| |
| |
| |
4.4.7 IV. Promotie
vooraf |
Over de gang van zaken tijdens promoties omstreeks 1840 zijn geen officiële bronnen bewaard gebleven. Er was geen gedrukt of geschreven promotiereglement en ook het Archief van Senaat en Faculteiten van de universiteit Leiden bevat in dit verband geen relevante informatie. Wel zijn er de herinneringen aan een academische promotie te Leiden van de oud-studenten Nicolaas Beets (Camera obscura, dl. 2, p. 298-309, over de periode rond 1835) en Henricus Oort (‘Herinneringen van een theologant’ over de periode rond 1855), die erop wijzen dat Klikspaan ook hier de werkelijkheid nauwgezet weergeeft. In deze schets speelt het Academiegebouw een belangrijke rol; zie hiervoor de plattegrond.
Het promotievers van Piet Zwaan (p. 310-311) is van de hand van Samuel Constant Snellen van Vollenhoven (1816-1880), vanaf 1834 student in de rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 49-51 en 54-55; Ophelderingen, 1439-1442)
Zie Ophelderingen, 327-333 voor informatie over de illustratie bij deze schets. |
|
motto |
Lach niet...het is een treurspel. Groenendonderen: mogelijk een citaat; niet gevonden. ‘Groenen donderen’ is de studententerm voor het pesten en afblaffen van de nieuwkomers. |
|
2 |
klompenmajoor: spotnaam voor een jongen uit de lagere volksklasse die op klompen loopt. |
|
3 |
schoften: twee betekenissen zijn mogelijk: schaften, en: spijbelen. |
|
8-12 |
de prachtige promotiekoets van de Wit [...] den sluwen Deylwaard: Joseph de Wit (1801-1860) was vanaf 1835 kastelein van Huis ten Deyl, een café-restaurant bij Wassenaar, waar veel promotiefeesten werden gegeven. De Wit verhuurde een staatsiekoets ter gelegenheid van de promotie en van het rondbrengen van de dissertatie twee dagen daarvoor. (ga Den Haag: br en bs; 's-Gravenhaagsche Stads-Almanak voor het jaar 1835, p. 72*; Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 306 en 309) Zie afbeelding 22 voor de promotiekoets en de speciale kleding waarover Klikspaan verderop schrijft. |
|
10 |
straatheuvels: straatjochies. |
|
10 |
Litterarische: letterkundige. |
|
15 |
in dubbelen zin schoone: namelijk schone èn mooie. |
| |
| |
66. Plattegrond Academiegebouw
| |
| |
16 |
snoeikatapult: waarschijnlijk een werktuig om bomen te snoeien. |
|
26 |
jongsten: laatste. |
|
28-29 |
dat gij uw vaderland verliet: De Wit was geboren in Brussel en omstreeks 1830 naar Nederland verhuisd. (ga Den Haag: br en bs) |
|
29 |
in de schaauw van de oudste der Academiesteden: de Leidse universiteit (gesticht in 1575) is de oudste in Nederland. Huis ten Deyl lag ongeveer tien kilometer van Leiden (in de schaauw: in de schaduw), halverwege de straatweg van Leiden naar Den Haag. |
|
|
67. Huis ten Deyl
|
| |
| |
30 |
lijkgelagen: slemppartijen; een ‘lijk’ is een stomdronken student. |
|
30 |
weelderigheid: luxe. |
|
31-32 |
het afgevallen land: België. In 1830 hadden de Zuidelijke Nederlanden zich losgemaakt van Noord-Nederland, waarmee zij sinds 1815 één natie vormden. In 1839 erkende Nederland de onafhankelijkheid van België. |
|
33 |
verwijderden: vertrokken. |
|
34 |
pinkers: oogharen, wimpers. |
|
36 |
chineesch koper: mogelijk geel koper of messing. |
|
41 |
naar de kleuren van de Faculteit: bij plechtige gelegenheden lieten studenten door strikken en linten van een bepaalde kleur uitkomen bij welke faculteit ze behoorden. In Leiden waren de kleuren als volgt: zwart voor godgeleerdheid, rood voor rechtsgeleerdheid, groen voor geneeskunde, blauw voor wis- en natuurkunde en wit voor letteren en wijsbegeerte. (De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 213-215) |
|
47 |
wellust: genoegen. |
|
48 |
Robert: Jan Robert (1797-1872) was pedel van het lsc, logementhoudersknecht, bediende en oppasser. Hij woonde op de Breestraat, wijk 4, nr. 282 (nu nr. 149). (ga Leiden: br en bs) |
|
51 |
in het kort: voor de gelegenheid droeg men een kniebroek met lange kousen. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 305; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
51 |
klakken: hoge hoeden, voorzien van een veermechanisme waardoor men de hoed kon samendrukken; voor promovendi de gebruikelijke hoofdbedekking. (Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
51-52 |
scheden met stalen gevesten op zijde: tot de promotiedracht hoorde ook een driekantige degen met stalen gevest in een perkamenten schede, die opzij gedragen werd. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 305; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
56 |
pallasten: ruitersabels. |
| |
| |
72-73 |
Een voorproefje van het antichambre maken...Doch ik vergis mij, gij zijt gelukkig geen Jurist: toespeling op het feit dat juristen moesten solliciteren naar een post (antichambre maken: zijn opwachting maken), terwijl medici zich vrij konden vestigen. |
|
74 |
galei: kring, waartoe men niet behoort. |
|
83 |
Het afgetrokken oog: de in zichzelf gekeerde blik. |
|
98 |
madera: wijn die vooral als morgendrank werd geserveerd. |
|
107-108 |
het eenige olijfblad hetwelk zijne arkduiven eindelijk aanbrengen: toespeling op Genesis 8:8-11, waar beschreven wordt hoe - na een eerdere, mislukte poging - een duif terugkeert naar de ark van Noach met een olijftak in de snavel, ten teken dat de aarde weer droog werd. |
|
109 |
La Lau: Johannes Gerard la Lau (1799-1857), drukker te Leiden, onder meer van de Studentenschetsen. |
|
115 |
profeet in zijn eigen land: vergelijk het aan de bijbel (Mattheus 13:57, Lukas 4:24) ontleende spreekwoord ‘geen profeet wordt in zijn eigen land geëerd’. |
|
128 |
het Instituut: het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten in Amsterdam, opgericht in 1816 als voortzetting van het in 1808 naar Frans voorbeeld door koning Lodewijk Napoleon in het leven geroepen Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. Doel van het Instituut was de bevordering van de kunsten en wetenschappen. Lid waren vooraanstaande geleerden en kunstenaars, die verhandelingen voordroegen en publiceerden, adviezen verstrekten en eens in de veertien dagen vergaderden. (Huizinga, ‘Van Instituut tot Akademie’) |
|
159 |
landziekig: vervelend, onaangenaam. |
|
160-161 |
on m'avait mis sur la banquette de derrière... on allait au pas, zoo als de Stichtsche schoolprent ontleenend zegt: ze hadden mij op de achterbank gezet... wij gingen stapvoets. In de Utrechtsche Studenten Almanak van 1838 zat een uitklapbare prent met twintig afbeeldingen, elk vergezeld van een onderschrift. Bij de hier geciteerde regels is de promotiekoets afgebeeld. (Anthologie Utrechtschen Studenten-Almanak) De tekst is ontleend aan Hugo, Le dernier jour d'un condamné (1828), waarin een terdoodveroordeelde zijn laatste rit naar de galg maakt. (Hugo, Oeuvres complètes, Roman dl. 1, p. 482) |
| |
| |
|
68. De Stichtsche Schoolprent (fragment)
|
|
162-163 |
Dissertatiën-stapel [...] heele en halve banden: heeft betrekking op de uitvoering van het boek: ingenaaid, met een slap omslag en gebonden; de gebonden exemplaren waren òf geheel met leer of linnen overtrokken (‘heele banden’) òf alleen op de rug en een klein deel van de voor- en achterkant (‘halve banden’). |
|
164-165 |
Was ever book containing such vile matter/So fairly bound: citaat uit Shakespeare, Romeo and Juliet (1597), derde bedrijf, tweede scène. (The Arden Edition, p. 172) |
|
167 |
opera omnia: volledige werken. |
|
170-171 |
den generalissimus aller Academische Davi en La Fleurs: de opperbevelhebber van alle academische bedienden. Davos (meervoud: Davi) en Lafleur zijn veel voorkomende namen voor slaven, respectievelijk bedienden in het Latijnse en Franse blijspel. |
|
175 |
triumviraat: driemanschap. |
| |
| |
176 |
aanspreker[s]: persoon die de huizen langsgaat om het overlijden van een bekende mee te delen. |
|
178 |
Plaats Royaal: hotel Plaats Royaal, gelegen op de hoek van het Noordeinde en het Kort Rapenburg. Het was de gebruikelijke plaats om zich na de promotie te laten feliciteren. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1842; Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 309; Visser 't Hooft, De student Beets, p. 52) |
|
|
69. Plaats Royaal
|
|
184 |
Professor Blume: Carl Ludwig Blume (1796-1862), directeur van het Rijksherbarium van 1832-1862 en honorair hoogleraar in de faculteit der wis- en natuurkunde van 1831-1862. |
|
195 |
aanzeghuis: huis, dat door iemand die tijdelijk afwezig is, is aangewezen om berichten en boodschappen te bezorgen. |
|
199 |
Factotum: manusje-van-alles. |
|
203 |
tegenheden: tegenslagen. |
| |
| |
210-211 |
de private Promotie: het Organiek Besluit van 1815 maakte onderscheid tussen de private en de publieke promotie. Bij de private promotie moest de promovendus zijn proefschrift verdedigen tegen de oppositie van de hoogleraren van de betreffende faculteit, die voor de gelegenheid gezelschap kregen van de rector magnificus en de secretaris van de senaat. De promotie vond plaats in de faculteitskamer, ‘doch altijd met opene deuren’. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 106, 109 en 111) |
|
217 |
publiek promoveren: publieke promoties vonden plaats in het groot auditorium, ten overstaan van de gehele senaat, dat wil zeggen van de rector magnificus en de hoogleraren van alle faculteiten. Tijdens deze gelegenheid moest de promovendus zijn proefschrift verdedigen ‘tegen de oppositien van allen, die zich daartoe opgewekt gevoelen’. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 106, 109 en 111) |
|
225 |
vox clamans in deserto: eigenlijk ‘vox clamantis in deserto’: de stem eens roependen in de woestijn. Zegswijze, ontleend aan de bijbel, onder meer aan Mattheus 3:3 en Lukas 3:4. |
|
236 |
staartster: komeet; vroeger werd een komeet als een onheilspellend voorteken beschouwd. |
|
238 |
outerknaap: altaarknaap. |
|
241 |
den Calchas: Grieks priester tijdens de Trojaanse oorlog; hij raadde zijn makkers aan een mensenoffer te brengen in de hoop zo de goden gunstig te stemmen. |
|
241 |
den Kikman: Henricus Kikman (1797-1864), één van de bekendste aansprekers te Leiden. Hij woonde in de Breestraat, wijk 4, nr. 225 (nu nr. 102). (ga Leiden: br en bs) |
|
254 |
qualescumque studiorum primitias: hoedanig ook de eerste vruchten van de wetenschap geweest zijn. Vrijer vertaald: hoe de eerste stappen in de studie ook geweest zijn. |
|
269-270 |
Bibliotheca regia: Koninklijke Bibliotheek, in 1798 opgericht als Nationale Bibliotheek en in 1808 door koning Lodewijk Napoleon herdoopt tot Koninklijke Bibliotheek. |
|
270-271 |
het Proponentschap: studenten theologie deden examen voor een commissie van predikanten en waren dan beroepbaar in de hervormde kerk. |
| |
| |
274 |
ter beschaving: ter polijsting. |
|
280 |
prulschriften: waardeloze proefschriften. |
|
281-282 |
Heeft hij er niet reeds vroeger...tien zijdjes druks aan gewijd: namelijk in Typen v, 673-854. |
|
292 |
het secreet: de wc. |
|
298-300 |
de bepaling der wet [...] toe te zien dat daarin...strijdig met de openbare orde en goede zeden. - Art. 108: deze zinsnede in het genoemde artikel in het Organiek Besluit van 1815. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) |
|
301 |
het bibliopolium: de boekhandel. Boekhandelaren verkochten destijds niet alleen boeken, maar lieten ze ook zelf zetten, drukken en binden en distribueerden ze zelf. |
|
304 |
leger: grote hoeveelheid. |
|
307 |
revisie: tweede correctie van drukproeven of nieuwe, op grond van de eerste correctie verbeterde proef. |
|
310 |
aftrekt: kort, in mindering brengt op het bedrag. |
|
318 |
wildzangen: onbekommerde, vrolijke jongens. |
|
318-319 |
boekensmous: boekenjood. |
|
326 |
Willem ii: Willem ii Frederik George Lodewijk (1792-1849) was koning van Nederland van 1840 tot 1849. |
|
327-329 |
wien men bij gelegenheid zal pogen [...] zulk een omslagtig visitekaartje te pousseren: het was gebruik om op de eerste woensdag na de promotie, in dezelfde kleding die men tijdens de promotie had gedragen, de wekelijkse audiëntie van de koning te bezoeken om hem een exemplaar van de dissertatie aan te bieden, gebonden in rood marokijn en met goud op snee. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 309) |
|
zulk een omslagtig visitekaartje: verwijzing naar de ‘Proeve van een academisch woordenboek’, waarin de dissertatie wordt omschreven als een ‘omslachtig soort van visitekaartjes, die men bij zyne vrienden rondbrengt, om hun te berigten, dat men de Academie gaat verlaten’. (Studenten-Almanak voor 1834, p. 187) |
| |
| |
328 |
het koningspurper tot hoofddeksel versnijden: onduidelijk waar Klikspaan op doelt. |
|
330 |
aestumatissimus: zeer gewaardeerde. |
|
333 |
Loeber: Johannes Loeber (1800-1875), boekbinder; hij woonde op het Rapenburg, wijk 4, nr. 520 (nu nr. 105). (ga Leiden: bs en vt) |
|
334-335 |
Nous le tenons...met de valsche ridders uit Robert le diable: We hebben hem in onze macht. Citaat uit de opera in vijf bedrijven Robert le Diable (1831; eerste bedrijf, zevende scène), waarin ridders Robert bij het dobbelspel al zijn bezittingen afhandig maken. De muziek is van Giacomo Meyerbeer, het libretto van E. Scribe en G. Delavigne. (Scribe en Delavigne, Robert-le-diable, p. 5) |
|
337 |
Ga je gooi: Ga je gang. |
|
342-343 |
overtollige levensweelde: overdadige levenslust. |
|
354 |
kasten: letterkasten. |
|
359 |
maffen: kwartjes. |
|
361 |
best papier: papier van zeer goede kwaliteit. |
|
362 |
afgepreste: afgeperste. |
|
363 |
koffij- [...] papier: wc-papier? Vergelijk de uitdrukking ‘een koffiebriefje gaan bestellen’ voor ‘zich gaan ontlasten’ (vergelijk ook ‘kak- [...] doozen’ in r. 365-366). |
|
363-364 |
den Academischen Mercurius: Klikspaan vergelijkt de pedel of universiteitsbode met Mercurius, de bode van de goden. |
|
366 |
kapdoozen: toiletdozen. Van restjes papier werden papillotten gedraaid, die dames in hun haar deden om het te laten krullen. |
|
376-377 |
een Cerberus, die uit zijne drie keelgaten grimmig tegen hen aankeft: Cerberus is de driekoppige hond die de poort van de onderwereld bewaakt. |
|
377 |
omdeelen: in een bepaalde volgorde ronddelen. |
|
381 |
Jonkmans: Adrianus Jongmans (1811-1886), de favoriete kleermaker van de Leidse studenten; hij woonde in de Maarsmansteeg, wijk 4, nr. 78 (nu nr. 12). (ga Leiden: br en bs; Ver Huell, Studentenschetsen, [p. 20]) |
| |
| |
388 |
licht aan: breekt aan. |
|
389 |
de gekleede rok: een met bijzondere knopen en/of stiksels versierde rokjas voor bijzondere gelegenheden, zoals de promotie. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 305; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
392 |
hunne kuiten hebben laten staan: toespeling op de kniebroek die men bij promoties placht te dragen? |
|
393-394 |
het laagste der beide spreekgestoelten: het spreekgestoelte in het groot auditorium heeft twee niveaus; professorale oraties worden vanaf de hoogste katheder gehouden, overige redes worden vanaf de onderste uitgesproken. |
|
|
70. Het spreekgestoelte in het groot auditorium
|
|
397-399 |
als een andere Karel v met levenden lijve zijne uitvaart te vieren, die...nog zoo gaarne op het verlaten pad terug zou getreden zijn: Karel v (1500-1558), keizer van het Heilige Roomse Rijk (1519-1558), had volgens de overlevering de plechtigheden ter gelegenheid van zijn begrafenis bij zijn leven laten voltrekken, waarbij hij zelf in een doodskist was gaan liggen. Na afloop had hij de kist weer verlaten om naar bed te gaan. Die nacht kreeg hij hoge koorts, waaraan hij niet veel later zou bezwijken. (De Feller, Geschiedkundig woordenboek, dl. 13, p. 388-389) |
| |
| |
400-416 |
Quod bonum felix faustumque sit...etiam atque etiam rogo: Wat goed, gelukkig en gunstig zij. Met instemming van God de Allerhoogste, op gezag van de rector magnificus, met toestemming van de verheven senaat der universiteit, en bij besluit van de hoogedele faculteit der geneeskunde, zal ik, om de graad van doctor en de hoogste eer in de geneeskunde en de hoogste voorrechten aan de universiteit van Leiden naar gebruik en wet te verkrijgen, trachten mijn anatomisch-fysiologische dissertatie De systemate uropoietico, quod est radiatorum, articulatorum et molluscorum acephalorum (Over het nierstelsel van stekelhuidigen, geleedpotigen en weekdieren) te verdedigen, weshalve ik allen, die met mij zouden gelieven in redetwist te treden, ten nadrukkelijkste verzoek, hun bedenkingen, bij wijze van sluitrede en ten duidelijkste in te brengen.
Openingswoord van de promovendus, volgens een vaste formule. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 307 en 382; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
400 |
Quod bonum felix faustumque sit: ontleend aan Cicero, De divinatione 1, xlv, 102, waar staat ‘Quod bonum, faustum, felix fortunatumque esset’. |
|
410-412 |
De systemate uropoietico, quod est radiatorum, articulatorum et molluscorum acephalorum: Klikspaan verwijst hier naar een bestaande dissertatie, van de hand van George Philip Frederik Groshans (1814-1874). Groshans studeerde vanaf 1831 medicijnen te Leiden en promoveerde op 3 juni 1837. |
|
71. Titelpagina dissertatie Groshans
|
| |
| |
417-418 |
een ondeelige - daarom geen atoom: Klikspaan speelt hier met de twee betekenissen van ‘ondelig’: ondeelbaar en individu, en de twee betekenissen van ‘atoom’: de aanduiding van iets dat niet verder deelbaar is en een scheldnaam voor een klein, nietig mannetje. Met andere woorden: de student in kwestie is weliswaar ondeelbaar, maar daarom nog geen atoom; hij is een persoonlijkheid en geen onbenullig persoon. |
|
423 |
gedegeerd: doorgebracht (latinisme: van ‘degere’: tijd doorbrengen of slijten). |
|
426-429 |
de Studenten-Almanak bevestigt mijn gezegde...Een krijghsman wint genoegh, al wint hij niet dan tijdt: in de ‘Bladvullingen’ in de Studenten-Almanak voor 1841 (p. 216) wordt bij het lemma ‘Disputeren’ dit citaat aangehaald. Het is afkomstig uit het vijfde bedrijf van Vondels Gysbreght van Aemstel (1637). (Vondel, De werken, 1637-1639, p. 112) |
|
435 |
dopjesspel: een kansspel. |
|
438-439 |
quia amicitiae causa tantum dubia movebat: omdat hij alleen vanwege de vriendschap bedenkingen opwierp. Mogelijk een citaat; niet gevonden. |
|
441 |
Meo jure: krachtens mijn recht. Met deze formule zette een hoogleraar zijn oppositie in. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 308; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
463 |
Concedo: Ik geef me gewonnen. |
|
464 |
Is Heintje weer een bakje eten komen halen: het was gebruikelijk dat studenten die geopponeerd hadden, voor het promotiediner werden uitgenodigd. |
|
466-467 |
den Opponens quand même - gij hebt immers niet tegen dien titel, Hooggeleerde: niet duidelijk wie Klikspaan hier op het oog heeft. |
|
478 |
Hora audita: het is tijd (letterlijk: het uur is gehoord). |
|
483-498 |
Hisce ita feliciter peractis...gratias ago habeoque quam maximas: Nu dit alles zo gelukkig volbracht is, zij daarvoor lof, roem en eer aan God, de beste en de grootste. Aan de rector magnificus voor de verleende machtiging, aan de verheven senaat der universiteit voor zijn toestemming, aan de hoogedele faculteit der geneeskunde voor haar besluit, aan mijn hooggeachte promotor voor zijn raadgevingen, aan hem zowel als aan mijn overige hooggeachte leermeesters voor hun uitstekend onderwijs, aan mijn vrienden paranymfen voor hun hulp mij in het bijzonder deze dagen bewezen, aan de opponenten (de hooggeach- |
| |
| |
|
te, hooggeleerde en zeer welwillende heren) voor hun uitstekend kenbaar gemaakte bedenkingen, en tenslotte zeg en betuig ik aan u allen die hier tegenwoordig bent voor uw eervolle aanwezigheid, waarmee u deze plechtigheid hebt willen opluisteren, mijn zeer grote dank.
Slotwoord van de promovendus, volgens een vaste formule. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 308 en 382; Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 74) |
|
praestitis: lees: praestito. |
|
504 |
de kortegaard: het wachthuis. |
|
504 |
het zweetkamertje: het kamertje waarin de student verblijft tot hij geroepen wordt voor de promotie (of het examen), en waar hij later wacht op de uitslag. |
|
508 |
niet minder heet toegaat: zie Ophelderingen, 335-340 en de daarbij behorende annotatie. |
|
508-509 |
zit de Doctorandus aan de lange groene tafel over den breeden Senaat: de feitelijke bevordering tot doctor vond plaats in de senaatskamer. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 308) |
|
breeden: voltallige. |
|
510 |
de gewone formule: niet bekend hoe die destijds luidde. Beets herinnerde zich dat de rector magnificus dit deel van de plechtigheid opende met de mededeling (in het Latijn) van het besluit van de senaat ‘om den doctorandus metterdaad tot doctor te promoveeren, en daartoe het woord aan den promotor geeft.’ (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 308) |
|
512-520 |
Testor Deum omnipotentem...felix mihi per Deum vita et ars esto: Ik roep de almachtige God tot getuige aan (ik beloof plechtig) dat ik bij het verzorgen van de zieken dieet en andere middelen, voorzover mijn talenten reiken, zal voorschrijven volgens de regelen der kunst tot behoud en verlichting van de zieken; dat ik noch door smeekbeden, noch door geld, noch om een andere reden iemand een schadelijk medicijn te drinken zal geven en geen abortus zal plegen bij zwangere vrouwen. Dat ik wat ik gehoord of gezien heb bij de behandeling zal verzwijgen, tenzij het in het belang van de staat is dat die zaken naar buiten gebracht worden; dat ik daarentegen bij een gerechtelijk onderzoek getrouw verslag zal doen ten overstaan van de rechter; dat ik nauwgezet zal verklaren wat er geschied is, wat er gevonden is en naar beste weten uitspraak zal doen over de aard van de ziekte. En dat ik bij dit alles zal streven naar plichtsgetrouwheid, eerlijkheid en een zuiver geweten. Als ik dit oprecht nagekomen en niet willens en wetens tekort geschoten zal zijn, mogen dan met Gods hulp |
| |
| |
|
mijn leven en werken gelukkig zijn. Met deze woorden legden medici de ambtseed voor doctor in de geneeskunde af. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1820, 3e stuk: Besluit van 21 november 1815 betreffende ‘de preparatoire Examina aan de Hooge Scholen’, art. 3) |
|
524 |
Ita me Deus juvet: Zo helpe mij God. Met deze woorden werd de ambtseed afgesloten. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1820, 3e stuk: Besluit van 21 november 1815 betreffende ‘de preparatoire Examina aan de Hooge Scholen’, art. 3) |
|
527 |
te maximis laudibus Doctorem dico, creo, renuntio: ik benoem, verklaar en verkondig u doctor met de hoogste lof. |
|
528 |
des [...] voorledens: van het [...] verleden. |
|
531-532 |
Dignus, dignus est intrare/In nostro docto corpore: Jij verdient het toe te treden tot ons geleerd gezelschap. Citaat uit Molière, Le malade imaginaire (1673), derde tussenbedrijf. (Molière, Oeuvres, dl. 9, p. 444-447; Ophelderingen, 342) |
|
536-537 |
of hij moest Breedestraat, Hoogenstraten, wonen: in de Breestraat, wijk 4, nr. 203 (nu nr. 54) woonde Hendrik Hoogenstraaten (1785-1863). Blijkens de Studenten-Almanak voor 1841 woonden er ten tijde van deze schets drie studenten bij hem op kamers. Waarom dezen ergens anders dan in Plaats Royaal hun promotie zouden moeten vieren, is niet duidelijk. Mogelijk doelt Klikspaan op het feit dat Hendriks vader, Dirk Hoogenstraaten (1747-1827), eigenaar was geweest van een café aan de Vismarkt, waar eveneens promotiepartijen werden gehouden. (De brieven van De Schoolmeester, dl. 1, p. 338; ga Leiden: br, bs en vt; Secretariearchief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1816-1827) |
|
537-538 |
Ornatissimi, Clarissimi, Doctissimi, Dilectissimi, en welke Superlativi al meer: zeer geachten, zeer roemvollen, zeer geleerden, zeer geliefden; zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden in de overtreffende trap (superlativus) als aanduiding van respectievelijk studenten, hoogleraren, doctoren en familie en vrienden. |
|
538 |
chocolade lusten: tijdens de felicitatie werd er ‘waterchocolâ, port, of madera’ geschonken; zie verder ook r. 553. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 309) |
|
544 |
Er is maar ééne schrede van Toon Muller naar moeder Schlette: Lambertus Antonie Muller (1799-1849) was eerst bediende en later kastelein van sociëteit Minerva. Ten tijde van deze schets was de sociëteit gevestigd op het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nr. 19), dus dichtbij Plaats Royaal aan het Noordeinde, waar Catharina Schlette-Fox (1782-1850) de dagelijkse leiding had. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 29 en 34-35; ga Leiden: br, bs en vt) |
| |
| |
548 |
Garrer is niet meer veilig in zijne bakkerij: Johan Garrer (1784-1854), broodbakker. Van 1827 tot 1854 had hij een winkel op de hoek van het Rapenburg en het Noordeinde, dus recht tegenover Plaats Royaal. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 86) |
|
550 |
te bekeeuwen: flauw te vallen. |
|
553 |
malaga: zoete Spaanse wijn. |
|
553-554 |
mastbosschen: lange rechte boomstammen, waarvan scheepsmasten werden vervaardigd. |
|
555 |
Doortje en Leentje: Dorothea (1809-1860) en Helena (1824-1900) Schlette, dochters van de hiervoor genoemde Catharina Schlette. (ga Leiden: br en bs; ga Amsterdam: bs) |
|
560 |
bomvrij: veilig. |
|
563 |
trekt: lees: trekken. |
|
581 |
Jan: mogelijk de eerder genoemde Jan Robert, die zijn diensten bij een promotie uitstrekte tot het schenken van chocola en madera in Plaats Royaal. (Een kijkje in Leyden, p. 91) Overigens was ‘Jan’ in die tijd de gebruikelijke aanspreekvorm voor een ober of kelner. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 342) |
|
588 |
steken: spotnaam voor dominees, afgeleid van de naam van de driekantige hoed die destijds hoorde tot de ambtskledij van predikanten. |
|
588 |
kon: kende. |
|
588 |
lulla: eigenlijk: iemand die lult; hier iets als: lulverhaal. |
|
603-604 |
te roesten: te rusten. |
|
619 |
kennelijk: duidelijk. |
|
629 |
verwijdering: vertrek. |
|
632 |
gebaarden: gebaren. |
|
648 |
bescheiden: ontboden. |
| |
| |
654 |
de Amphitryon en diens handlangers: verwijzing naar Zeus en Hermes, die de gedaante aannamen van de Griekse koning Amphitryo en zijn knecht Sosia (‘handlangers’ moet dus ‘handlanger’ zijn), toen dezen op expeditie waren. In die gedaante bezochten zij Amphitryo's vrouw Alcmene, bij wie Zeus een kind verwekte. |
|
656 |
de Witte Poort: gelegen in het westen van Leiden, bood aansluiting op de Straatweg naar Den Haag. |
|
660 |
den Leidschen Burg: het Heeren Logement, één van Leidens meest vooraanstaande hotels, gelegen aan de voet van de Burcht. Veel (studenten)verenigingen hadden hier hun feesten en vergaderingen. |
|
661 |
met lang span: met twee voor elkaar gespannen tweespannen. |
|
663 |
De Burggraaf: uitbater van het Heeren Logement was destijds George Willem Kramer (1802-1847). (ga Leiden: br en bs) |
|
666-667 |
zoo smelten zijne vermetele wieken: toespeling op de mythe van Icarus die met behulp van nagemaakte wieken uit het labyrint ontsnapte, maar in zijn overmoed te dicht bij de zon kwam, waardoor de met was bevestigde vleugels smolten en hij in zee stortte. |
|
668 |
collations: lichte maaltijden van koud vlees, fruit, gebak enzovoort. |
|
673 |
Zwanenburg: waarschijnlijk Antonius Swaanenburg (1794-1871), die rond 1846 als bediende werkzaam was. (ga Leiden: br, bs en vt) |
|
673 |
met de geschilderde wangetjes: ook mannen maakten destijds wel gebruik van rouge om hun uiterlijk te verfraaien. (Van Lennep, Klaasje Zevenster, dl. 2, p. 110) |
|
680 |
de Wykerbrug: hotel-café-restaurant De Wijkerbrug, gelegen aan de Vliet bij Voorburg. (Gorris e.a., Dorp aan de Vliet, p. 102-103) |
|
681-682 |
de eigenaar van die lustgaarde: Joannes Franciscus le Roy (1781-?), vanaf 1829 tot 1851, toen hij Voorburg met onbekende bestemming verliet, kastelein van hotel De Wijkerbrug. (Gorris e.a., Dorp aan de Vliet, p. 102-103; ga Voorburg: br en bs; ga Amsterdam: bs) |
|
682 |
door het voorbeeld verleid: mogelijk een toespeling op de toen actuele drooglegging van de Haarlemmermeer; zie hiervoor Leven i, 109-114 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
|
72. Gerrit Veldhorst
|
|
683 |
het Schiedammer meer: verwijzing naar de uit Schiedam afkomstige jenever. |
|
685-686 |
nu weder als uit den doode herrezenen Veldhorst: Gerrit Veldhorst (1779-1869) was van 1810 tot 1831 kastelein van hotel-café-restaurant De Witte Zwaan te Lisse, waar veel promotiefeesten werden gehouden. In 1831 verkocht hij zijn zaak en bleef als rentenier in Lisse wonen. Maar rond 1840 vatte hij zijn oude beroep weer op, nu als kastelein van Het Warmonderhek, een herberg ten noorden van Leiden, aan de trekvaart naar Haarlem. (Hulkenberg, 't Roemwaard Lisse, [p. 58]; Van der Steur, Heeren en Bueren, p. 36 en 85; ga Lisse: br; Notulen Gemeenteraad en b&w van Lisse 1829-1844: Notulen b&w, 14 mei 1834; ga Warmond: br) |
|
|
73. De Witte Zwaan
|
| |
| |
688 |
braaf: flink. |
|
690 |
Bakhuizen: Cornelis Anthony Bakhuizen (1805-ca. 1860) was van 1831 tot 1842 kastelein van De Witte Zwaan. (ga Leiden: bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register van vestiging en verhuizing 1831-1846; ga Lisse: br; ga Driebergen: br; Hulkenberg, 't Roemwaard Lisse, [p. 58]) |
|
693-694 |
de heerschappij der Senaten: vóór de oprichting van het lsc (1839) maakte het Collegium Omnium in Belgio Senatuum Supremum de dienst uit in de Leidse studentenwereld. Het Collegium was de overkoepelende organisatie van de zogeheten ontgroensenaten en regelde de verdeling van de groenen. Wie weigerde zich aan het gezag van het Collegium en de senaten te onderwerpen, plaatste zich buiten de studentenwereld. Kennelijk was De Witte Zwaan een geliefd adres wanneer de verschillende senaten iets te vieren hadden. |
|
695 |
keurige: uitgelezen. |
|
697 |
Sic transit gloria mundi: Zo vergaat de grootheid der wereld. |
|
699-700 |
onder de Senatoriale zuil, met een Minervabeeld gekroond: niet gevonden. |
|
702-703 |
als een god van Homerus weggescholen in eene wolk van dauw: wanneer Griekse goden zich onzichtbaar wilden maken, hulden zij zich in wolken; enkele voorbeelden zijn Apollo (Ilias v, 344-345), Zeus (Ilias xiv, 341-342) en Athene (Ilias xvii, 551). |
|
714 |
spoorhond: speurhond. |
|
715 |
warande: een met hekken, heggen of sloten omgeven jachtterrein. |
|
729 |
chars-à-bancs: grote open wagens met dwarsbanken. |
|
731 |
den Hout: de Haarlemmerhout, het wandelpark op de grens van Haarlem en Heemstede. |
|
731 |
Zomerzorg: bekend hotel-café-restaurant in de duinen bij Bloemendaal, dat tot in de jaren zestig van de negentiende eeuw heeft bestaan. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 327) |
|
731 |
bitterden: een glaasje bitter dronken. |
|
745-746 |
Burgemeester, waar blijven uwe Dissertaties: het kan zijn dat de burgemeester van Lisse een exemplaar van het proefschrift kreeg aangeboden, wannneer het |
| |
| |
|
promotiediner in zijn gemeente werd gehouden. Het gemeentearchief van Lisse bezit echter geen Leidse proefschriften, die deze veronderstelling zouden kunnen steunen. |
|
746 |
gemeene: gewone. |
|
747 |
de Heeren van Letterkunde: de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden hielden hun jaarvergaderingen in De Witte Zwaan. (De brieven van De Schoolmeester, dl. 2, p. 36) |
|
752 |
Zuurs overoude paauwenveder: Anthonius Johannes Zuur (1810-1872) verhuurde paarden en rijtuigen; hij was gevestigd op de Koepoortsgracht, wijk 2, nr. 97 (nu nr. 34). (ga Leiden: br, bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
paauwenveder: het met pauwenveren beschilderde rijtuig; ook de promotiekoets van De Wit was daarmee versierd. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 306) |
|
757 |
met keurigheid: verzorgd. |
|
758 |
optreden: verschijnen. |
|
766-767 |
de wereldberoemde Frères Provençaux, Véry en Véfour: de drie meest gerenommeerde restaurants in Parijs: het restaurant Les trois frères Provençaux, het café-restaurant Véry en het restaurant Maison Véfour, alle drie gelegen bij het Palais Royal. (Baedeker, Paris und Umgebungen, p. 13) |
|
768 |
den dikken de Wit: de kennelijk opmerkelijke omvang van De Wit komt ook elders ter sprake, vergelijk Typen xi, 900 en Leven v, 1643. |
|
770 |
Zestien gasten: aan het promotiediner zitten twintig personen aan (zie ook de tekening van de tafelindeling bij deze aflevering op p. 292). Klikspaan rekent hier de promovendus, diens vader en paranymfen niet mee, aangezien dezen in Plaats Royaal waren achtergebleven (vergelijk r. 648-649). Overigens veranderde Klikspaan in de tweede druk ‘zestien’ in ‘twintig’. |
|
772 |
met de vieren: bespannen met vier paarden. |
|
775 |
van Hees: vader (Bartholomeus Petrus, 1787-1860) of zoon (Hermanus Otto, 1813-1871) van Hees; de firma B.P. van Hees en Zoon verhuurde rijtuigen en paarden. (ga Leiden: br en bs; Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
| |
| |
776 |
stevels: rijlaarzen. |
|
777 |
kleppers: paarden. |
|
778 |
de staatsie: de feestelijke optocht. |
|
778-779 |
De breedneuzige Bravo met zijne jongens: iemand met de naam Bravo komt niet voor in de bevolkings- en volkstellingsregisters van Leiden. Misschien verwijst Klikspaan naar Evert Bre(e)vé (1786-1844), die dicht bij Plaats Royaal woonde, namelijk op het (Kort) Galgewater, wijk 5, nr. 289a (nu nr. 14). Hij had twee zonen, Evert en Herman Hendrik, die in 1841 respectievelijk zeventien en negentien jaar oud waren. (ga Leiden: br, bs en vt) Het is ook mogelijk dat Klikspaan een Leids straattype op het oog had (vergelijk ook Typen vi, 67 en het Naschrift van Bijloop, 85-86), dat om een andere reden dan zijn achternaam bekend stond als ‘Bravo’; misschien werd hij wel ‘Bravo’ (gehuurde sluipmoordenaar) genoemd vanwege de bescherming die hij studenten bood. |
|
784 |
de kiosque: het paviljoen. |
|
803 |
Paranymfus primus: eerste paranimf. |
|
803-804 |
Paranymfus secundus: tweede paranimf. |
|
805 |
Studiosus Philosophiae: student filosofie. |
|
807-809 |
een slanken knaap met een jonge juffrouwen gezigtje, oogjes à la Chérubin en hoog gescheidene haarlokken, die met eene kastanjeblonde krul ter weerszijden van zijn blanke voorhoofd afdalen: ‘oogjes à la Chérubin’ zijn engelenoogjes. Chérubin is een personage uit La folle journée ou Le mariage de Figaro (1784), een komedie in vijf bedrijven van Pierre Augustin Caron de Beaumarchais (zie ook r. 956-957 en de daarbij behorende annotatie). Het is een ambigu personage, tussen vrouwelijk en mannelijk, kind en volwassene in. Waarschijnlijk portretteerde Klikspaan in het jonge ‘Medicusje’ met de oogjes à la Chérubin Alexander Willem Maurits Carel Ver Huell (1822-1897) en zichzelf in de eerder genoemde ‘Studiosus Philosophiae’. Ver Huell was sinds 1840 student rechten te Leiden en werd al snel de illustrator van Klikspaans Studentenschetsen. Tussen hen beiden ontstond, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil, een intensieve vriendschap, waarbij Kneppelhout zich als mentor opwierp. In deze relatie trachtte Kneppelhout zijn vriendschapsideaal, zoals hij dat in L'Éducation par l'amitié (1835) verwoord had, te verwezenlijken. De veronderstelling wordt gesteund door enkele frappante overeenkomsten tussen het gesprek over Plato tussen de ‘Philosooph’ en het ‘Medicusje’ (r. 1037 en verder) en L'Éducation par l'amitié, |
| |
| |
|
74. Alexander Ver Huell als student
|
|
|
waarin de filosofie van Plato eveneens een belangrijke rol speelt. Zie over dit laatste Kneppelhout, Opvoeding door vriendschap, m.n. p. 30-34. |
|
816 |
Voorzitter van de Medische Faculteit: sinds 1818 kozen de studenten van de vijf faculteiten jaarlijks een voorzitter, die hun belangen behartigde. |
|
817 |
het philosophisch Dispuutcollegie ad majora: Ad majora was het dispuut van de filosofische (dat wil zeggen: natuurwetenschappelijke) faculteit; het jaar van oprichting is onbekend. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 80) |
|
818 |
De eerste: moet zijn ‘De tweede’; zie de tekening van de tafelindeling bij deze aflevering op p. 292. |
| |
| |
75. Johannes Kneppelhout als student
| |
| |
823 |
Piet Zwaan, wèl bekend: Piet Zwaan speelt een belangrijke rol in Typen v, de aflevering over student-auteurs; zie over hem de annotatie bij Typen v, vooraf. |
|
825-826 |
de diligence van le Clerc, die ten acht ure uit 's Gravenhage rijdt: van 1839 tot 1844 onderhield Mat(h)urin Joseph le Clercq (1799-ca. 1850) een diligencedienst tussen Den Haag en Leiden, die 's avonds om acht uur uit Den Haag vertrok, tegen negen uur Huis ten Deyl aandeed en om tien uur in Leiden arriveerde. (ga Leiden: br en bs; ga Den Haag: Archief van het Stadsbestuur 1816-1851: Notulen b&w, 25 maart, 4 april en 6 mei 1842; Bouricius, ‘Het publiek vervoerwezen van Den Haag in de xixde eeuw’) |
|
830 |
van de Velde: volgens G. Colmjon heeft de literator en historicus Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink (1810-1865; vanaf 1831 student theologie te Leiden) model gestaan voor dit personage. Hij geeft hiervoor, naast de reputatie van Bakhuizen van den Brink, als argument dat Kneppelhout Bakhuizen van den Brink gekarakteriseerd had als een ‘ijzeren varken, raauw, bar en kras in den overtreffenden trap’ (Colmjon geeft geen bron voor dit citaat), terwijl Van de Velde ‘het ijzeren varken’ (r. 1611) genoemd wordt. (Colmjon, R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 29-30) Voor deze veronderstelling pleit dat Van de Velde een ‘schorre, zware bulkstem’ heeft (r. 1752). Door Beets werd de stem van Bakhuizen omschreven als een ‘schorre stem, somtijds overschietende, [...] onaangenaam van lach’. (Beets, Dagboek, p. 78) Kneppelhout heeft overigens elke overeenkomst ontkend: ‘In mijne studenten-werken komt [Bakhuizen van den Brink] geenszins voor’. (De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink, p. 215) |
|
831 |
ongemäkkelijker: iets als: woester. Waarschijnlijk naar analogie van het Duitse ‘gemächlich’: gezapig, kalm. Vergelijk ook ‘ongemäkkelijken’ in Typen xi, 1264. |
|
836 |
in orde: in toom. |
|
853 |
uit onbeklemde borst: toespeling op het toenmalige volkslied ‘Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit’ (1817) van Hendrik Tollens. Regel 5-8 luiden: ‘Hij stell' met ons, vereend van zin,/Met onbeklemde borst,/Het godgevallig feestlied in/Voor vaderland en vorst.’ (Tollens, Gezamenlijke dichtwerken, dl. 3, p. 184) |
|
857 |
Zulienne: Julienne, groentensoep. |
|
862 |
klaverblaadje: toast van drie glazen na elkaar: het eerste op de gezondheid, het tweede op de vreugd en de vriendschap en het derde om goed te slapen. |
| |
| |
874 |
saluade: toast. |
|
875 |
ad fundum usque: tot de bodem. |
|
875-876 |
dood slaat: leeg drinkt. |
|
893 |
ik drink op je memorie: als iemand nagelaten heeft een toast te beantwoorden, wordt een volgende dronk op zijn geheugen uitgebracht. |
|
894 |
wij drinken maar doorgronden 't niet: verwijzing naar de slotregel van het elfde couplet van psalm 118: ‘wij zien het, maar doorgronden 't niet.’ (Psalmen en gezangen voor den eredienst der Nederlandse hervormde kerk, p. 78) |
|
904 |
Allons, rouge bord: Kom op, een vol glas rode wijn (letterlijk: een rode rand). |
|
921 |
poenitet: boetedrank; letterlijk: het berouwt mij. Het poenitet-drinken was een geliefd middel om met zijn allen flink dronken te worden. Bij het minste of geringste ‘vergrijp’ werd als straf een glas opgelegd. |
|
924 |
den Doctor salueren: een toast uitbrengen op de doctor. |
|
936 |
eene nul in het cijfer: iemand die niet meetelt. |
|
943 |
gesoes: geroezemoes. |
|
945 |
luizig: geweldig. |
|
947 |
verglaasd: glazig, wezenloos. |
|
956-957 |
met de oogjes vol van waar de graaf van Artois le mariage de Figaro zoo vol van vond: namelijk temperament. Klikspaan licht dit toe in Ophelderingen, 344-363; zie de annotatie aldaar. |
|
de graaf van Artois: zoon van Lodewijk xv; hij leefde van 1757 tot 1836 en was van 1824 tot 1830 koning van Frankrijk onder de naam Charles x. |
|
le mariage de Figaro: zie de annotatie bij r. 807-809. |
|
973 |
Muzenzoon: hier: dichter. De Muzen waren oorspronkelijk zanggodinnen, die verondersteld werden de dichters te inspireren. |
|
980 |
het Nut: de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, opgericht in 1784, die, verspreid in departementen over het hele land, de vooruitgang trachtte te bevorderen door onderwijs en volksontwikkeling. Daartoe stichtte men scholen, |
| |
| |
|
bibliotheken en spaarbanken en organiseerde men lezingen, concerten en toneelvoorstellingen. |
|
985 |
den voedsterling: het (pleeg)kind. |
|
998 |
geschikt: zedig, ingetogen. |
|
1000-1001 |
bestorven: doodsbleek. |
|
1002 |
karnuiten: kornuiten. |
|
1013 |
zwijnen: een liederlijk leven leiden. |
|
1015 |
sectiën: het opensnijden van lijken voor anatomisch onderzoek. |
|
1015 |
vlamde op: aasde op. |
|
1018-1019 |
relletje: voorwerp van spot. |
|
1019 |
Schoonhovensche zalmen: de zalmvisserij op de Lek behoorde tot de belangrijkste takken van nijverheid van Schoonhoven. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 10, p. 256) |
|
1025 |
qu'elle n'y tient plus: dat ze het niet langer uithoudt. De omgangstaal in adellijke kringen was Frans. |
|
1030-1031 |
Versmaadt niet de blondheid van 't zachte gezicht!/Veracht niet het waas dat zijn weeklijkheid dekt: de eerste twee regels van het gedicht ‘Versmaad niet de blondheid van 't zachte gezicht’ uit de bundel Poëzy (1836; p. 90) van J.P. Hasebroek. (Ophelderingen, 365) |
|
1037-1081 |
over poëzij en over het verband tusschen vorm en gedachte in de kunst...Je kunt me immers wel volgen: de ‘Philosooph’ vertolkt hier ideeën die ontleend zijn aan Plato's Symposium. Plato beschrijft hierin een drinkgelag van een aantal vrienden, die allen een lofrede op Eros houden. Het is vooral de toespraak van Socrates, waarop de opvattingen van de ‘Philosooph’ teruggaan: de liefde is een drijvende kracht die uiteindelijk tot schoonheid leidt. Als geheel vormt het Symposium een pleidooi voor de liefde tussen twee mannen, in een gesublimeerde vorm, waarbij de liefde de gedaante aanneemt van een intieme vriendschap die gebaseerd is op het verlangen naar schoonheid en gericht op geestelijke ontwikkeling. |
| |
| |
1085 |
de nougat: de nogataart; dit was het traditionele dessert bij promotiediners. (Haslinghuis, ‘Het studentenleven’, p. 269) |
|
1085 |
nux: amandel(boom). |
|
1087 |
λόγος: [logos]: woord. |
|
1088 |
gemeene: gemeenzame. |
|
1090-1091 |
dat kind dat heeft geen vader meer: niet gevonden. |
|
1104 |
gloosie exansie de rôse: glaasje essence de roses (rozenolie). |
|
1107 |
chieret van Verhagen: niet gevonden. |
|
1107 |
la Folle: mogelijk is de hiervoor genoemde (zie de annotatie bij r. 807-809) komedie La folle journée ou Le mariage de Figaro van Beaumarchais bedoeld. |
|
1112 |
cajueel: casueel: toevallig. |
|
1114-1127 |
Onderwijl is de oude heer met zijne overburen [...] in een taalkundig gesprek gewikkeld...het woord hybridisch: aangezien het niet duidelijk is waarop de opmerkingen in dit ‘taalkundig gesprek’ teruggaan, is de waarde daarvan moeilijk vast te stellen. De indruk bestaat dat de meeste uitspraken onjuist zijn, mogelijk omdat Klikspaan zo de spot wil drijven met een pedante discussie. |
|
1120 |
woorden gelijk insulter, dat Racine invoerde, naar de getuigenis van Vaugelas: Claude Favre de Vaugelas (1585-1650) schreef in zijn Remarques sur la langue françoise (1647) over het woord ‘insulter’: ‘Ce [...] mot est fort nouveau’ (Dit woord is zeer nieuw). Jean Racine (1639-1699) zou het zo'n dertig jaar later gebruiken in zijn treurspelen Andromaque (1667), Mithridate (1673), Iphigénie (1674) en Phèdre (1677). (Littré, Dictionnaire de la langue française, dl. 3, p. 122-123) |
|
1121-1122 |
Hoeveel woorden heeft het Fransch niet aan de zoogenaamde Précieuses te danken...féliciter, s'encanailler, obscénité, mystification: de Précieuses - een zeventiende-eeuws gezelschap van adellijke dames, hooggeplaatste personen en schrijvers, die elkaar in salons ontmoetten - hielden zich graag bezig met problemen van woordenschat en syntaxis, zozeer zelfs dat daaruit vaak een eigen jargon voortkwam. Van de door Klikspaan genoemde woorden wordt alleen ‘s'encanailler’ met de Précieuses in verband gebracht. (De Somaize, Le dictionnaire des Précieuses, dl. 1, p. 63) |
| |
| |
1123 |
Mystification is een woord van Poinsinet: het woord ‘mystification’ dateert volgens het etymologisch woordenboek van 1768, dus van lang na de Précieuses. De toeschrijving aan Poinsinet kon niet worden bevestigd. Er zijn twee auteurs van die naam: de toneelschrijver Antoine Alexandre Henri Poinsinet (1735-1769) en zijn neef, de dichter, vertaler en toneelschrijver Louis Poinsinet de Sivre (1733-1804). (Von Wartburg, Französisches Etymologisches Wörterbuch, Bd. 6, dl. 2, p. 321) |
|
1124-1125 |
dezer dagen vond de la Touche nog het woord camaraderie: de toeschrijving van het woord ‘camaraderie’ aan de schrijver en journalist Henri de Latouche (1785-1851) vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat deze in 1831 in Le Figaro een geruchtmakend artikel gepubliceerd had, getiteld ‘La camaraderie littéraire’. |
|
1126-1127 |
En een onzer meest bekende geleerden het woord hybridisch: verwijst naar Jacob Geel (1789-1862), die in de ‘Voorrede’ van zijn bundel Onderzoek en phantasie (1838) het woord ‘hybridisch’ veelvuldig gebruikte. |
|
1167-1168 |
laad mijne pistool, doe het kruid op de pan - daar snapt de haan over: de verteller laadt zijn pistool door een kogel in de loop te doen; vervolgens voegt hij buskruit toe, waarna hij per ongeluk de gespannen haan laat overslaan op het kruit, dat daardoor met een knal ontploft, zodat de kogel wordt afgevuurd. |
|
1177 |
opstoppertjes: niet gevonden. |
|
1178 |
ploert: hier: huisbaas. |
|
1179 |
kalkovens: hoge, kegelvormige gebouwen waarin men kalksteen of schelpen tot kalk verbrandde. |
|
1179 |
aan te grimmen: grimmig aan te kijken. |
|
1195-1196 |
Ik zet het u [...] te zetten: Ik geloof niet dat u [...] kunt zetten. |
|
1202 |
de hokken van Carter: niet gevonden. |
|
1205 |
aanspraken: toespraken. |
|
1209 |
zeven provinciën: Nederland. De Zeven Provinciën was de naam voor de Verenigde Nederlanden gedurende de Republiek (1588-1795) en wordt hier overdrachtelijk gebruikt voor de Noordelijke Nederlanden na de afscheiding van België (1839). |
| |
| |
1212 |
als Holland in 1830: toen België zich in 1830 wilde afscheiden, boden zich in heel Nederland vrijwilligers aan (vooral onder studenten was de animo groot) om het met geweld binnen het Verenigd Koninkrijk te houden. |
|
1214-1216 |
Laat de wolvinnetjes nu uit uwe gedachte, aan wier borsten zich zoo vele Leidsche Romulussen krank zogen, en bewaart den rijstenbrij van het hol der wedergeboorte voor nuchterer tijden: toespeling op de mythe van Romulus, volgens de overlevering de stichter van Rome, die, nadat hij samen met zijn tweelingbroer Remus te vondeling was gelegd, werd gezoogd door een wolvin. Klikspaan speelt hier met de dubbele betekenis van het Latijnse woord ‘lupa’, dat behalve ‘wolvin’ ook ‘hoer’ betekent. Het ‘hol der wedergeboorte’ was in werkelijkheid de Caveau de la Renaissance, gevestigd aan de Korte Vijverberg in Den Haag. Het was een nachtcafé, waar jongemannen meisjes van lichte zeden konden ontmoeten. Een specialiteit van dit café waren de kommen rijstebrij, met suiker, kaneel en oranjebloesem. ('s-Gravenhaagsche Stads-Almanak voor het jaar 1842, p. 71; 's-Gravenhaagsche Stads- en Residentie-Almanak voor het jaar 1843, p. 70; Busken Huet, Jozefine, p. 205-206) |
|
1217 |
whist, hombre, écarté: kaartspelen. |
|
1224 |
stukkerigheid: dronkenschap. |
|
1245 |
verknuffelde: verfrommelde. |
|
1271 |
Marasquin: soort kersenlikeur. |
|
1292 |
natuurgenooten: medemensen. |
|
1300 |
Iovivat Doctoris sanitas: Hoezee! Leve de gezondheid van de Doctor; variatie op de eerste regels van het Iovivat. |
|
1312 |
liberale: royale. |
|
1328-1329 |
het einde kroont het werk: Nederlandse vertaling van het Latijnse spreekwoord ‘finis coronat opus’. |
|
1347 |
het vooreten: het eten vóór de pauze. |
|
1353 |
calange: boete. |
|
1369 |
Philomathie: Philomathia was een dispuut voor de klassieke letteren. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 80) |
| |
| |
1392-1393 |
Een Dominé van Urk/Die zou te Schokland...: bekend rijmpje, dat als volgt verder gaat: ‘preeken./Maar door 't razen van de zee/was hij zijn tekst vergeten.’ (nrc-Handelsblad, 4 augustus 1995) |
|
1396 |
Tutti: Allen. |
|
1417-1420 |
Kun je me ook zeggen waar of Kikman woont...Kikman op de Breêstraat woont: zie Ophelderingen, 367-421 en de daarbij behorende annotaties. |
|
1425 |
Drink is a great provoker of three things: nose-pointing, sleep and urine: citaat uit Shakespeare, Macbeth, tweede bedrijf, derde scène. (The Arden Edition, p. 62-63; Ophelderingen, 423) |
|
1442-1444 |
Al de mooije meisjes komen in den hemel,/Daar is voorwaar geen twijfel aan,/Omdat zij zoo menig...: volksliedje: ‘Alle mooie meisjes komen in den hemel,/ja daar is geen twijfel aan./Want ze hebben van hun leven,/menig mensch plezier gedaan.’ (Liedjes van en voor Neêrlands volk, afl. 6, [p. 2]) |
|
1453 |
zijne hand teekenen: zijn handtekening zetten. |
|
1453-1454 |
uijig genoeg voor hem: Chris Quad verzamelt namelijk handtekeningen van beroemde personen. (Typen vii) |
|
uijig: grappig. |
|
1463 |
Geen wonder zoo een van de Velde den Philosooph het land toedraagt: geen wonder dat iemand als van de Velde een hekel heeft aan de student filosofie. Waarom deze zin hier staat en waarnaar hij verwijst, is onduidelijk; in de tweede druk komt hij niet meer voor. |
|
1466 |
snorkt: snoeft. |
|
1466-1467 |
of hij het nooit meer deed: als hij het ooit weer doet. |
|
1478 |
Amicitia: de Leidse herensociëteit, opgericht in 1768, destijds gevestigd in de Breestraat, wijk 4, nr. 217 (nu nr. 86). (Blok, ‘Amicitia’) |
|
1480-1481 |
paixhans: een zogeheten bomkanon, een kanon waaruit men bommen schoot. (Landolt, Dictionnaire polyglotte, 3e stuk, p. 191) |
|
1488 |
donderen: pesten. |
|
1497-1498 |
Rowlands treatise on the hair, dat men om de fleschjes Macassar olie gewikkeld vindt: Alexander Rowland (?-1860), Engels zakenman, fabrikant van cosmetische |
| |
| |
|
producten. Hij was vooral bekend vanwege zijn makassarolie, een vettige olie, onder meer gebruikt als haargroeimiddel en pommade. Rowland schreef meerdere boekjes over dit onderwerp, die vele malen herdrukt werden, onder andere A treatise on the human hair, illustrative of the virtues of Rowland's oil (1828). (Ter Laan, Multatuli Encyclopedie, p. 402) |
|
1500 |
Aesculaap: god van de geneeskunde. |
|
1510 |
Vlakje, je bent dol! je bent dol, Vlakje: citaat uit De twee Vlakken, of Het dorp in opschudding: Kluchtig blijspel met zang (1834) van C. Alex. van Ray. Het stuk was een navolging van het Franse toneelstuk l'Hydrophobe. Op 4 november 1839 was het opgevoerd in de Leidse schouwburg. (Van Ray, De twee Vlakken, p. 44; Leydsche Courant, 1 en 4 november 1839; Ophelderingen, 425) |
|
1518-1519 |
De slang verplettert, die in 't menschlijk leven bijt,/Sints 's werelds worden: verwijzing naar de geschiedenis van de zondeval in Genesis 3:1-24. Daartoe aangespoord door de slang eten Eva en vervolgens ook Adam van de boom der kennis van goed en kwaad, waarmee een einde komt aan hun onsterfelijkheid. |
|
1531 |
heuling: verlichting, genezing. |
|
1532 |
Cypris kind: Eros, de god van de liefde. Als zijn moeder wordt meestal Aphrodite genoemd, die ook wel Cypris heette omdat zij op Cyprus geboren was. |
|
1536 |
mirthekroonen: een van mirtebladeren gevlochten kroon. De mirte is een altijd groene heester, die in de oudheid het symbool was van de liefde, het huwelijk en de vruchtbaarheid. |
|
1557 |
vaars: vers. |
|
1562 |
Petrus: Latijnse vorm van ‘Piet’. |
|
1568-1569 |
houdt niet van vijgebladen: houdt niet van bedekte termen. Toespeling op Genesis 3:7, waarin Adam en Eva na de zondeval uit schaamte hun naaktheid verbergen met vijgenbladeren. |
|
1573 |
te kunnen opsnijden: met verheven stem te kunnen voordragen. |
|
1585 |
dat de edelmoedigheid de dochter van de porceleinkast is: vergelijk het spreekwoord ‘voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast’. |
|
1602 |
Van het Zaantje: Piet Zwaan was afkomstig uit de Zaan (Typen v, 274). |
| |
| |
1661-1662 |
βοάω, βοω̑! βοάεις, βοα̑ς: [boaoo, bo-oo, boaeis, boaas]: vervoegingen van het Griekse werkwoord βοάω [boaoo: schreeuwen], gebruikt als klanknabootsing van braakgeluiden. |
|
1669 |
degelijke: deugdzame. |
|
1689-1690 |
dat de monsterlijke Loga [...] ampart werd gezet: Van de Velde moet weer op zijn stoel gaan zitten. Woordspelletje met het woord ‘loog’ voor ‘student theologie’ (de studierichting van Van de Velde) en het woord ‘loga’ voor de traditionele nogataart die ‘ampart’ wordt gezet (zie r. 1085-1097). |
|
1700 |
Krullemie: ‘Mijn lieve Krullemie’, een volksliedje; het staat afgedrukt in Typen ix, 285-290. (Liedjes van en voor Neêrlands volk, [afl. 8], [p. 15]) |
|
1701 |
gemeen: plat. |
|
1702 |
laat ons vrolijk brassen: studentenlied, dat alleen in de Studentenschetsen is aangetroffen. |
|
1723 |
calangeer: beboet. |
|
1725 |
pijpensteel: bepaalde pijpen bestonden uit een losse kop, steel en mondstuk. |
|
1779 |
Amoveren: verwijderen. |
|
1785 |
adjourneer: verdaag. |
|
1792 |
o boer op den edelman: vergelijk de uitdrukking ‘Het is de boer op den edelman’, die wordt gebruikt als na een fijn gerecht een veel gewonere kost wordt opgediend. |
|
1793 |
niet zeer eigenaardig: niet erg karakteristiek. |
|
1801-1802 |
afgewondenheid: afgematheid. |
|
1802 |
de Witte Poort: van Huis ten Deyl naar Leiden rijdend kwam men de stad binnen via de Witte Poort. |
|
1803 |
het poortgeld: de stadspoorten werden, afhankelijk van de tijd van het jaar, 's avonds tussen zes en tien uur gesloten; 's ochtends gingen ze dan tussen kwart over drie en kwart over zes weer open. Wilde men de stad in wanneer de poorten gesloten waren, dan moest er poortgeld worden betaald. (Studenten-Almanak voor 1843, p. 42) |
| |
| |
1806 |
vakerig [...] vaak: slaperig [...] slaap. |
|
1815 |
porcelein papier: glad, witglanzend papier. |
|
1817 |
cubicula locanda: kamers te huur. |
|
1827 |
de Oliekoop: aanduiding van rondreizende kwakzalvers die wonderoliën verkochten; ze werden zo genoemd vanwege hun kreet ‘olie koop’. Klikspaan verwijst hier ongetwijfeld naar een reëel persoon, maar het is onbekend wie. |
|
1831-1832 |
zijne jeught is verkeert in achtbaerheit, gelijk Steenhauer zingt: verwijzing naar een passage uit het promotievers dat C. Steenhauer (1799-1845) schreef voor F.C.C. Tydeman: ‘Tot dat sy waerdig promoveert/En jeught in achtbaerheyt verkeert. -’ (Tydeman, De pedio jurisconsulto, [p. 118]; Ophelderingen, 427-428) |
|
1834-1835 |
willen van geene Studenten gediend, die Doctoren zijn: moeten niets hebben van studenten, die al gepromoveerd zijn. |
|
1836-1837 |
gelijk eene schim langs de wateren van den Styx: om het dodenrijk te bereiken moesten de schimmen van de overledenen de rivier de Styx oversteken. |
|
1839-1840 |
zijne rekeningen, die hij afdoet: studenten hadden vaak enorme schulden bij de Leidse middenstand, die pas na het beëindigen van de studie werden betaald. |
|
1840-1841 |
den Pedel, die hem voor een fooitje zijn doctoralen Bul aanreikt: studenten waren de pedel zeven gulden verschuldigd voor diens aanwezigheid bij hun promotie; kennelijk betaalde men dit bedrag (plus iets extra's?) wanneer men de promotiebul bij hem ophaalde. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 265) |
|
1844 |
het trompetje blaast: namelijk van de diligence, ten teken van vertrek. |
|
1857 |
de kleine steentjes: de smalle strook van de weg voor de voetgangers, naast de grote keien voor het overige verkeer. |
|
1860 |
intimi: boezemvrienden. |
|
1861 |
toeduwen: toesnauwen. |
|
1862 |
hou je bakhuis voor je: kijk voor je. |
| |
| |
1863 |
sic erat in fatis: zo heeft het moeten zijn; citaat uit Ovidius, Fasti i, 481. |
|
1864 |
onzen dichter Boxman: Abraham Boxman (1796-1856). |
|
1865-1866 |
Want huwlijksheil en vadervreugd/Boeit vaster dan een droom der jeugd: citaat uit het gedicht ‘Ter vijf en twintig jarige feestviering van den uittogt der Jagercompagnie van Leijdens hoogeschool in 1815 (Brummen, 16 Julij 1840.)’ van A. Boxman; het verscheen in de Nederlandsche muzen-almanak van 1842 (p. 29-33; het citaat op p. 32; Ophelderingen, 430-431) |
|
|