikspaan verwijst hier naar twee lithografieën van deze maskerades, een uit 1835 door L. Springer (zie bijgaande illustratie) en een uit 1840 door H.J. Backer (zie hiervoor afbeelding 21). |
| |
| |
|
86. Maskerade 1835: de intocht van Ferdinand en Isabella in Grenada (1492)
|
|
341 |
vier platen op het biljardspel toepasselijk: niet teruggevonden. Zie verder Ophelderingen, 448. |
|
343-346 |
Frissche morgen [...] Saluut: Herman beantwoordt de studentikoze toast van zijn neef met het burgerlijke ‘Saluut’. |
|
353 |
Ga je gooi: ga je gang. |
|
356-357 |
Wij zijn redelijk wel ingespannen, zoo als de Medicus nooit van de lijken zegt: in het medisch onderwijs nam het verrichten van lijkopeningen door studenten een belangrijke plaats in, maar aan de hogescholen bestond een tekort aan lijken. (Wachelder, Universiteit tussen vorming en opleiding, p. 102) |
|
ingespannen: voorzien. |
|
360 |
de Vlissingsche Courant: opgericht in 1834, een vooruitstrevend liberaal blad. (Robijns, Radicalen in Nederland, p. 340) |
|
361 |
het Weekblad van het Regt: opgericht in 1839, een weekblad gewijd aan de Nederlandse rechtspraak. (Robijns, Radicalen in Nederland, p. 341) |
| |
| |
87. Voorgevel Minerva
| |
| |
88. Achtergevel Minerva
| |
| |
361 |
le journal du Limbourg: opgericht in 1839, een katholiek oppositieblad, dat in Maastricht verscheen. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 448) |
|
362-363 |
de Tolk, of liever Dolk der Vrijheid zult gij weten dat zichzelven doodgestoken heeft: de Tolk der vrijheid, opgericht in 1840, een radicaal republikeins nieuwsblad, dat felle oppositie voerde tegen de regering. Eind 1840 en begin 1841 spande de regering processen aan tegen de Tolk. Aan de uitgever en de redacteur werden zware gevangenisstraffen opgelegd en het blad hield op te bestaan. (Robijns, Radicalen in Nederland, p. 98-138 en 341) |
|
363 |
de Kamper Courant: opgericht in 1838, een vooruitstrevend liberaal nieuwsblad, dat één lijn trok met de Arnhemsche Courant. (Robijns, Radicalen in Nederland, p. 340) |
|
363 |
den Haagschen Nieuwsbode: de 's Gravenhaagsche Nieuwsbode, opgericht in 1835, een ‘ministerieel’ blad dat de conservatieve regeringspolitiek verdedigde. (Robijns, Radicalen in Nederland, p. 343) |
|
364-365 |
de politieke stukjes van den dag: de politieke pamfletten. In de negentiende eeuw werd de pers meer en meer een middel tot het vormen van een politieke opinie, maar vlugschriften speelden nog altijd een belangrijkere rol. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 150) |
|
365-366 |
al de Studenten-Almanakken van het vaderland: er verschenen jaarlijks studentenalmanakken in Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht. In Leiden verschenen er in de jaren 1840 tot en met 1844 twee: de Studenten-Almanak van het lsc en de Leydsche Studenten Almanak van het tegencorps Vis Unita Fortior. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, p. 9) |
|
368 |
Tien gulden contributie en drie honderd leden: met het oog op de verhuizing naar het Rapenburg werd de contributie in 1837 verhoogd van zeven naar tien gulden. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 26) Over het ledenaantal zijn geen gegevens bekend. |
|
370 |
de Allgemeine Zeitung: opgericht in 1798, een Duits, gezaghebbend, politiek dagblad waarin veel aandacht werd besteed aan het Europese nieuws. |
|
371-372 |
den Galignani's Messenger, als deze ten minste een Engelsch blad mag heeten: een te Parijs uitgegeven Engels dagblad, opgericht in 1814, dat artikelen of uittreksels van artikelen uit andere Engelse bladen en uit Franse bladen publiceerde, met als doel de betrekkingen tussen beide landen te verbeteren. |
| |
| |
372-373 |
en voor Belgie niets anders dan de Emancipation. - Voor dat land is dat dan ook toereikend: Klikspaan verwoordt hier de afkeer van België die er sinds de afscheiding van 1830 onder Nederlanders en ook onder Nederlandse studenten bestond. De Emancipation, opgericht in 1830, was een vooraanstaand, katholiek, conservatief dagblad dat te Brussel werd uitgegeven. (Vermeersch en Wouters, De Belgische pers, p. 30-36) |
|
374 |
de Gazette des Tribunaux: opgericht in 1826, een dagblad gewijd aan de rechtspraak in Frankrijk. |
|
375 |
de Presse: opgericht in 1836, een politiek invloedrijk en literair vooraanstaand Frans dagblad, met bijdragen van onder meer Victor Hugo, George Sand en Honoré de Balzac. |
|
375-377 |
het journal des Débats [...] de best geschrevene courant van Frankrijk: opgericht in 1789, één van de grootste Franse dagbladen. Tijdens de Julimonarchie (1830-1848) was het Journal het regeringsorgaan bij uitstek. Het blad trok vooral aandacht door de vele uitstekend geschreven bijdragen in de literaire bijlage onder redactie van Jules Janin. |
|
377 |
den Courier: le Courrier Français, opgericht in 1819, een belangrijke spreekbuis van de liberale partij tijdens de eerste jaren van de Julimonarchie. |
|
377-378 |
de Charivari: opgericht in 1822, een Engels, satirisch dagblad. |
|
380-381 |
de Revue des deux mondes, het degelijkste wat de periodieke pers in Frankrijk oplevert: opgericht in 1829, een tweemaandelijks tijdschrift voor wetenschap, politiek en cultuur. Sinds 1831 was Maurice Buloz redacteur en hij maakte het blad tot het meest vooraanstaande Franse tijdschrift, met name op het gebied van literatuur en politiek. Buloz verwierf medewerking van veel beroemde auteurs, voor de letterkunde onder meer van Victor Hugo, Alfred de Musset, George Sand, Honoré de Balzac, Alexandre Dumas père en Jules Janin. |
|
390 |
snijden [...] af: lopen [...] af. |
|
397-398 |
trots de wetten [...] hasard werd gespeeld: de kroegcommissie had onder meer tot taak om boetes op te leggen wanneer er kansspelen gespeeld werden. De commissarissen konden zelf bepalen wat nog wel en wat niet geoorloofd was. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 22; de daar genoemde wet niet teruggevonden) |
| |
| |
401-402 |
onder het zeil: in de tuin van Minerva was een met zeildoek bespannen warande. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 31; zie ook afbeelding 88) |
|
402 |
onderhoud: gezellig verkeer. |
|
402 |
uitspanning: ontspanning. |
|
405-406 |
zoo vertegenwoordigt de Societeit het Studentencorps: van de ruim vijfhonderd studenten die in 1841 ingeschreven stonden aan de Leidse universiteit, waren er volgens Klikspaan driehonderd lid van Minerva (r. 368). De andere studenten waren ofwel lid van Mutua Fides, de sociëteit van het tegencorps, ofwel zij behoorden tot degenen die Klikspaan in het vervolg bestempelt als ‘ongelukkigen’ en ‘ongelukken’ (r. 411-412). Voor de ‘ongelukkigen’ zal het lidmaatschap van Minerva te duur geweest zijn. |
|
411-412 |
ongelukken: mispunten. |
|
425 |
stokke-Mozes met zijn jong gehuwden zoon: waarschijnlijk oorspronkelijk een reële joodse koopman, handelaar in rottingen (wandelstokken) en opkoper. Eerder onderzoek leverde informatie op over huwelijk en kinderen, maar geen exacte identificatie. (Mathijsen e.a., Schandaal in Leiden, p. 47-48) Op zijn levensechtheid wijst ook het gegeven dat stokke-Mozes als vaste leverancier van Minerva jaarlijks verheugd werd met een kleine bijdrage van de sociëteit. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 25) Alexander Ver Huell vereeuwigde de koopman op de prent ‘Hazardspel’ (1846) met een grote bundel rottingen op zijn rug en oude kleding in zijn hand. (Studentenschetsen, [p. 117]) Mozes zou tevens geldschieter zijn: Almanakplaten beelden hem af met een zak geld of we zien hoe hij bij een student verhaal komt halen. De Almanakprenten dateren uit 1845, 1861, 1865 en zelfs 1883 en men mag er dan ook van uitgaan dat stokke-Mozes op een gegeven moment - de editeurs van de Almanakplaten opperen dit in zijn algemeenheid - eerder een begrip was dan een levensecht persoon. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, plaat 1845, 1861.2, 1865 en 1883; toelichting op p. 23, 39, 44 en 64) |
|
436-449 |
Eenige onderverdeelingen van genoemde soort geeft de schrijver van Theeslaan op...mistroostigen, die onder den last van een Examen gebukt gaan: Klikspaan citeert hier uit het verhaal ‘Theeslaan’, dat verscheen in de Studenten-Almanak voor 1840, p. 156-157. (Ophelderingen, 450) De destijds anoniem gepubliceerde schets was van de hand van Pieter Lodewijk Frans Blussé. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 21-26) Klikspaan citeert nogal vrij; hij laat bijvoorbeeld twee onderverdelingen weg en wijzigt soms woorden of woordvolgorde. |
| |
| |
439 |
die de tiende post van het Handelsblad hebben: die als tiende aan de beurt zijn om het Handelsblad te lezen. |
|
439-441 |
om half drie moeten eten, daar zij Medici aan tafel hebben, die hun dessert op de Methodus plegen te gebruiken: studenten geneeskunde kregen in het collegejaar 1840-1841 's winters iedere dag van drie tot vier uur praktisch anatomisch onderwijs, ‘Methodus secandi cadavera’, letterlijk: methode voor het opensnijden van lijken. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 101) |
|
441 |
publice theses [...] defenderen: in het openbaar stellingen verdedigen. Onder leiding van een hoogleraar moest één student stellingen verdedigen waar twee medestudenten tegen opponeerden. Daarna wisselden de rollen bij toerbeurt. Dispuutcolleges werden gehouden om een eigen oordeel bij te brengen, als oefening in voordracht en logisch redeneren en daarmee als voorbereiding op de promotie. Het Organiek Besluit van 1815 beval dispuutcolleges nadrukkelijk aan. (Roelevink, Gedicteerd verleden, p. 117-132; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 71) |
|
448-449 |
pot te spelen: te biljarten; biljartspel voor grote groep, die speelt om de ingelegde som geld, de pot, te winnen. (Simons, ‘Pot te spelen’, p. 623) |
|
453-454 |
de Instituten van Keizer Justinianus: leerboek met de eerste beginselen van het Romeinse recht, in 533 opgesteld op initiatief van keizer Justinianus, verplichte stof voor het kandidaatsexamen rechten. |
|
470-471 |
Academische rampen, voorbij, doch, helaas! niet geheeld: Klikspaan doelt hier op de strijd tussen de Senaatspartij en de hervormingsgezinde studenten. Die strijd eindigde weliswaar in het voordeel van de hervormers, maar pas toen alle tegenstanders uit 1839 de Academie hadden verlaten en hun corps Vis Unita Fortior was opgeheven (1846), kon er sprake zijn van een eenheid van alle studenten. |
|
471-472 |
de laatste vaderlandsche gebeurtenissen: toespeling op de Belgische Opstand en de Tiendaagse Veldtocht (1830-1831). |
|
472-474 |
Toen de blinddoek werd afgerukt en het zwarte gordijn ten deele weggeschoven, door hetwelk men zong dat de Minister van finantiën zaliger heenkeek: toen de Opstand in 1830 uitbrak, was Arnold Willem Nicolaas Tets van Goudriaan (1771-1837) minister van financiën. Deze hield op 4 december 1830 een redevoering in de Kamer, waarin hij vroeg om extra financiële middelen om de Opstand te kunnen neerslaan. Hij bracht daarin de onzekere afloop van het conflict ter sprake; ook de regering was niet in staat om op alle vragen antwoord te geven: ‘Zij betreffen |
| |
| |
|
eene toekomst, Edel Mogende Heeren, voor welke een gordijn is geschoven [...]; wie toch is vermetel genoeg om een vasten blik in die onzekere toekomst te slaan? Neen, Edel Mogende Heeren! dit alleen weet ik, en hierop mag ik ulieden opmerkzaam maken, dat aan de eene zijde van dat gordijn te lezen staat: moed, trouw, regtvaardigheid, en aan de keerzijde de woorden: verraad, ontrouw, ondankbaarheid gevonden worden, en dat, wanneer ik zulke zedelijke krachten tegen elkander overstel, ik zonder bekommering de toekomst durf te gemoet te zien.’ (Verslag der Handelingen van de Staten-Generaal, 1830-1831, dl. 1, p. 78) Op deze passage doelt ook het ‘Lied van de vier heeren’, waaruit Klikspaan in Ophelderingen, 452-456 citeert: ‘Wie doet de toekomst duister zijn? van Tets./Wie ziet er door een zwart gordijn? van Tets./Wie ziet dat ontrouw en verraad/Daar achter op geschreven staat? van Tets. (ter)’. (De Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830, dl. 1, p. 67 en dl. 2, p. 446; De Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830, dl. 1, Letterkundige Aanteekeningen, p. 103-104) |
|
488 |
wiskunstig zeker: zeer zeker. |
|
514-515 |
Studenten! jongere geslachten...verwaarloost de staatkunde niet: zie Ophelderingen, 458-477 en de daarbij behorende annotatie. |
|
532 |
brave: goede. |
|
536-537 |
een roemrijk verleden, waar een verzonken nageslacht verwaten op pocht: doelt op de verheerlijking van de Gouden Eeuw door dichters als Hendrik Tollens, Jan Frederik Helmers en Cornelis Loots. Mogelijk een specifieke toespeling op Helmers, die in zijn defaitistische visie op het heden veelvuldig spreekt in termen van zinken en vergaan. (Van Sas, ‘Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel’, p. 471 en 486-495) |
|
verwaten: aanmatigend, zelfingenomen. |
|
540 |
Vroomheid: moed. |
|
544 |
ontijdige: onbehoorlijke. |
|
546 |
moeraspest: koorts, veroorzaakt door lucht die door moerassige uitwasemingen bedorven is. |
|
556 |
geesselt met schorpioenen: vergelijk 1 Koningen 12:11: ‘mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.’ |
|
556 |
vitriool: verdund zwavelzuur, een scherp, bijtend zuur. |
| |
| |
561 |
oortje: munt ter waarde van ongeveer een cent; ook gebruikt om aan te geven dat iets heel weinig waard is. |
|
561 |
duit: munt ter waarde van ongeveer een halve cent; net als ‘oortje’ een aanduiding voor zo goed als niets. |
|
569 |
hebben uit: zijn voorbij. |
|
570 |
ontzenuwende: verslappende. |
|
576-577 |
de Minister legt in den schoot der volksvertegenwoordiging de verklaring af, dat hij malaise bij de natie bespeurd heeft: een dergelijke verklaring is niet aangetroffen. |
|
578-579 |
Sunt qui formidine nulla/Imbuti, spectant: ontleend aan Horatius, Epistulae i, vi, 3-5: ‘hunc solem et stellas et decedentia certis tempora momentis sunt qui formidine nulla imbuti spectent [sic]’: de zon, de sterren en de seizoenen, die verglijden in vaste beweging, er zijn mensen die deze zaken aanschouwen zonder vervuld te zijn van angst. (Ophelderingen, 479) |
|
580 |
veldstoel: lichte klapstoel voor gebruik door militairen in het oorlogsveld. |
|
581 |
Jan Salies: futloze types. Zie ook Ophelderingen, 481-484/486-509 en de daarbij behorende annotatie. |
|
583-584 |
steêkinderen: personen die onder curatele of voogdij staan of - meer algemeen - door anderen bestuurd en bedild worden. |
|
586 |
vroom en vroed: moedig en wijs. |
|
600-616 |
Op den 26sten Junij 1841 namen de Professoren van de Faculteit der Bespiegelende Wijsbegeerte en Letteren...om met een Examen bezwaard te gaan: in het genoemde besluit (voortaan: het besluit van 1841) werden nieuwe bepalingen afgekondigd met betrekking tot de inschrijving, het intekenen op colleges, de betaling van het collegegeld en het afleggen van examens. Al deze bepalingen waren voordelig voor de hoogleraren en ongunstig voor de studenten. Tegen dit besluit rees dan ook spoedig verzet. Klikspaan citeert in r. 602-616 een fragment uit een kritische reactie in de Studenten-Almanak voor 1842, p. 131-132. De volledige tekst van het besluit van 1841 werd als bijlage in de Studenten-Almanak voor 1842 afgedrukt op p. 143-150. |
|
620-621 |
de fooi, op welke een Hoogleeraar, krachtens de wetten op het hooger onderwijs, regt wordt gegeven: behalve zijn vaste salaris ontving een hoogleraar van elke student die |
| |
| |
|
bij hem college liep, een bij wet vastgesteld bedrag. Voor colleges die twee maal per week werden gehouden was dat vijftien gulden per jaar, voor colleges die meer dan twee maal per week werden gehouden dertig gulden per jaar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 135) Zie ook Ophelderingen, 511-518 en de daarbij behorende annotatie. |
|
624-626 |
‘Ten einde’, spreekt het besluit, ‘de orde in het Academisch onderwijs te handhaven en den geregelden gang der studiën te bevorderen.’: verwijzing naar de inleidende paragraaf van het besluit van 1841. |
|
626 |
eenvoudig: onnozel. |
|
632 |
omschorst: moeilijk toegankelijk gemaakt. |
|
648 |
de kweekelingen der Athenaea: in 1841 bestonden er twee athenea, in Amsterdam en Deventer, waar ook hoger onderwijs werd gegeven in de studierichtingen van de vijf faculteiten. De athenea waren echter niet bevoegd om doctoraal-examens af te nemen. Om de studie te voltooien moesten de studenten nog één (in het geval van rechten, letteren en wis- en natuurkunde) of twee jaar (theologie en medicijnen) college lopen aan een universiteit. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 47) |
|
653-693 |
i. Tot de inschrijving in het Faculteitsregister...ii. Elk Student zal...iii. Voor hen, die...ter hand gesteld: met betrekking tot inschrijving en betaling legde het besluit van 1841 aan studenten van athenea andere regels op dan aan studenten die vanaf het eerste jaar aan een universiteit studeerden. Klikspaan verwijst naar de artikelen waarin de ‘fijngeslepene tegenstelling’ (r. 647) naar voren komt: de strenge regels voor gewone studenten zijn te vinden in respectievelijk artikel 1 tot en met 3 en artikel 7 en 8; de soepele regels voor atheneumstudenten staan beschreven in de artikelen 4 en 9. Ook voor studenten die zich pas in december of later aanmeldden werd een uitzondering gemaakt: naar het betreffende artikel 13 verwijst Klikspaan in r. 685-693. |
|
677 |
erlangen: verkrijgen. |
|
681-682 |
den Decanus der Faculteit: de decaan of voorzitter van de faculteit, een functie die bij toerbeurt gedurende één jaar vervuld werd door één van de betreffende hoogleraren. |
|
683 |
geeltjes: gouden munten ter waarde van tien gulden. |
|
689 |
geknipt: in de val gelokt. |
| |
| |
699-700 |
den dood van een zijner pas aangekomene mede-Studenten, die, voor zijne uitbetaalde f 195, niet eens ééne maand collegie heeft kunnen houden: op 19 januari 1842 overleed Jacobus Wijs (geboren 1823), die sinds 6 augustus 1841 stond ingeschreven als student in de theologie. (Studenten-Almanak voor 1843, p. 113; ga Den Haag: bs) Het is onduidelijk hoe het genoemde bedrag van 195 gulden is berekend. Eerstejaars theologie dienden negen colleges te volgen. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 98) Volgens het collegerooster in de Studenten-Almanak werden zes van deze colleges meer dan twee keer per week gegeven. Het collegegeld voor de propedeuse theologie zou dan in totaal 225 gulden bedragen (zie de annotatie bij r. 620-621). |
|
703-708 |
Niemand...dàt is het doel van mijne nering: citaat uit het hiervoor genoemde commentaar op het besluit van 1841 in de Studenten-Almanak voor 1842, p. 131. |
|
713-714 |
maar zoo iets ergs durven wij niet vermoeden: zie Ophelderingen, 520-521. |
|
725 |
Kullagie: fopperij, bedrog. |
|
726-727 |
aldus eenparig besloten en vastgesteld: verwijzing naar het slot van het besluit van 1841. |
|
734 |
de pitten heb ik beet: het geld heb ik binnen. |
|
747-748 |
over den schouder wordt aangezien: met de nek wordt aangekeken. |
|
761-762 |
De ongelukkigen, op wie het besluit dadelijk mikte, waren, onlangs ingelijfd, nog niet op de hoogte der zaken: verwijzing naar artikel 17 van het besluit van 1841: de bepaling dat de studenten het collegegeld voortaan bij het begin van de studie moesten voldoen, gold alleen voor degenen die zich inschreven na de dag van het besluit. Zij die al studeerden vóór 26 juni 1841 mochten betalen als ze het testimonium van het betreffende college nodig hadden. |
|
771-772 |
de Nobilissima facultas philosophiae theoreticae et litterarum humaniorum: de zeer aanzienlijke faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren. |
|
775-776 |
Doe ik kwalijk van te verklaren: gallicisme (faire mal de: er verkeerd aan doen te). |
|
777-778 |
eene wet, welke de jongeren emancipeerde, wier regten zij met die van allen gelijk stelde: de Wetten voor het Studenten Corps der Leydsche Hoogeschool, op 22 april 1839 ondertekend door ruim driehonderd studenten. De nieuwe wet betekende een grote verbetering voor de aankomende student: hij moest weliswaar een noviciaat doorlopen, maar dat was veel minder zwaar dan de vroegere groentijd. Na de |
| |
| |
|
proeftijd van zes weken kreeg hij volgens de derde afdeling van de wet, ‘Over de inlijving in het studentencorps’, dezelfde plichten én rechten als de andere Corpsleden. (ga Leiden: lb 41051 P; Frank en Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps, p. 49-50) |
|
785-786 |
welke pligt hetzelve voorschreef en de inspraak des gemoeds oplegde deszelfs leermeesters toe te dragen: welke plicht hetzelfde [lichaam der Leidse studenten] voorschreef en [welke plicht] de inspraak van het gemoed oplegde [om] diezelfde leermeesters [hoogachting] toe te dragen. |
|
794-795 |
het Collegie van Curatoren: de raad van toezicht: vijf personen die geen deel uitmaken van de academische wereld. |
|
799 |
piepmeezen[-dwingelandjes]: nieuwvorming. Piepen: een klagend geluid geven, zuchten. |
|
809 |
heilig bontje: destijds gebruikelijke vorm; ‘bontje’ was de aanduiding van een burgerwees, zo genoemd vanwege de veelkleurige tehuiskleding. |
|
817 |
den op luimen liggenden moedwil: de willekeur die op de loer ligt. |
|
820 |
tuitelachtiger: nieuwvorming; ‘tuitelig’ betekent ‘wankel’. |
|
830 |
overgoten met ons Hollandsche sop: evenzeer in het bezit van slechte Hollandse eigenschappen. De uitdrukking ‘met één sop overgoten zijn’ betekent: op elkaar lijken, niet beter zijn dan een ander. |
|
839 |
ophakkerigheid: provocatie. |
|
840 |
wellust: verrukking. |
|
854 |
verdorven: bedierven. |
|
856-857 |
wrijven wij de gaten digt met den scherpsten terpentijn: terpentijn wordt gebruikt in stopverf, waaruit de terpentijnolie snel verdampt; toepassing als verdelgingsmiddel is niet bekend. |
|
858-886 |
Het is dat stille, rust, kalmte en gezelligheid ademende uur...kan opmerken: citaat (met enkele wijzigingen) uit het verhaal ‘Redacteur te zijn’, dat verscheen in de Studenten-Almanak voor 1841, p. 178-179. (Ophelderingen, 523) De destijds anoniem gepubliceerde schets was van de hand van P.L.F. Blussé. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 19-21 en 26-28) |
| |
| |
866 |
dunamometers: dynamo- of krachtmeters. Waarschijnlijk wordt een krachtmachine bedoeld: een met leer omklede bal, waarop men kon slaan om vervolgens op een schaal zijn kracht af te lezen. Een dergelijke attractie stond meestal op de kermis. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 202) De zinsnede ‘geene dunamometers’ is door Klikspaan toegevoegd aan het verhaal van Blussé. |
|
867-868 |
Bolus, die uw middagmaal met zijn naamgenoot tracht te bederven: verwijzing naar Izaak Abraham Cassier (ca. 1800-?), bolusbakker van beroep. (ga Leiden: br en bs) Bolussen zijn platte koeken met sukade en stroop. Zie voor meer informatie de annotatie bij Typen viii, 78. |
|
869 |
gentiaan tot tegengift voor het laatste: gentiaanbitter, brandewijn met een aftreksel van fijn gesneden gentiaanwortel. Gentiaan stond bekend om haar heilzame werking bij allerlei kwalen. Tincturen, poeders en extracten uit de wortel van de plant werden onder meer toegevoegd aan middeltjes tegen drankzucht en dronkenschap. (Entrup Bavink, Handleiding of leerboek der likeurstokerij, p. 171; Abrahams, De kwakzalversmiddelen, p. 50-52) |
|
876-877 |
De groote tafel is gelijk aan een molen, wanneer 's molenaars dochter de bruid is, zoo vele vlaggen wappperen er om heen: als in Rijnland, de streek rond Leiden, een molenaar of één van zijn kinderen trouwde, werd de molen gedurende de twee weken van ondertrouw ‘in de vreugd gezet’, waarbij de wieken in een bepaalde stand stonden. Op de dag van de bruiloft wapperde aan de bovenste wiek de driekleur en alle wieken waren verbonden door touwen vol kleine vlaggetjes. (Bicker Caarten, De molen in ons volksleven, p. 121-126) |
|
881 |
Manilla: geurige sigarensoort van de Filippijnen. |
|
881-882 |
Deventer pijpje: witte kleipijp, type ‘gouwenaar’. Het Goudse prototype had een goede naam en in verschillende Nederlandse steden, waaronder Deventer, probeerden pijpenmakers het getrouw na te maken. Het onderscheid tussen de echte Goudse pijp en de Deventer pijp is dan ook moeilijk te bepalen. (Brongers, Pijpen en tabak, p. 52; informatie dhr. G.A. Brongers) |
|
884 |
Aannemen: hiermee wordt de bediende geroepen als de lege kopjes of glazen opgehaald kunnen worden of als iemand wil betalen. |
|
888 |
valgordijnen: rolgordijnen. |
|
894 |
Keyzers estaminet: Hermanus Johannes Keyzer (1801-1871) had een café (estaminet) met biljart op de Pieterskerkgracht, wijk 4, nr. 535 (nu nr. 18). (ga Leiden: br, bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
| |
| |
894-895 |
het Vinkje: café de Kleine Vink aan de Haagweg. (Gids voor Leiden en omstreken, p. viii en p. 77-78) |
|
900 |
de ballen rammelen in den zak: het gaat hier om biljartspelen, waarbij de ballen in de zakken aan de zijkant van de biljarttafel gestoten moeten worden, zoals bij doublé of bij het potspel. De tafel had zes zakken, vier in de hoeken en twee aan de lange zijden. |
|
902 |
de gallerij is bezet: misschien doelt Klikspaan op de veelheid aan toeschouwers van het biljartspel. De ‘gallerij’ is het hoogstgelegen deel van de zitplaatsen in een schouwburg, de goedkoopste rang. |
|
906-938 |
De biljardjongen...toen ge zoo oud waart als hij: in de dagen van Klikspaan was er geen verbod op kinderarbeid en de dertienjarige biljartjongen die lange dagen en nachten werken moest voor een gering salaris, was geen uitzondering. (Vleggeert, Kinderarbeid in de negentiende eeuw) |
|
907 |
bok: steun die aan de biljartkeu bevestigd kan worden om een extra ‘hand’ te plaatsen als de bal ver van de rand ligt. |
|
928 |
daarstelt: vormt. |
|
941 |
de voorzaal van een huis: de ruimte aan de voorkant van een voorname woning waar de gasten ontvangen worden. |
|
945-946 |
vischjesdoozen: dozen met speelfiches. |
|
947 |
erfhuis: huis waar openbare verkopingen van inboedels en roerende goederen plaatsvinden. |
|
954 |
worden: lees: wordt. |
|
957-960 |
het zeldzame geluk [...] dat het lokaal onder het slaan des elfden ure volkomen ledig is: over de sluitingstijden van sociëteit Minerva is niets bekend. |
|
964 |
Toon uit het bed krijgen: Toon Muller woonde met zijn gezin en bedienden in het gebouw van Minerva aan het Rapenburg, mogelijk in de kamer van de kastelein achter het traphuis (r. 75), mogelijk ook in de niet genoemde ruimtes naast de binnenplaats. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 271-272) |
|
968 |
vaak: slaap. |
| |
| |
969 |
kunstigen: kunstmatige. |
|
972 |
ingenomenheid: bewondering. |
|
975 |
hippomanie: paardengekte (uit het Griekse ‘hippos’ en ‘mania’), slaat op het huren van (door paarden getrokken) rijtuigen voor allerlei uitstapjes. |
|
977-978 |
de kermispracht van het Haagsche Voorhout: de Haagse kermis werd elk jaar ingeluid op de eerste vrijdag van mei; de zondag daarop begon de kermis. ('s-Gravenhaagsche Stads- en Residentie-Almanak voor het jaar 1843, p. 15) |
|
980 |
[school]kevie: kooi. |
|
985 |
wellustig: vrolijk. |
|
988 |
ik weet niet wat: vergelijk het Franse ‘(un) je ne sais quoi’ voor iets onbestemds. |
|
1002 |
veldmuzijk: militaire muziek. |
|
1003 |
grenadiers: keursoldaten van de infanterie. |
|
1004 |
Viermaal zulk een pret voor een enkelen gulden: 's zomers werden (waarschijnlijk jaarlijks) vier concerten gegeven in de tuin van Minerva (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 31); een bevestiging van de toegangsprijs is niet gevonden. |
|
1005 |
vleijendste: verleidelijkste, aantrekkelijkste. |
|
1006 |
Rossini: Gioacchino Antonio Rossini (1792-1868), Italiaans componist van onder meer militaire marsen en vooral opera's. |
|
1007 |
Strauss: Johann Strauss (1804-1849), Oostenrijks componist van meer dan honderdvijftig walsen. |
|
1011 |
vauxhall: verlichte feesttuin waar (muziek)voorstellingen gegeven worden. |
|
1012-1014 |
Twee malen gebeurde het [...] dat de Societeit der Leidsche Studenten met de tegenwoordigheid der Leidsche juffers vereerd werd: de eerste keer dat er vrouwen aanwezig waren op Minerva was in 1838: op 8, 9 en 10 augustus was er een reünie voor oudstudenten uit de periode 1791 tot 1820. Minerva organiseerde voor de laatste dag een soirée en ‘de schoone sexe, zoo van vreemde steden, als uit onze Akademiestad, verwaardigde ons bij die gelegenheid met een bezoek in ons zoo wel ingerigt lokaal.’ De tweede keer was op 13 augustus 1841. Midden in de va- |
| |
| |
|
kantie stelde Minerva haar lokaal open voor de voormalige strijders van het Corps Vrijwillige Jagers. Zij vierden op die dag het tienjarig jubileum van de slag bij Leuven. Tijdens het feest van het Jagercorps waren alleen ‘Leydsche schoonen’ welkom, maar ‘de verwondering der Oud-Jagers over deze voor hen vreemde vertooning’ was al groot genoeg. (Studenten-Almanak voor 1839, p. 122-126, citaat op p. 124; Studenten-Almanak voor 1842, p. 133-139, citaat op p. 137) |
|
1017-1018 |
gastvrij [..] als de aartsvaderlijke tent in gelukkig Arabie: aartsvader Abraham ontving drie voorbijgangers in zijn tent en kreeg te horen dat hij over een jaar een zoon zou hebben (Genesis 18). ‘Arabia felix’ (gelukkig Arabië) is in klassieke teksten de benaming voor het Arabisch schiereiland, dit ter onderscheiding van het onvruchtbare ‘Arabia petraea’ in het gebied van de Sinaï. |
|
1031-1034 |
Minerve. Grande soirée. Il y aura des femmes: Minerva. Groot feest. Er zullen vrouwen aanwezig zijn. |
|
1035 |
iets oneigenaardigs: iets wat niet past bij het kenmerkende karakter van een zaak. |
|
1036 |
haar pak uittrekken: zich anders voordoen dan normaal. |
|
1052-1063 |
Maar het ware, het grootste...het algemeenste feest...naar Minerva: de stichting van de Leidse universiteit (8 februari 1575) werd jaarlijks herdacht. De zogeheten dies begon met een samenkomst in het Academiegebouw: de aftredende rector magnificus hield een redevoering, de winnende prijsverhandelingen werden bekendgemaakt, nieuwe prijsvragen werden uitgeschreven enzovoort. Na de plechtigheid trokken de studenten met muziek en fakkels door de versierde stad en brachten serenades aan een aantal hoogleraren. Zij besloten de dag met een groot feest op de sociëteit. |
|
1058 |
de punch door de vensters: hoogleraren die vereerd werden met een serenade lieten wijn schenken; de studenten die het dichtst bij het raam stonden, probeerden een glas te bemachtigen. (Gedenkschriften van eenen student. 1841. No. 1a, p. 13) |
|
1058-1059 |
op stoep: op de stoep. |
|
1059-1062 |
de stokken in de lucht...kloppartijen na zich sleept: ook elders blijkt dat studenten erop los sloegen wanneer burgers nalieten hun hoed of pet af te nemen bij het passeren van de stoet. Bijvoorbeeld: ‘Hier weigert een blaauwjas zijn hoed af te nemen, een tik met den stok, en de vriend is gedwee!’ (Gedenkschriften van eenen student. 1841. No. 1a, p. 12) |
| |
| |
1062 |
wierook: hier in ruime zin: geurige walm. |
|
1066 |
juilende: joelende. |
|
1073 |
op de wacht staan: staan te wachten. |
|
1077-1079 |
De deuren zijn afgehangen [...] en waar de tuin eens lag, strekt zich thans eene ruime noodzaal uit: Klikspaan verwijst in zijn beschrijving naar een concreet feest, namelijk de diesviering van 1841. Details van zijn verhaal komen overeen met de beschrijving in de Studenten-Almanak voor 1842. In 1841 kwamen ook de studenten van Vis Unita Fortior naar Minerva en daarom was besloten ‘eene loots in den tuin op te rigten, en deze in gemeenschap te brengen met de Lees- en Eetkamers’ (daartoe werden de deuren ‘afgehangen’, dat wil zeggen: uit de sponningen getild). Beide beschrijvingen maken ook melding van strenge vorst en sneeuw. (Studenten-Almanak voor 1842, p. 110-117, citaat op p. 114) Opvallend is ook dat Ver Huell, toen hij zijn illustratie bij dit hoofdstuk liet herdrukken, daaraan de titel meegaf: ‘Nacht van 8 op 9 Februarij 1841’. (Ver Huell, Studentenschetsen, [p. 76]) |
|
1082 |
drift: vlucht. |
|
1089 |
collation: lichte maaltijd van koud vlees, fruit, gebak enzovoort. |
|
1091 |
botjes: platvisjes. |
|
1101-1102 |
de vlugheid van Munchhausens haas met de acht pooten: toespeling op de anoniem verschenen Zonderlinge reizen en lotgevallen van den vrijheer Von Münchhausen (oorspronkelijke versie: 1786). Daarin komt een haas voor die naast zijn gebruikelijke poten ook nog vier poten op zijn rug heeft; het beest is zo snel omdat het in staat is afwisselend op de onderste en de bovenste poten te rennen. Zie verder Ophelderingen, 525-536 en de daarbij horende annotatie. |
|
1102 |
behoorlijk: bijbehorend. |
|
1111 |
Mag ik je trappen: waarschijnlijk iets als: moet ik je soms een trap geven. |
|
1116 |
oudes: van je oude (heer). |
|
1123 |
zijne partij nemende: een besluit nemend. |
|
1135 |
een rouge bord: een vol glas rode wijn (letterlijk: een rode rand). |
| |
| |
1163 |
den man des volks: Flanor was als voorzitter van het Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum (vergelijk Leven ix, 315-316 en 683-684) de belangrijkste vertegenwoordiger van de democratische beweging, die zich met succes had verzet tegen de behoudende, aristocratische Senaatspartij. |
|
1179 |
de tucht onzer Hoogeschool: het Organiek Besluit van 1815 droeg de academische senaat op toezicht te houden op gedrag en studieverloop van de studenten. De rector magnificus kon studenten bij zich ontbieden ter terechtwijzing over collegeverzuim. Als hoofd van de academische politie had hij ook de bevoegdheid om in ernstiger gevallen ‘een’ student arrest op zijne kamer te geven, of denzelven in verzekerde bewaring te doen brengen’. Als een student niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de rector kon hij van de universiteit worden verwijderd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 161-163, 243 en 253) Enkele voorbeelden van het optreden van rector en senaat bij wangedrag van studenten, vechtpartijen met Leidse burgers en politie en ontgroeningsconflicten worden beschreven in Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 298-302. |
|
1180 |
fransche school: school voor middelbaar onderwijs waar de voertaal Frans is. |
|
1182 |
osores nostri pereant: mogen onze haters sterven; de derde regel van het laatste couplet van het Iovivat. (Vademecum voor den student, p. 1-2) |
|
1197 |
Vivat Flanor: Leve Flanor. |
|
1199 |
als een Gallisch opperhoofd op het schild: niet zozeer een specifiek Keltisch gebruik, maar een algemener verbreide gewoonte; een teken van macht en het hoogste eerbetoon bij bijvoorbeeld de Bourgondiërs en Oudgermaanse volken. Het ronddragen van Gallische leiders op een schild wordt in elk geval niet vermeld door de klassieke schrijvers. (Informatie dr. D.R. Edel; Van Royen en Van der Vegt, Asterix en de waarheid, p. 161) |
|
1202-1204 |
Iovivat!/Iovivat!/Flanoris sanitas: Hoezee! Hoezee! Leve de gezondheid van Flanor; variatie op de eerste regels van het Iovivat. |
|
1208 |
geknapt: verschalkt. |
|
1211-1213 |
ter regeling der spreekbeurten, als in eene letterkundige Maatschappij bij den aanvang van het wintersaizoen: het organiseren van lezingen was een belangrijke activiteit van de vele letterkundige genootschappen in de negentiende eeuw. In Leiden was de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde toonaangevend. In wetten legde zij datum en tijdstip vast van de maandelijkse vergaderingen waarop de |
| |
| |
|
lezingen gehouden werden. In 1847 (de wetten van 1836 tot 1846 ontbreken) ving haar ‘winterseizoen’ aan in oktober, de laatste vergaderingen werden in mei gehouden. (ubl: Archief mnl: Wet voor de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden 1847, art. 55) Een ander belangrijk genootschap was de Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen. De lokale afdelingen beperkten hun bijeenkomsten tot de wintermaanden. (Van den Berg, ‘Het literaire genootschapsleven’, p. 159 en 177) |
|
1215 |
van der Merk - alias het klankbord: verwijzing naar Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (zie de noot vooraf bij deze aflevering). Mogelijk werd hij ‘het klankbord’ genoemd vanwege zijn studie theologie en zijn redenaarstalent: een klankbord is de houten hemel boven een spreekgestoelte, bijvoorbeeld een kansel, die zorgt voor een goede akoestiek. Zelf begreep Van Kuffeler de betekenis van deze schuilnaam niet; de naam Van der Merk achtte hij ‘te personeel’, hij was bang dat er zaken aan het licht zouden komen die hij liever verborgen hield. (Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 15) |
|
1218-1272 |
Meneeren...op den President-Curator van onze Leidsche Hoogeschool: in de volgende toast volgen de woord- en toespelingen elkaar in een rap tempo op. Klikspaans medestudenten hebben ongetwijfeld een groot aantal referenties aan bekende personen en gebeurtenissen herkend, die latere lezers onherroepelijk ontgaan. Hoewel veel dus onduidelijk blijft, valt er toch een zekere logica in het verhaal te ontdekken. Het ‘klankbord’ gaat zeer associatief te werk; hij sorteert een komisch effect door de meest uiteenlopende elementen aan elkaar te rijgen. Een voorbeeld: in r. 1256-1257 is sprake van ‘de holligheden van mijn geperiphraseerd brein’. Dit is te lezen als: de holten van mijn brein dat vol holle frasen zit. ‘Geperiphraseerd’ is dan een nieuwvorming uit ‘peri’ (door en door; vol met) en ‘phraseur’: iemand die holle frasen gebruikt. In het vervolg legt hij hiermee verbindingen: voortbordurend op de holligheden spreekt hij over ‘de holligheden uwer kiezen’ (r. 1260) en aansluitend bij de kiezen noemt hij de tandenstoker waartoe de Jungfrau (r. 1263-1264) gebruikt kan worden. Waarschijnlijk is ook de vermelding van Paracelsus (r. 1261) aan de passage te koppelen, daar deze bekend stond om zijn holle taalgebruik. |
|
1218 |
roerpen: helmstok. |
|
1220 |
steenen jas: niet gevonden. |
|
1220 |
Irokeezen: naam van een groep Indiaanse stammen in Noord-Amerika, in het gebied ten oosten van de Grote Meren. |
| |
| |
1222 |
sjambal: sambal? |
|
1225 |
knorhanen en inktvisschen: de twee beesten worden niet voor niets in één adem genoemd: beide staan zowel voor een waterdier als voor een lichtgeraakt type. Een knorhaan is behalve een schorpioenvis ook de benaming voor een knorrig mens; iemand die al bij een kleine aanleiding naar de inkt grijpt en een groot betoog opstelt, noemt men een inktvis. |
|
1227-1228 |
de honden van Kamschatka: op Kamtsjatka, het schiereiland in het uiterste noordoosten van Azië, reisde men met de zogenaamde hondenpost. Reizigers zaten in een slee die getrokken werd door vier tot zes honden; de eigenaar van de honden reed voorop als voerman. (Anoniem, Merkwaardige reis-avonturen, p. 340-341) |
|
1230-1231 |
het παρακινδυνευμένον: [parakinduneumenon]: de gewaagde onderneming. |
|
1232 |
Davijslampen: Davylampen: veiligheidslampen in mijnen met de functie van mijngasdetector, in 1816 ontwikkeld door Humphry Davy (1778-1829). |
|
1238 |
Ajaxwoede: verbitterde woede die leidt tot waanzin en (zelf)vernietiging. De Griekse held Ajax stortte zich op zijn zwaard nadat hij in de strijd om de wapenen van Achilles had moeten onderdoen voor Odysseus. Er werd ook verhaald dat Ajax in zijn razernij de schapen van het Griekse leger aanzag voor zijn vijanden: hij slachtte de beesten af en doodde vervolgens zichzelf uit schaamte. |
|
1240-1241 |
den Romeinschen baliekluiver, die eenmaal tranen als waterbeken deed vloeijen: waarschijnlijk een toespeling op Cicero, vermaard om zijn geëmotioneerde pleitredes waarmee hij wist in te spelen op het gemoed van de jury. ‘Baliekluiver’ verwijst overigens niet alleen naar een advocaat, het woord werd ook gebruikt voor leeglopers die hangend over de balie van een brug hun tijd doorbrachten. |
|
1244 |
voor nul in het cijfer [...] verklaren: voor onbelangrijk [...] verklaren. |
|
1248 |
bij de flikkerglassen van een kunstig licht: bij de blikkerende schijnsels van een kunstmatig licht; regel uit een studentenlied, alleen in de Studentenschetsen aangetroffen: ‘- Laat ons vrolijk brassen/Bij de flikkerglassen/Van een kunstig licht!/Wie zou 't ons verbieden?/Onze jaren vlieden:/Ruim genot is pligt!’ (Leven iv, 1709-1714). |
|
1256-1257 |
de holligheden van mijn geperiphraseerd brein: zie de inleidende annotatie bij r. 1218-1272. |
| |
| |
1259 |
besoar: verstening die in de lichamen van herkauwers werd gevonden en die gebruikt werd als tegengif en geneesmiddel. |
|
1261 |
Paracelsus: Philippus Aureolus Theophrastus Paracelsus (1493-1541), Zwitsers geneesheer en natuurkundige. Hij maakte reizen door heel Europa en naar het Midden-Oosten. Na onenigheid met de overheid verliet hij zijn vaderland en leidde hij tot zijn dood een zwervend bestaan. Waarschijnlijk wordt Paracelsus hier genoemd vanwege zijn verwarde en gezwollen taalgebruik, waaraan hij zijn bijnaam Bombastus te danken had. |
|
1263 |
Ahasveros: Ahasverus, de wandelende jood. Evenals Paracelsus, die ‘een tweeden Ahasveros’ genoemd wordt, een rusteloos zwerver. Volgens de legende verjoeg Ahasverus Jezus van zijn deur toen deze daar op zijn lijdensweg naar Golgotha wilde uitrusten. Hij werd veroordeeld rond te zwerven tot de terugkomst van de gekruisigde. Mogelijk wordt in r. 1261-1263 (‘de schim...rotting...een tweeden Ahasveros’) een toespeling gemaakt op de al genoemde stokke-Mozes. De rottingkoopman is net als Ahasverus joods en lijkt evenmin te kunnen sterven. |
|
1263 |
de Jungfrau: hoge, slanke berg in de Zwitserse Alpen. |
|
1264 |
het Italiaansch boekhouden: de methode van het dubbel boekhouden, uitgevonden door de Italiaanse monnik Luca Paciolo in 1504, waarbij alle posten als inkomsten én als uitgaven worden geboekt. |
|
1266 |
vagabondeerende heeren poudrés à frimas à l'aile de pigeon: rondzwervende heren licht bepoederd en met een ‘aile de pigeon’-kapsel (dat wil zeggen met een lok aan weerszijden van het hoofd). Misschien is dit weer een toespeling op de rondwarende geest van Paracelsus en de zwervende Ahasverus. |
|
1280-1281 |
Zoo leest men te gelijk twaalf missen in de Sint-Pieterskerk te Rome, zonder dat de eene officiant door den anderen gehinderd wordt: de Sint-Pieterskerk in Vaticaanstad is de grootste christelijke kathedraal, met een hoofdaltaar onder het centrale koepelgewelf en zeven zijkapellen. (The Catholic Encyclopedia, dl. 13, p. 371-372) |
|
officiant: priester die de mis opdraagt. |
|
1286 |
cloak: ruime, blauwgrijze jas met een voering van Schotse ruiten. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 287) |
|
1288 |
iets Zampaächtigs: Zampa is de hoofdpersoon uit de opera Zampa, ou La fiancée de marbre (1831) van L.J.F. Hérold, naar een libretto van A.H.J. Mélesville. Dit romantische drama vol theatrale situaties was in de negentiende eeuw zeer populair in binnen- en buitenland. |
| |
| |
1293 |
gevallig: toevallig. |
|
1295 |
ontkend: moet hier betekenen: genegeerd. |
|
1337-1338 |
het gebiedt voert: heerst. |
|
1346 |
vermoede: vermoedelijke. |
|
1351-1352 |
Je schreeuwt waarachtig, dat iemand denken zou dat je je reputatie kwijt waart: Bivalva is over het algemeen weinig spraakzaam: hij neemt geen deel aan de gesprekken van een dispuutgezelschap, op de kroeg ontglippen hem slechts enkele vloeken en hij kan ‘twee uren lang zijn bek houden in een gezelschap waar gelagchen, gezongen en gestoeid wordt’ (Typen viii, 151-152). |
|
1353 |
zakt de moffenpijp weder: laat de moffenpijp weer zakken. |
|
1369 |
Schiedammer nat: jenever. |
|
1369 |
oogjes à la Chérubin: engelenoogjes; verwijzing naar een van de gasten aan het promotiediner, beschreven in Leven iv (zie verder de annotatie bij Leven iv, 807-809). |
|
1370 |
aterling: onmens. |
|
1379-1381 |
Hoe is het dan toch mogelijk [...] dat je dien heer daar [...] nog niet hebt uitgefloten: je kon fluiten op holle sleutels; vandaar de vraag aan Bivalva naar zijn huissleutel in r. 1373. |
|
1395 |
drift: haast. |
|
1397 |
de koperen haak: een cloak werd van boven gesloten door een metalen haak in een lusje te slaan. |
|
1403 |
A Paris on lui dirait chameau: in Parijs zou men hem een rotzak noemen. |
|
1403 |
lancier-officier: officier van de met lansen bewapende cavalerie. |
|
1418 |
fidele brüder: vrolijke jongens; refereert aan de laatste regels van het Duitse ‘Trinklied’: ‘Leeret die Gläser, schenkt sie wieder ein,/Lasset uns Alle fidele Brüder sein’: Leeg de glazen, schenk ze opnieuw in, Laat ons allemaal vrolijke jongens zijn. (Vademecum voor den student, p. 123) |
| |
| |
1425-1426 |
met blik en varken te vergaderen: met stoffer en blik te verzamelen. |
|
1437 |
A flourish for the king! A flourish for the people: citaat niet gevonden. |
|
1455-1456 |
met een boogschutters pak aan van de laatste maskerade: in de maskerade van 1840 liepen zestien studenten mee die verkleed waren als boogschutters. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 133) |
|
1474 |
snapt: babbelt. |
|
1474-1475 |
de verveling van een vent: de vervelende vent. |
|
1479-1480 |
de stad [...] welke eenmaal zich zoo roemwaardig kweet tegen het Spaansche juk: tijdens de tachtigjarige oorlog werd Leiden van 25 mei tot 3 oktober 1574 belegerd door de Spanjaarden. De belegeraars probeerden de stad tot overgave te dwingen door haar uit te hongeren. Eén derde van de inwoners kwam daarbij om het leven, maar Leiden hield stand. |
|
1485 |
leutervaar: zeurpiet. |
|
1487-1488 |
Het is als op eene publieke Promotie, behalve dat hier allen een gelijk regt hebben: tijdens een publieke promotie moest de aankomende doctor zijn dissertatie verdedigen voor de voltallige senaat en een publiek van genodigden en belangstellenden. Iedereen mocht zijn vragen en bedenkingen inbrengen en kon daartoe plaatsnemen op de opponentenbank. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 109 en 111) |
|
1490 |
atoom: scheldnaam voor een klein, nietig mannetje. |
|
1496 |
bedonderen: uit het veld slaan. |
|
1499 |
Papa Chassé die sprak: ik laat mij niet bedonderen: Klikspaan verwijst hier waarschijnlijk naar een (niet geïdentificeerd) liedje. Baron David Hendrik Chassé (1765-1849), generaal in het Nederlandse leger, vocht onder meer bij Waterloo in 1815 en kreeg in die tijd van zijn manschappen de erenaam Papa Chassé. Later speelde hij een belangrijke rol tijdens de Belgische Opstand en de nasleep daarvan. Chassé stond bekend vanwege zijn onverzettelijke houding en zijn strijdvaardige taal. Of hij de aangehaalde uitspraak ook werkelijk heeft gedaan en, zo ja, bij welke gelegenheid, is onbekend. (Del Campo, Het leven en de krijgsbedrijven van Chassé, m.n. p. 59 en 81) |
|
1502 |
foetus: pas aangekomen student. |
| |
| |
1516 |
kullen: lullen. |
|
1518 |
twee ongelukken: twee mispunten, namelijk de twee vorige sprekers. |
|
1522 |
begrepen het anders: pakten het anders aan. |
|
1527-1528 |
En toen kwamen er zoo velen, dat de lievert, als Freule Tarpeia, onder de eerbewijzen - zijn verdiende loon - bezweek: Tarpeia is de dochter van de Romein Spurius Tarpeius, aan wie Romulus in de oorlog tegen de Sabijnen het bevel over het Capitool had toevertrouwd. Uit begeerte de kostbare armbanden en ringen van de vijand te bezitten, liet Tarpeia zich overhalen een poort van de vesting te openen. Maar in plaats van haar de beloofde sieraden te geven, verpletterden de Sabijnen de verraadster onder hun schilden. |
|
1537 |
relâche: gesloten, geen (theater)voorstelling. |
|
1538-1539 |
zij praatten [...] logisch, als hadden zij ooit collegie in dat vak gehouden: logica was voor alle beginnende studenten verplicht. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 92-93 en art. 97-99) |
|
1545 |
op den man geleerd: op mensen afgericht. |
|
1565 |
van Hees: de firma B.P. van Hees en Zoon, verhuurbedrijf van rijtuigen en paarden. Het bedrijf van Bartholomeus Petrus van Hees (1787-1860) was gevestigd op de Hogewoerd, wijk 3, nr. 319 (nu nr. 187). Het bedrijf van zijn zoon, Hermanus Otto van Hees (1813-1871), was gevestigd op het Noordeinde, wijk 1, nr. 143 (nu nr. 13). (ga Leiden: br en bs; Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
1565 |
de vieren: rijtuig dat getrokken wordt door vier paarden. |
|
1568 |
als wanneer: toen. |
|
1572 |
het Collegie in de Ornithologie: het college in de vogelkunde. Bedoeld is het populaire café-biljart De Paauw, gelegen aan de Nieuwe Rijn, wijk 7, nr. 27 (nu nr. 20). (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1831-1835 en 1840-1842; Ophelderingen, 538) |
|
1578-1580 |
even als het volk, om den koning nog eens te zien, van het Stadhuis, door Choor- en Diefstegen, naar de Academie: op 1 juni 1841 bracht koning Willem ii een bezoek aan Leiden. Na de audiëntie op het stadhuis maakte hij een tocht door de stad en bezichtigde onder meer de Academische instellingen. (Studenten-Almanak voor |
| |
| |
|
1842, p. 119-123) De koning reed over Breestraat, Steenschuur en Rapenburg van het stadhuis naar het Academiegebouw. Maar de route via de Korte en Lange Pieterskerk-Choorstegen of via de Korte en Lange Diefstegen was korter. Het volk kon hem op het stadhuis zien vertrekken en toch, door het nemen van genoemde binnenwegen, op tijd aanwezig zijn bij zijn aankomst bij het Academiegebouw. Willem ii Frederik George Lodewijk (1792-1849) was koning van Nederland van 1840 tot 1849. |
|
1582-1583 |
de lever eens te laten schudden: eens te laten lachen. |
|
1589-1591 |
toen de kamer even vol was als toen op het oude-heerenfeest - het publiek vlaste op een antwoord van Beets - Robidé van der Aa een toast zou instellen: tijdens het feestmaal op de Burcht, op de tweede dag van de reünie voor oud-studenten in 1838, werden de hele avond en nacht toasten uitgebracht. De voorzitter van de feestcommissie, de dichter en jurist Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa (1791-1851), stelde de toasten in. Dat hield in dat hij steeds als eerste een toast uitbracht op de van te voren bekend gemaakte onderwerpen, waarop de gasten konden antwoorden met een improvisatie of een voorbereide voordracht. Nicolaas Beets (1814-1903) was geen reünist, maar mocht als paranymf aanwezig zijn als één van de tien vertegenwoordigers van de universiteit anno 1838. Hij had toen al naam gemaakt als jeugdig genie met zijn romantisch dichtwerk en zal daarom extra belangstellenden naar het feestmaal hebben getrokken. (Gedenkboek der feestelijke vereeniging van oud-studenten der Leydsche hoogeschool, p. 1-76; Visser 't Hooft, De student Beets, p. 46-47) |
|
1596-1597 |
den geurigen Noach of Bacchus vel quocumque alio nomine gaudet, zoo als de waardige Wamba zegt: de vertaling van het Latijn luidt: of hoe hij ook mag heten (letterlijk: of in welke naam dan ook hij zich verheugt). De ‘geurige’ - hier ironisch gebruikt voor ‘stinkende’ - Noach wordt in één adem met de god van de wijn genoemd, omdat hij een groot wijnliefhebber was. Nadat hij met zijn gezin van de zondvloed was gered, plantte hij een wijngaard en werd dronken van zijn eigen wijn. (Genesis 9:20-21) Dat het Latijn afkomstig is van ‘de waardige Wamba’ is waarschijnlijk een grap. Wamba is de nar van Cedric de Sakser uit Walter Scotts Ivanhoe (1819), die geregeld Latijn spreekt om zich beter voor te doen dan hij in werkelijkheid is. Het Latijnse zinnetje is nergens in het boek aangetroffen. (Ophelderingen, 540-543) |
|
1597-1598 |
omdat [...] de mos a majoribus traditus, dit sancte vordert: omdat de gewoonte, overgeleverd door onze voorouders, dit op plechtige wijze vordert. |
|
1600-1601 |
Kullagie in de Mnemotechnie: college - eigenlijk: fopperij, bedrog - in de geheugenleer, de methode om met bepaalde hulpmiddelen het geheugen te oefenen. |
| |
| |
|
Mogelijk wordt specifiek gedoeld op de cursus van de Fransman Albert de Montry die destijds lessen gaf om aan de hand van een lettercode belangrijke historische feiten te onthouden. Alexander Ver Huell beschrijft de cursus die hij in 1837 in Rotterdam bij De Montry volgde in De Navorscher van 1891, p. 163-165. |
|
1603-1604 |
de stem van zekeren Hoogleeraar nabootsende: onduidelijk wie wordt bedoeld. |
|
1606-1609 |
Bacche, backbeest, grooten suyper,/Noyt verseevert, altyt sat,/Buyk-bestormer, sinnenkruyper,/O, hoe edel is u nat: het gedicht is niet teruggevonden. Het is goed mogelijk dat Jonckbloet, de schrijver van deze toast, het zelf gemaakt heeft als variatie op de Lof-sanck van Bacchus van Daniël Heinsius, waaraan Klikspaan het motto bij dit hoofdstuk ontleende. Het gedichtje doet namelijk denken aan de opeenstapeling van omschrijvingen van Bacchus aan het slot van de Lof-sanck, r. 631-640; ‘sinnen-kruyper’ en ‘altyt sat’ hebben een duidelijke parallel in de aanduidingen ‘Sinne-breker’ en ‘Altijt-Vol’ bij Heinsius. (Heinsius, Bacchus en Christus, p. 176 en 178) |
|
Bacche: aanspreekvorm van Bacchus. |
|
backbeest: dronkaard. |
|
verseevert: misselijk, katterig. |
|
1610 |
Fockenbroch: Willem Godschalk van Focquenbroch (1640-1675), Nederlandse schrijver van burleske poëzie. |
|
1613-1614 |
nederduitsch: Nederlands. |
|
1615 |
Palladium: heiligdom. Oorspronkelijk is het Palladium het beeld van Pallas Athene in Troje waarvan het lot van de stad afhankelijk was, omdat de stad niet ingenomen zou worden zolang zij in bezit was van het beeld. |
|
1616 |
O Bacche rex! O Bacche rex: O, koning Bacchus! O, koning Bacchus; de eerste regel van het studentenlied ‘Bacchus’, gezongen op de wijs van het Iovivat. (Studentenzangen, p. 46-48) |
|
1618 |
Pommiés: niet gevonden; waarschijnlijk een wijnsoort. |
|
1619 |
de Oratore: over de Redenaar (55 v.Chr.), het beroemde boek over de retorica van Cicero. |
|
1619 |
het Fichtiaansche niet ik: volgens de idealistische leer van Johann Gottlieb Fichte (1762-1814) ontspringt alle ervaring uit het Ik. De voorstelling van de dingen heeft volgens hem niets te maken met de objecten zelf, maar al onze gewaar- |
| |
| |
|
wordingen zijn te herleiden tot de werkzaamheid van het denkende subject. Alles wat vreemd is, alles wat buiten ons is, noemt Fichte het Niet-Ik. Dit Niet-Ik wordt door het Ik voortgebracht. (Störig, Geschiedenis van de filosofie, dl. 2, p. 101-106) |
|
1621 |
Pour champ de course alors, je me donnai la terre: variatie op een versregel uit Iambe vii, ‘L'Idole’ (1831) van Auguste Barbier: ‘Pour champ de course, alors, tu lui donnas la terre’: Tot renbaan gaf je hem toen de wereld. In overeenstemming met de filosofie van Fichte is de oorspronkelijke regel omgezet in de ik-vorm: ik gaf mezelf de aarde, met andere woorden: het Ik schept zijn eigen werkelijkheid. (Barbier, Oeuvres, p. 39; Ophelderingen, 544-545) |
|
1622-1624 |
oogenblikken, waarin alles ik wordt, waarin de ziel wordt gelouterd en de banden des stofs afschudt, waarin men op de leer komt, die ons der oplossing in de hoogere eenheid nader brengt: waarschijnlijk wordt gedoeld op de herziening die Fichte in zijn filosofie aanbracht. Hij zag een aantal gevaren die de verabsolutering van het Ik inhouden en stelde uiteindelijk de absolute God in de plaats van het absolute Ik. De paradoxaal geformuleerde oplossing hield in dat de mens in uiterste vrijheidsdrang zijn eigen zelfstandigheid op moet geven en verliezen, want dan pas kan de mens boven zichzelf uitstijgen en wordt hem het enige ware, goddelijke Zijn deelachtig. (Weischedel, Filosofie door de achterdeur, p. 180-191) Het woord ‘leer’ (r. 1623) is dubbelzinnig gebruikt: het staat zowel voor de trap(leer) naar de hogere eenheid als voor de leer van de mystiek, het streven naar de vereniging van de ziel met God en van God met de mens. |
|
1624-1625 |
het paroxismus der geestvervoering: de hoogste staat van geestvervoering. |
|
1626 |
multa in minimo: veel in het kleinste bestek; zinspeling op ‘multum in parvo’: veel in een klein bestek. |
|
1633 |
alma mater: erenaam voor universiteiten; letterlijk: de milde voedstermoeder. |
|
1634 |
hortus botanicus: de botanische tuin van de Leidse universiteit, gelegen tussen het Academiegebouw en de Singel, aangelegd in 1587 en sterk uitgebreid in 1817-1818. |
|
1635-1637 |
[Moge] Professor van der Chys betrapt worden, peurende naar de medaille, door Noach ter eere van den zondvloed geslagen: Pieter Otto van der Chijs (1802-1867) was directeur van het academisch Penningkabinet met de titel van buitengewoon hoogleraar. Over Noach deden onder studenten blijkbaar allerlei grappen de ronde. In ‘De Liefhebbers’ plaagt Piet Kole Chrisje Quad, verzamelaar van handtekeningen, door in zijn bak met kostbaarheden te rommelen en er zogenaamd een autogram van Noach uit te halen. (Typen vii, 77-82) |
| |
| |
1637 |
het Museum van natuurlijke historie: het Rijksmuseum van Natuurlijke historie aan het Rapenburg, wijk 4, nr. 598/601 (nu nr. 28), opgericht in 1820, bezat een grote verzameling opgezette dieren. |
|
1638-1639 |
den bok Hazazel, die eenmaal met eene gratificatie van zonden naar de woestijn werd uitgelaten: verwijzing naar de bok die op Grote Verzoendag de woestijn in werd gestuurd. (Leviticus 16:10) Jaarlijks werd op deze dag een bok geofferd om God te verzoenen met de zonden van het volk Israël. Een tweede bok, beladen met de schuld, werd levend voor God gebracht om er de verzoening aan te voltrekken. Vervolgens kon het dier worden vrijgelaten (‘uitgelaten’) om de zonden terug te brengen naar de woestijndemon Azazel. De zondebok wordt daarom ook wel ‘de bok voor Azazel’ genoemd (de Statenbijbel spreekt over ‘de weggaande bok’). In de feesttoespraak vol halve waarheden wordt de naam waarschijnlijk opzettelijk verhaspeld tot ‘Hazazel’: behalve aan Azazel kan nu ook gedacht worden aan Hazaël, door Elia tot koning van Syrië gezalfd in de woestijn van Damascus. (1 Koningen 19:15) |
|
1639 |
het Anatomisch Kabinet: het ontleedkundig kabinet van de Leidse universiteit, een verzameling van anatomische preparaten en voorwerpen, ondergebracht in een gebouw aan het Rapenburg, wijk 4, nr. 873 (nu nr. 124). Zie de plattegrond van Leiden: ‘Anatomie en Bibliotheek’ bij de overgang van het Rapenburg naar de Steenschuur. |
|
1640-1641 |
den alhier uitgevonden: ‘mensch ken uzelven’: verwijzing naar het tot bezinning manende opschrift ‘gnooti seauton’ - ken u zelf - op de Apollotempel in Delphi. |
|
1641 |
de vleeschhal, die men methodus noemt: de plaats waar praktisch anatomisch onderwijs, ‘Methodus secandi cadavera’, gegeven werd. De snijzalen van de medische faculteit waren ondergebracht in hetzelfde gebouw als het Anatomisch kabinet. |
|
1643 |
den buik van Jan de Wit: Joseph (Jan) de Wit (1801-1860) was vanaf 1835 kastelein van Huis ten Deyl, een café-restaurant bij Wassenaar. Zijn omvang kwam al eerder ter sprake, vergelijk Typen xi, 923-924 en Leven iv, 768. (ga Den Haag: br en bs; 's-Gravenhaagsche Stads-Almanak voor het jaar 1835, p. 72*) |
|
1644 |
decus Academiae [...] dedecus: de trots van de Academie [...] de schande. |
|
1646 |
Zoölogie: het college in de dierkunde voor studenten wis- en natuurkunde. |
|
1647-1648 |
dat Professor van Oordt in zijne laatste Oratie gelijk had, toen hij beweerde: homines of studiosi non sunt vasa quae impleri possunt: de Latijnse zin betekent: mensen of stu- |
| |
| |
|
denten zijn geen vaten die volgegoten kunnen worden. In de bedoelde redevoering, Oratio de perfecta institutoris specie in Jesu Christo conspicua, heeft Van Oordt inderdaad iets dergelijks gezegd: ‘Non erant ipsi homines vasorum instar, quibus infundenda scientia sit ut pleni evadant, nec machinis similes rectoris nutu movendis’, wat betekent: De mensen zelf waren niet als vaten in wie de kennis gegoten moet worden zodat ze vol worden, noch waren ze gelijk aan machines die bewogen moeten worden op bevel van de leider. Van Oordt heeft het hier over de mensen die leefden in de tijd van Christus. De hele oratie gaat over Christus als ideale leermeester; de moraal zal de studenten beslist aangesproken hebben: een goede leraar, handelend naar het voorbeeld van Christus, stopt zijn leerlingen niet vol met feitenkennis, maar prikkelt de nieuwsgierigheid en leert hen zelfstandig te denken. (Van Oordt, Oratio, passim; het citaat op p. 23) Johan Frederik van Oordt (1794-1852), hoogleraar theoretische godgeleerdheid en dogmatiek, hield de redevoering op 8 februari 1842 bij zijn aftreden als rector magnificus van de Leidse academie. |
|
1649 |
beerenjagt: schuldenjacht. |
|
1649-1650 |
eene goede behandeling onzer lijken bij vader de Wit: een ‘lijk’ is in studententaal iemand die zo dronken is dat hij zich niet meer kan bewegen. In Huis ten Deyl bij Joseph de Wit hebben de stomdronken studenten het goed: er is voor hen een aparte kamer met matrassen op de grond. (Leven iv, 951-955) |
|
1650-1652 |
mit einem knoten Stocke, einem vollen Herze und einem leeren Beutel, in die blaue Ferne hinaus zu schweifen: met een knoestige stok, een vol hart en een lege beurs de wijde wereld in te trekken. Voor dit traditionele beeld van de romantische zwerver is geen directe bron gevonden. Mogelijk combineerde Klikspaan elementen uit verschillende bronnen. De tegenstelling ‘vol hart - lege beurs’ komt bijvoorbeeld voor in Goethes ballade ‘Der Schatzgräber’ (1797), waarvan de eerste regel luidt: ‘Arm am Beutel, krank am Herzen’. (Goethe, Gedenkausgabe, dl. 1, p. 125) |
|
1654 |
cuncta supercilio movens: alles aan het wankelen brengend met zijn wenkbrauw; variatie op Horatius, Carmina iii, 1, 8: ‘[Iovis] cuncta supercilio moventis’: [van Jupiter] die de wereld met zijn wenkbrauw op haar grondvesten doet schudden. |
|
1659 |
Tutti l'ammiran, tutti onor li fanno: Allen bewonderden hem, allen betoonden hem eerbied. Citaat uit Dante, La divina commedia (ca. 1321), ‘Inferno’, vierde zang. De ik-figuur ziet hier Aristoteles, omringd door bewonderaars. (Dante Alighieri, La divina commedia, p. 53; hier: ‘Tutti lo miran [...]’: Allen keken naar hem op; Ophelderingen, 547) |
| |
| |
1663 |
een der Quaden, Jaapje: Jacobus Quad, de broer van Chris, verzamelt munten en penningen. (Typen vii) |
|
1666-1667 |
zijne Numismatische Hooggeleerdheid: bedoeld is de buitengewoon hoogleraar penningkunde, Pieter Otto van der Chijs. |
|
1674 |
zijn hoofdje begon te toonen: zich eigenzinnig ging gedragen. |
|
1680-1681 |
urmde: zeurde. |
|
1706 |
afzagen: onopgemerkt gadesloegen. |
|
1708-1710 |
zeker basterdsoort van Diplomaten...doch echter om verschillende redenen afgezonderd blijvende: verwijzing naar het type van de diplomaat (Typen iv), die zich hooghartig afzondert van zijn medestudenten en dus ook niet meedoet aan hun activiteiten. |
|
1709 |
gemêleerde feesten: op diesfeesten waren ook studenten welkom die geen lid van Minerva waren, zoals de leden van het tegencorps Vis Unita Fortior. Bovendien konden niet-studenten geïntroduceerd worden. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 117-118; Studenten-Almanak voor 1842, p. 112-117) |
|
1720 |
den tiendaagschen veldtogt: de strijd van het Nederlandse leger tegen de opstandige Belgen van 2 tot 12 augustus 1831, waaraan veel studenten vrijwillig deelnamen. |
|
1732-1733 |
institueerde [...] de volgende conditie: bracht de volgende toast uit. |
|
1742-1743 |
wien ik mij durf glorifieren: tegenover wie ik mij erop durf beroemen. Het Nederlands kent het werkwoord ‘zich glorifieren’ niet; de officier heeft het Franse ‘se glorifier’ al te letterlijk vertaald. |
|
1743 |
zèle en courage: ijver en moed. |
|
1744 |
onzen edelen Koning, den held van Quatrebras en Leuven: vóór Willem ii koning van Nederland werd, had hij zijn sporen reeds verdiend als militair: in 1815 commandeerde de kroonprins de Nederlands-Belgische troepen tegen het oprukkende leger van Napoleon. De Fransen werden op 16 juni bij Quatre-bras tegengehouden en twee dagen later definitief verslagen in de slag bij Waterloo. Zijn heldenrol bij Leuven heeft betrekking op de Tiendaagse Veldtocht van 1831. Prins Willem versloeg het Scheldeleger bij Leuven op 12 augustus van dat jaar. |
| |
| |
1756-1757 |
het één-kwart vers van het Wilhelmus: dit moeten wel de eerste twee regels van het eerste couplet van het Wilhelmus zijn. In de loop van de achttiende eeuw was het Wilhelmus een lied zonder tekst geworden: de oorspronkelijke woorden waren vergeten, afgezien van de eerste regels die werden aangevuld met een onzintekst of geneurie danwel gehum. (Grijp, ‘Nationale hymnen in het Koninkrijk der Nederlanden’, p. 48) |
|
1762 |
soudenier: soldenier, huursoldaat. |
|
1772-1781 |
Messieurs, comptez sur moi...second:
[Officier] - Mijne heren, reken op mij, ik ben altijd de rechterhand (second) van de jongelui uit Leiden!
[Flanor] - Dat geloof ik graag, meneer!
Hij die zich uit de eerste rij terugtrekt, schittert op de tweede (second).
[Officier] - De brutaliteit! leer eerbied te hebben voor een militair! en neem om te beginnen die pet (casquette) af!
[...]
[Flanor] - En u moet ophouden met dat geklets (caquet).
[Officier] - Dit gaat te ver! en u zult mij hiervoor rekenschap geven!
[Van der Wouden] - Die zult u hebben! Ik ben mijnheers secondant (hier: helper bij een duel). |
|
Tel brille au second rang qui s'éclipse au premier: citaat uit Voltaire, La Henriade (1723-1728), eerste zang. (Voltaire, Les oeuvres complètes, dl. 2, p. 368) |
|
1783 |
de Zon: het logement de Gouden Zon in de Breestraat, wijk 4, nr. 279 (nu nr. 155). Het was met elf kamers het grootste hotel van Leiden. (ga Leiden: Secretarie-Archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
1788 |
den zoon van Mars: de officier. Mars is de god van de oorlog. |
|
1789 |
Nous serons prêts à huit heures: We zullen om acht uur klaar staan. |
|
1796 |
raakten uit den voet: werden aan de kant gezet. |
|
1800 |
eene opgezette zee: een zee die bij stormvloed hoog gerezen is. |
|
1804 |
gesoes: geroezemoes. |
|
1804 |
gejuil: gejoel. |
|
1840-1841 |
gaat [...] strijken: gaat [...] ervan door. |
| |
| |
1845 |
verdestrueerde luizenpaden: overhoop gehaalde haarscheidingen. |
|
1858-1859 |
trois Moulins: Château Trois-Moulins, een rode Bordeaux. |
|
1859 |
St. Julien: een rode Bordeaux. |
|
1864-1865 |
een ijlhoofdig tripudio, een woeste sabbath-, een maenadendans: drie wilde dansen. Een tripudio is een levendige feestdans uit het oude Rome. De tweede dans verwijst naar de dans der heksen onder leiding van de duivel op de heksensabbat. Een maenadendans tenslotte, is een dans van Bacchus' volgelingen, de maenaden, letterlijk: de razende vrouwen. |
|
1872 |
dronken tobben: pleonasme: ‘tobbe’ wordt gebruikt voor iemand die vol drank zit. |
|
1905-1908 |
Per me si va nella città dolente [...] Lasciate ogni speranza voi che 'ntrate: ‘Door mij gaat ge in de droeve stad der smarten./Door mij gaat ge in het lijden zonder einde./ Door mij gaat ge in de wereld der verdoemden. [...] Laat varen alle hoop, gij die hier intreedt.’ Citaat uit Dante La divina commedia (ca. 1321), ‘Inferno’, derde zang. (Dante Alighieri, La divina commedia, p. 30; De goddelijke komedie, p. 30; Ophelderingen, 549) |
|
1916 |
raakt [...] vlot: komt [...] los. |
|
1917 |
vies: kieskeurig. |
|
1923 |
En scheen gevormt albast, met purper overspat: citaat uit het vijfde bedrijf van Vondels Gysbreght van Aemstel (1637); ‘albast’ is een witte, min of meer doorschijnende gipssoort. (Vondel, De werken, 1637-1639, p. 104; Ophelderingen, 551) |
|
1924 |
op een Amsterdamschen treurspeltoon: doelt waarschijnlijk op een hoogdravende of eentonige, van buiten geleerde voordracht. In de aflevering ‘Schouwburg’ (Leven x) spuit Klikspaan zijn kritiek op het Nederlandse toneel. De Gysbreght werd ieder jaar op nieuwjaarsdag opgevoerd in de Amsterdamse stadsschouwburg. |
|
1927 |
momento mori: verhaspeling van het bekende ‘memento mori’: gedenk te sterven. |
|
1928 |
C'est ainsi qu'il mourût, si c'était là mourir: aldus stierf hij, als dát sterven was. Slotregel uit La mort de Socrate (1823) van Alphonse de Lamartine. (De Lamartine, Oeuvres, p. 50; Ophelderingen, 553) |
| |
| |
1931 |
bestorven kaken: doodsbleke wangen. |
|
1934 |
euphemismus ironicus: waarschijnlijk geen bestaande term uit de stijlleer. |
|
1954 |
Leg je 't af: Bezwijk je, val je erbij neer. |
|
1958 |
beducht om het feestgenot af te sterven: bang om helemaal geen deel meer te kunnen nemen aan het feestgenot; letterlijk: er geheel van af te raken, met de connotatie van uitdrukkingen als ‘het afleggen’ en ‘lijk worden’. |
|
1972 |
zonder [...] voordacht: zonder [...] te denken aan wat komen gaat. |
|
1985-1986 |
de stroomkruik des zonderlingen riviergods: de stroomgoden, zonen van de god van de wereldzee Oceanus, worden voorgesteld met een kruik waaruit zij het rivierwater in zee gieten. |
|
1986-1987 |
een klaverblaadje [...] drinken: drie glazen na elkaar drinken: het eerste op de gezondheid, het tweede op de vreugd en de vriendschap en het derde om goed te slapen. |
|
1990-1991 |
de witte neger, die juist over de saluade der twee boezemvrienden den zegen uitspreekt: een ‘witte neger’ is een albino. Waarschijnlijk hadden Klikspaan en zijn illustrator Ver Huell een reëel persoon op het oog: op de plaat bij dit hoofdstuk is op de voorgrond een student met krulletjes getekend, die een zegenend gebaar maakt. |
|
saluade: toast. |
|
2001 |
aanspraken: toespraken. |
|
2009-2010 |
de Kasten [...] je Kast: de hoeren(kasten) [...] je kamer. |
|
2021-2022 |
schold op de roodkragen bij het voorbijgaan van de hoofdwacht: de Leidse agenten werden ‘roodkragen’ genoemd vanwege hun grijze uniformjas met rode kraag. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 6 oktober 1828) De nachtwachters kwamen bij elkaar in een kelder onder het Stadhuis aan de Breestraat. Ook de hoofdwacht, de voornaamste wachtpost van het Leidse garnizoen, was in het Stadhuis gevestigd. |
|
2024 |
lupanaria: bordelen. |
|
2026 |
kast: hier: gevangenis. |
| |
| |
2030 |
trekken af: vertrekken. |
|
2031-2032 |
het Haagsche Schouw: herberg aan de Haagweg. ('t Hart, ‘Het Haagsche Schouw’) |
|
2032 |
allen vol des zoeten wijns: toespeling op Handelingen 2:13: ‘En anderen, spottende, zeiden: Zij zijn vol zoeten wijns.’ |
|
2036-2037 |
de Dragonders voor de hoofdwacht: soldaten te paard van het Leidse garnizoen; of in algemene zin gebruikt voor ruwe kerels. |
|
2038 |
snuifneus: gebruikers van de sterk prikkelende snuiftabak kregen vaak last van neusbloedingen of aandoeningen van de slijmvliezen. (Brongers, Van gouwenaar tot bruyère pijp, p. 103) |
|
2044 |
kwanswijs: kwansuis; hier weer te geven met: voor de grap. |
|
2046 |
En 't rood en tranend oog hield klompen gomstof in: citaat uit Bilderdijk, ‘Ridder Sox’ (1799), waar een arm en stokoud vrouwtje beschreven wordt. (De dichtwerken, dl. 1, p. 345; Ophelderingen, 555) |
|
2061 |
maf: kwartje. |
|
2070 |
den Vink: café aan de Haagweg (naast het café de Kleine Vink), druk bezocht door studenten. (Gids voor Leiden en omstreken, p. viii en p. 77-78) |
|
89. Café De Groote Vink
|
| |
| |
2119-2120 |
In vino veritas: in wijn [vindt men] de waarheid. |
|
2139-2140 |
onzen verfoeijelijken jenever, dien Hollandschen opium: jenever was een geliefde volksdrank, maar werd ook beschouwd als verderfelijke ‘volkskanker’. Van de vele negentiende-eeuwse werken die het drankmisbruik aan de kaak stelden, was de brochure van O.G. Heldring, De jenever erger dan de cholera (1838), één van de bekendste. Ook Heldring vergelijkt de Hollandse zucht naar alcohol met de Aziatische opiumverslaving. (Heldring, De jenever erger dan de cholera, p. 2-4, 6 en 9) |
|
2146 |
een plasdankje [...] verdienen: iemands dank of gunst verkrijgen door vleierij. |
|
2151 |
eene sneê in 't oor: dronkenschap. |
|
2179 |
il faut que jeunesse se passe: de jeugd moet uitrazen; Frans spreekwoord. |
|
2184 |
bij voorraad: voorlopig. |
|
2216 |
toespraak: aanspraak. |
|
2217 |
aanwezen: aanwezigheid. |
|
|