| |
| |
| |
4.4.5 II. Collegie
vooraf |
In deze aflevering staat professor Petrus Marinus Schol centraal. In Typen ix kwam hij ook al voor en daar bleek dat Klikspaan voor zijn personage trekken had ontleend aan twee Leidse hoogleraren rechten, te weten Cornelis Jacobus van Assen (1788-1859; hoogleraar van 1821 tot 1858) en Henricus Cock (1794-1866; hoogleraar van 1825 tot 1864). Hier gaat het vooral om Schol als docent. De vakken die Klikspaan hem door de Schetsen heen laat doceren, wijzen alle in de richting van Cock. Deze onderwees natuurrecht, staats- en volkenrecht en strafrecht. Schol geeft colleges natuur- en strafrecht (Typen ix, 87-88), staats- en volkenrecht (Leven iii, 16) en wederom natuurrecht (Leven iii, 54). De opmerking in r. 4-5 van deze schets dat Schol op maandag en woensdag om acht uur college geeft, kan zowel op Cock als Van Assen slaan: beiden gaven in het collegejaar 1841-1842 (Leven ii is gedateerd op 25 september 1841) op die dagen 's ochtends om acht uur college. (Studenten-Almanak voor 1842, p. 101) Een andere aanwijzing geeft Klikspaan in de woordspeling met de naam: een ‘kok’ is een grote schar, die net als de schol behoort tot de familie der platvissen. |
|
motto |
Kullagie: fopperij, bedrog. |
|
1-2 |
Brandt de kagchel op de collegiekamer reeds? vraagt Professor Petrus Marinus Schol: het was destijds gebruikelijk dat hoogleraren bij zich aan huis college gaven. |
|
2 |
oppasser: hier: bediende, knecht. |
|
5 |
vast: al. |
|
12 |
allerlandziekigst: allervervelendst. |
|
14 |
waardoor: lees: welke (deze lezing in de tweede tot en met de vierde druk). |
|
16 |
een fransche Mesheu: een leraar aan een Franse school, een school voor middelbaar onderwijs, waar de voertaal Frans was. |
|
21 |
zoeken te verdrijven: zie Ophelderingen, 90-91 en de daarbij behorende annotatie. |
|
30 |
de Tied: de bijnaam van Hendrik Willem Tydeman (1778-1863), hoogleraar in de rechten te Leiden van 1812/1815 tot 1848. Zie verder Ophelderingen, 93-97 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
32 |
staat het aangeplakt: mededelingen over colleges werden aangeplakt op de deuren van het Academiegebouw. |
|
40 |
Gajus: bedoeld is de eerder genoemde Van Assen; deze had zijn bijnaam te danken aan het feit dat hij Romeins recht doceerde en de colleges verzorgde over de Institutiones van de tweede-eeuwse Romeinse rechtsgeleerde Gaius, een leerboek voor jonge juristen. (Van de Vrugt, ‘Institutiones’) |
|
43 |
promiscue: het zonder afspraak door elkaar ondervragen van de studenten. Gewoonlijk ging het responderen volgens een vast roulatiesysteem, terwijl de student bovendien van te voren van zijn beurt op de hoogte werd gesteld. (Roelevink, Gedicteerd verleden, p. 116) |
|
49 |
Het rookt hier weer als eene keet: het rookt hier weer ontzettend. Een keet is een stook- en rookhuis bij een boerenwoning. |
|
58 |
hazelip: verlegen, onhandig persoon. |
|
71 |
zijne pen te vermaken: zijn pen aan te scherpen (men schreef nog met ganzenveren). |
|
73 |
portefeuille-kwartiermaker: een kwartiermaker is een militair die vooruit gestuurd wordt om voor huisvesting te zorgen. |
|
77-78 |
het is bijna kwartier: het is bijna tijd. De eerste vijftien minuten van een college-uur, het zogenaamde academisch of professoraal kwartiertje, werd er nog geen les gegeven. |
|
79 |
pennetouw: koord om een bundel ganzenveren (te gebruiken als wisser bijvoorbeeld). |
|
81 |
behoorlijke: passende. |
|
84 |
vier en een halven voet: ongeveer 1.35 meter. |
|
89-90 |
Daar hoort men op eens...geritsel en gepraat, zoo als in den schouwburg achter de schermen wanneer Hamlet zal opkomen: de hoofdpersoon uit Shakespeares tragedie Hamlet (1600-1601) komt bijvoorbeeld in het eerste bedrijf, tweede scène op in het gezelschap van de koning, de koningin en enkele anderen. (The Arden Edition, p. 178) |
|
93 |
valt: is. |
| |
| |
97 |
rijdt: is gefopt. |
|
102 |
quo usque tandem: hoe lang nog? Citaat uit Cicero, Oratio in Catilinam i, 1, 1-2: ‘Quo usque tandem abutere, Catilina, patientia nostra?’: Hoe lang nog, Catilina, zult gij misbruik maken van ons geduld? |
|
105 |
Auditores ornatissimi: zeer geachte toehoorders. |
|
106 |
auditores a non audiendo: luisteraars omdat ze niet luisteren; letterlijk: luisteraars, afkomstig van ‘niet-luisteren’. Klikspaan geeft hier een onzinnige woordafleiding in de trant van ‘lucus a non lucendo’ uit de klassieke etymologie: het woord ‘lucus’ (bos) zou komen van ‘non lucere’ (niet schijnen). Dergelijke verklaringen a contrario, die veronderstellen dat een woord is afgeleid van het tegendeel van zijn betekenis, kwamen in de klassieke oudheid vaker voor, maar werden ook toen al in twijfel getrokken. |
|
120 |
bouffantes: lange, meestal wollen dassen. |
|
130 |
voorrijder: ruiter op één van de voorste paarden van een rijtuig. |
|
130 |
dico: ik zeg. |
|
132 |
foulard: zijden halsdoek. |
|
133 |
gemeene: gemeenschappelijke. |
|
135 |
eene portefeuille klein-octavo: een schrijfmap van klein formaat (hoogstens 18.5 centimeter). |
|
144 |
palen: grenzen. |
|
144 |
hij draaft zijne schenkelen plat: iets als: hij loopt zich de benen uit het lijf. |
|
147 |
stalen pennen en Engelsche inkt: de metalen (vul)pen kwam in Nederland in de negentiende eeuw in gebruik naast de ganzenveer. In Engeland was deze al veel langer bekend; daar was een bloeiende pennenindustrie, waar men ook speciale inkt vervaardigde die de metalen pennen niet aantastte. (Jackson, Van beitel tot vulpen, p. 136-138) |
|
147-148 |
velijn papier: gladde papiersoort zonder waterlijnen. |
| |
| |
148-152 |
Ja, hij gaat zelfs zóó ver...waaraan hij dan grootendeels zijne zomermaanden opoffert: het college in de algemene geschiedenis was verplicht voor propedeusestudenten rechten en theologie en voor kandidaatsstudenten letteren. In het collegejaar 1841-1842 verzorgde Hofman Peerlkamp dit college, hoe het precies was ingericht is onbekend. Mogelijk kwam de opzet overeen met die in Utrecht, waar een driejarige cursus werd gegeven. In het eerste jaar kwam de geschiedenis van het Oosten aan de orde, in het tweede jaar de Grieks-Romeinse geschiedenis en in het derde jaar de middeleeuwse en nieuwe geschiedenis. Die opzet zou voor sommige studenten reden geweest kunnen zijn om de lessen, na het verplichte college van het eerste jaar, nog twee jaar langer te blijven volgen. Ter wille van de snelheid schreven de studenten de gedicteerde tekst op met gebruik van afkortingen; ze gebruikten gewoonlijk de zomervakantie om hun dictaat in het net uit te schrijven. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 97-99; Roelevink, Gedicteerd verleden, p. 83, 109 en 113) |
|
152 |
als: lees: zoals. |
|
154 |
Hodie subsistemus: Heden zullen wij ophouden. |
|
160 |
primo: de eerste. |
|
169 |
jongensschool: de Latijnse school, alleen toegankelijk voor jongens. |
|
171-172 |
den helderen spiegel der herinnering: een klassieke voorstelling waarin de herinnering is afgebeeld als een vrouw met een spiegel, is niet aangetroffen. |
|
172 |
herinnering, die zuster des overwegens: de verbeelding, de overweging en het geheugen worden traditioneel voorgesteld als naast elkaar gelegen in de hersenen. (Poot, Het groot natuur- en zedekundigh werelttoneel, dl. 2, p. 307-309) |
|
173 |
lacy: helaas. |
|
173-174 |
sinecuristen van de eerste kamer der geleerde maatschappij: Klikspaan vergelijkt de hoogleraren met de leden van de Eerste Kamer, die een ‘sinecuur’ zouden uitoefenen: een ambt waaraan weinig werkzaamheden zijn verbonden, maar wel een vergoeding. |
|
176 |
oratio inauguralis: inaugurele rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt. |
| |
| |
179 |
f 2800: het jaarsalaris van een hoogleraar aan de Leidse universiteit. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 132) In het vervolg gaat Klikspaan uitvoerig in op de financiële regelingen aan de Leidse universiteit. Zo stelt hij een aantal malen de wettelijke regeling betreffende het collegegeld aan de orde, waarvan hij een groot tegenstander was. Behalve zijn vaste salaris ontving een hoogleraar van elke student die bij hem college liep, een bij wet vastgesteld bedrag. Voor colleges die twee maal per week werden gehouden was dat vijftien gulden per jaar, voor colleges die meer dan twee maal per week werden gehouden dertig gulden per jaar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 135) Verder brengt hij de inschrijf-, recensie- (de jaarlijkse verlenging van de inschrijving) en examengelden ter sprake en noemt hij de verplichte fooien voor de dienstboden van de hoogleraren. |
|
183 |
asini ad lyram: ezels bij de lier, dat wil zeggen zo geschikt voor iets als een ezel tot het bespelen van de lier. Naar Phaedrus, Fabulae Aesopiae, Appendix Perottina 14. |
|
183 |
hora audita: het is tijd (letterlijk: het uur is gehoord). |
|
187 |
het kan er niet door: zie Ophelderingen, 99-105 en de daarbij behorende annotaties. |
|
191 |
senatus amplissimus: de hoge senaat. De gezamenlijke vergadering van de academische senaat (de rector magnificus en de gewone hoogleraren) en het college van curatoren (de raad van toezicht: vijf personen die geen deel uitmaken van de academische wereld). (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 229, 241 en 242) |
|
192 |
uitreiking van graden: hier worden de academische graden bedoeld, die van kandidaat en doctor. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 77) |
|
195-196 |
de lessen der onderwijzende Professoren: zie Ophelderingen, 107-141 en de daarbij behorende annotatie. |
|
202 |
Honteux comme un renard qu'une poule aurait pris: beschaamd als een vos die door een kip is beetgenomen. Citaat uit De La Fontaine, Fables (1668-1694), eerste boek, achttiende fabel, ‘Le renard et la cigogne’. (Oeuvres, dl. 1, p. 114) |
|
209 |
claqueurs: gehuurde toejuichers in schouwburgen die het succes van een stuk moesten verzekeren. |
| |
| |
224 |
hondenribben: zie Ophelderingen, 143-146 en de daarbij behorende annotatie. |
|
225 |
Nikolaas Nickleby: Nicholas Nickleby, de hoofdpersoon in het gelijknamige boek (1838-1839) van Charles Dickens, hier - zonder enig verband met het werk van Dickens - genoemd vanwege de initialen n.n. |
|
225 |
n.n.: nomen nescio (ik weet de naam niet), aanduiding van een onbekend persoon. |
|
225-226 |
assidue lectionibus interfuit: voortdurend bij de colleges aanwezig was. |
|
232-239 |
zorgende moeder [...] waakzame voedster: toespeling op de uitdrukking ‘alma mater’ - de milde voedstermoeder -, door Latijnse dichters vaak gebruikt om het vaderland aan te duiden. |
|
234-235 |
palladium: datgene wat het voortbestaan van een staat waarborgt. Oorspronkelijk was het Palladium het cultusbeeld van Minerva of Pallas in Troje, waarvan het lot van de stad afhing omdat de stad niet ingenomen kon worden zolang zij in bezit was van het beeld. |
|
243-251 |
In aanmerking nemende, zegt 's konings besluit van 13 October 1836...het benoodigde voor die instellingen: Klikspaan citeert hier, met enkele kleine verschillen, de inleiding van het genoemde Koninklijk Besluit, waarin bepaald werd dat voortaan een hogere bijdrage van de studenten gevraagd zou worden. Daartoe werden de inschrijf-, recensie- en examengelden verhoogd. Het gebruik van klein-kapitalen is een toevoeging van Klikspaan. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1836: kb nr. 91 van 13 oktober 1836) |
|
265 |
driegulden bij de inschrijving: het Organiek Besluit van 1815 bepaalde dat men voor de inschrijving aan een universiteit drie gulden verschuldigd was. Dit bedrag werd in 1836 met tien gulden verhoogd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 154; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1836: kb nr. 91 van 13 oktober 1836, art. 1) |
|
274 |
deune: gierige. |
|
276 |
daadzaken: feiten. |
|
276-278 |
Tot zelfs het loon van den Professoralen meidenstoet is de Student genoodzaakt bij te passen: studenten moesten twee kwartjes betalen voor de dienstbode van de hoogleraar. (Oort, ‘Herinneringen van een theologant’, p. 73) |
| |
| |
279 |
het gewone teeken S: staat waarschijnlijk voor ‘Solutus’: Betaald. |
|
279-280 |
gecanoniseerd had: zie Ophelderingen, 148-149/153-184/194-202 en de daarbij behorende annotaties. |
|
295-297 |
er zijn twintig beurzen voor de minvermogenden...6000 gulden: een andere bezuinigingsmaatregel was het verminderen van het aantal beurzen. In het Organiek Besluit van 1815 was voorzien in dertig beurzen voor Leidse studenten, in 1836 werd dit aantal teruggebracht tot twintig. Een Leidse beursstudent ontving jaarlijks driehonderd gulden. Er was dus zesduizend gulden voor ‘mingegoede studenten’ beschikbaar. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 215-216; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1836: kb nr. 89 van 13 oktober 1836, art. 1) |
|
327-329 |
de leerling moet met eigene hand zijn eigen leermeester bezoldigen, zelf de bibliotheek der Universiteit aanvullen, de musea completeren, de plaatverzamelingen uitbreiden: het collegegeld was bestemd voor de hoogleraren. De inschrijf-, recensie- en examengelden, bij kb van 13 oktober 1836 zo aanzienlijk verhoogd, moesten in de eerste plaats ‘worden aangewend ter verrijking en uitbreiding der Academische bibliotheek en van andere verzamelingen bij de Hoogeschool gevestigd’. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1836: kb nr. 91 van 13 oktober 1836, art. 4) |
|
330 |
landzaat: inwoner van het land. |
|
334-351 |
Regten...Medicynen...Letteren...f 453,50: het is niet duidelijk hoe Klikspaan komt aan de genoemde bedragen, aangezien niet precies valt na te gaan hoeveel colleges er voor de verschillende studierichtingen gevolgd moesten worden. De gegevens uit de primaire bronnen, zoals de wettelijke vereisten en de collegeroosters, lopen niet helemaal parallel en kunnen bovendien verschillend geïnterpreteerd worden. Secundaire literatuur biedt wat dit aangaat geen uitsluitsel. De post ‘Om de Academie op den been te houden’ verwijst waarschijnlijk naar de verhoging van het inschrijfgeld, waarvan hiervoor sprake was. |
|
352-359 |
Welk eene orde hier en welk een toevloed...in den geest geprent blijven: waarschijnlijk verwijst Klikspaan hier naar de colleges van Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), hoogleraar in de rechten te Leiden van 1831 tot 1850, die bij de studenten zeer in trek waren. Thorbecke stond erom bekend dat hij in zijn colleges weinig dicteerde; vergelijk bijvoorbeeld de volgende uitspraak: ‘Een tien- of twaalftal regels ter inleiding van het onderwerp, dat op dien dag zou behandeld worden, was alles wat T. dicteerde. Doch dan volgde de exegese van den tekst [...]. Uit deze mondelinge, niet voorgedicteerde maar gesproken, toelichting moesten dan de leerlingen excerpten maken.’ (Olivier, Herinneringen aan Thorbecke, p. |
| |
| |
|
22) Busken Huet schreef over Thorbecke: ‘Te Leiden hield hij een historisch kollege over de diplomatie, zoozeer naar den smaak der jongelui, dat niet de juristen alleen, maar studenten van alle fakulteiten, het ijverig volgden en eenparig bewonderden.’ (Litterarische fantasien en kritieken, dl. 22, p. 44) Hoe druk Thorbeckes colleges bezocht werden, blijkt ook uit een litho die Alexander Ver Huell maakte van diens collegezaal in de tuin van zijn huis aan de Garenmarkt (afbeelding 61). |
|
|
60. Johan Rudolf Thorbecke
|
|
376-377 |
echter komt het op het vlijtig interesse aan en de wet moet worden nagekomen: behalve colleges waarop examenstof werd behandeld, waren er zogenaamde testimoniumcolleges die verplicht waren om bij te wonen, maar waarover niet werd geëxamineerd. Van de hoogleraar kon de student aan het eind een bewijs krijgen dat hij de lessen had gevolgd. Een bepaalde graad kon pas worden verkregen na een goed examen én het overhandigen van alle vereiste getuigschriften. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, onder andere art. 84 en 87) |
|
interesse: aanwezig zijn. |
|
379-393 |
Ga dit poortje eens binnen...en moesten blijven tot het gedaan was: waarschijnlijk verwijst Klikspaan hier naar de colleges van Johannes Matthias Schrant (1783-1866), hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden van 1831 tot 1853, die heel slecht werden bezocht. Dat blijkt ook uit een litho van Alexander Ver Huell: Schrant komt zijn lege collegezaal binnen, een zolderkamer vol spinnenwebben, die hij bereikt via een klein luik in de vloer (vergelijk r. 379-380: |
| |
| |
61. Collegezaal van Thorbecke
| |
| |
62. Collegezaal van Schrant
| |
| |
|
‘den naauwen trap op, zonder u vuil te maken’). De regels 390-391 in deze passage (‘Hij las ontzettend veel en eentoonig voor uit oude schrijvers in proza en verzen’) zouden dan doelen op de colleges Nederlandse literatuur, die Schrant vooral wijdde aan Vondel en de zeventiende eeuw. Studenten vonden zijn colleges kinderachtig en het schijnt er een grote chaos te zijn geweest. Ook de wanorde uit het vervolg van de tekst kan dus op de lessen van Schrant slaan. (Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 334-335) |
|
|
63. Johannes Matthias Schrant
|
|
382 |
de series: de ‘series lectionum’, het collegerooster; letterlijk: de reeks van colleges. |
|
385-386 |
De Praetor zelfs was niet verschenen,/Om bij het werk zijn dienst te leenen: variatie op de laatste twee verzen van de negentiende strofe van Tollens' gedicht ‘De boodschap naar de ijzersmelterij’: ‘Geen enkle koorknaap was verschenen/Om bij de dienst zijn hulp te leenen.’ (Tollens, Gezamenlijke dichtwerken, dl. 4, p. 44; Ophelderingen, 204-206) |
|
396 |
kermisspel: kermistent. |
|
402 |
bokkemhang: rookhol; eigenlijk een huis, loods of schuur waar bokkingen gerookt worden. |
|
425-426 |
die onzalige propaedeutische collegies: zie Ophelderingen, 208-218 en de daarbij behorende annotaties. |
| |
| |
426-427 |
Daar pakken zich al de faculteiten in de gedaante van eenjarige Studenten te zamen: gezien het feit dat het gaat om colleges in het Academiegebouw en ook gezien het vervolg (de beschrijving van een college in r. 441-483), doelt Klikspaan op de colleges Grieks van John Bake. Als één van de weinigen had Bake toestemming van curatoren om zijn lessen in het groot auditorium te geven. (Otterspeer, De wiekslag van hun geest, p. 144) Grieks stond niet alleen voor letterenstudenten op het programma, maar behoorde ook tot de propedeuse rechten, theologie en medicijnen en tot het kandidaats wis- en natuurkunde. Letterenstudenten en studenten wis- en natuurkunde deden geen propedeutisch examen, maar begonnen meteen aan hun kandidaats. Op de colleges Grieks kwamen dus alle beginnende studenten samen. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 92-93 en 97-99) |
|
64. John Bake
|
|
429-433 |
Tot de eerste beginselen moet hij afdalen...in de Rectorschool te huis behoort: er konden grote verschillen in kennis bestaan tussen studenten afkomstig van verschillende Latijnse scholen. De opleiding kende nog geen eindexamen van staatswege. De curatoren bepaalden of een leerling de hoogste klas met goed gevolg doorlopen had; op vertoon van een getuigschrift van de curatoren kon iemand worden ingeschreven als student. Men kon ook worden toegelaten via een toelatingsexamen bij de faculteit der letteren. Vooral in Leiden waren de eisen laag. Het examen bestond uit een paar stukjes vertaling uit het Grieks en Latijn en enkele wiskundesommen. De mogelijkheid van een dergelijk eenvoudig |
| |
| |
|
toelatingsexamen maakte dat veel leerlingen voortijdig de Latijnse school verlieten en hun universitaire studie begonnen met een zeer beperkte kennis van de klassieke talen. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 29 en 149-150; Fortgens, Schola Latina, passim, m.n. p. 222-223) |
|
Rectorschool: de hoogste klas van de Latijnse school, die gewoonlijk les kreeg van de rector. (Fortgens, Schola Latina, p. 78; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 14) |
|
441-444 |
Clarissimus...Significat aliquando que:
Hoogleraar: Waar wordt dit gelezen?
Student: Ik weet het niet.
Hoogleraar: Betekent καὶ (kai; Grieks voor ‘en’) altijd et (Latijn voor ‘en’)?
Student: Soms betekent het que (Latijn voor ‘en’). |
|
446 |
partes: stukken ter vertaling. |
|
447-448 |
de uitgangen um en e: bij zelfstandige naamwoorden van de tweede declinatie duidt de uitgang -um het lijdend voorwerp aan en de uitgang -e de aanspreekvorm. |
|
454-455 |
geschiedenis, grieksche en romeinsche auteurs, oudheden en wat dies meer zij: Klikspaan heeft hier een student theologie voor ogen, die voor zijn propedeuse de colleges moest volgen over de algemene geschiedenis, Griekse en Latijnse letterkunde en Griekse en Hebreeuwse oudheden. Daarnaast maakten Nederlandse en Hebreeuwse letterkunde, wiskunde en logica deel uit van de propedeuse theologie. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 98) |
|
455-456 |
of het eenzelfde dictaat en onderwerp ware: zie Ophelderingen, 220-223. |
|
464 |
Quis erat Ὀδυσσεὺς: Wie was Odysseus? |
|
466 |
Erat insula in Brittannia: Dat was een eiland in Groot-Brittannië. |
|
467 |
Quid significat κτη̑μα: Wat betekent ktèma? |
|
468 |
respondens: de student die antwoord moet geven op de door de hoogleraar gestelde vraag. |
|
471 |
thesaurus: bezit; de Latijnse vertaling van κτη̑μα. |
| |
| |
472 |
Et quid est thesaurus: En wat is thesaurus? |
|
473 |
Est lexicon: Dat is een woordenboek. Behalve ‘bezit’ kan ‘thesaurus’ ook ‘voorraad’ of ‘voorraadkamer’ betekenen; in die laatste betekenis wordt het overdrachtelijk gebruikt voor ‘woordenboek’. |
|
475 |
Θάλασσα: [Thalassa]: zee. |
|
476-477 |
aangapen als de tarbotten in de Roode zee bij het doortrekken van de kinderen Israëls: toespeling op Exodus 14, waar de wonderbaarlijke doortocht van het Israëlitische volk door de Rode Zee beschreven staat. |
|
478 |
Ἃλς, ornatissime! ἃλς, ἃλς, ornatissime Hals: ‘ἃλς’ (uitgesproken als ‘hals’) is een ander Grieks woord voor ‘zee’. |
|
479 |
An tu Herodotum legisti: Hebt u Herodotus gelezen? |
|
480 |
legi: ik heb hem gelezen. |
|
480 |
Legisti: Hebt u hem gelezen. |
|
481 |
Ego legi antequam tu natus eras: Ik heb hem gelezen vóór u geboren was. |
|
483 |
Ita: Ja. |
|
484-485 |
Hier valt de veder der historie/De grijze fabel in den schoot: citaat uit de negende strofe van het gedicht ‘Napoleon’ (1806) van Bilderdijk. (De dichtwerken, dl. 9, p. 19; Ophelderingen, 227). |
|
487-488 |
Dat geknoei en gedonderjaag kost nu [...] f 165: Klikspaan doelt op de propedeuse rechten: een rechtenstudent moest zes colleges volgen, vijf daarvan werden drie of meer keren per week gehouden (Romeinse oudheden, algemene geschiedenis, en waarschijnlijk ook wiskunde, Griekse taal en Latijnse taal), één college (logica) werd twee keer per week gehouden. Kosten: vijf maal dertig gulden en een maal vijftien gulden: honderdvijfenzestig gulden. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 99) |
|
500-508 |
Zoo begrepen het ten minste voor ruim twee eeuwen de burgemeesters van Amsterdam...eenen Professor in de Filosoofie en Historiën herwaards te beroepen: de geschiedschrijver Jan Wagenaar (1709-1773) schreef een uitvoerige geschiedenis van de stad Amsterdam: Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe (13 delen, 1760-1768). |
| |
| |
|
Het citaat staat in dl. 4, p. 487; de cursivering is van Klikspaan. (Ophelderingen, 229) |
|
|