| |
| |
| |
4.4.4 I. De Academiestad
motto |
Il aimait cette ville comme on aime une maîtresse poitrinaire: Hij hield van die stad zoals men van een tuberculeuze minnares houdt. Citaat uit Nouvelles impressions de voyage. (Midi de la France) (1841; dl. 2, p. 169) van Alexandre Dumas père. Dumas maakte reizen naar vele landen en deed daarvan verslag in een reeks ‘Impressions de voyages’, die eerst verschenen in de Revue des deux mondes en later gebundeld werden. |
|
1-2 |
den wagen van van Gend en Loos, Veldhorst en van Koppen, Surig en Koens: de drie genoemde diligence-ondernemingen verzorgden meerdere malen per dag het vervoer tussen Leiden en onder andere Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 28-36) |
|
58. Vertrektijden diligences in de Studenten-Almanak voor 1841
|
| |
| |
8 |
Rijnland[s]: hoogheemraadschap; beslaat een deel van de provincies Zuid- en Noord-Holland. |
|
9-10 |
waar de vetste melk vloeit...en de geurigste kaas bereid worden: de meeste inwoners van Rijnland vonden hun bestaan in de vee- en zuivelteelt; vooral de Leidse boter en kaas waren vermaard vanwege hun uitstekende kwaliteit. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 7, p. 210 en dl. 9, p. 408) |
|
keurigste: allerbeste. |
|
11-12 |
de Hoogewoerd, het Noordeinde of de Beestenmarkt: op het Noordeinde en de Beestenmarkt waren halteplaatsen voor de diligences; van de Hogewoerd is niet bekend of daar een halteplaats was. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 28) In deze aflevering worden veel Leidse straatnamen genoemd; zie hiervoor de plattegrond in deze editie. |
|
13-19 |
Dat edele, dat magtige Leiden, die kroon des lands...der over elkander geslagene armen, der duimpjesdraaijerij: Leiden had in de zeventiende eeuw een bloeiperiode doorgemaakt, waarbij de bevolking was gegroeid tot bijna 70.000 inwoners. Daarmee was Leiden, na Amsterdam, de tweede stad van Holland (vergelijk ook r. 20). In de achttiende eeuw ging het bergafwaarts met de stad: de lakenindustrie verviel en de betekenis van de universiteit nam af. Belangrijkste gevolg van de recessie was een forse daling van het inwoneraantal. Het dieptepunt werd bereikt in 1815, toen Leiden nog slechts 28.500 inwoners telde; in strenge winters leefde meer dan de helft van hen van de bedeling (vergelijk ook r. 71-72). Daarna kwam er een kleine opleving: rond 1840 schommelde het aantal inwoners rond de 36.000. (Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad, [dl. 4], p. 1-2) |
|
16 |
heeft [...] uit: is [...] voorbij. |
|
23-24 |
laat de stad wegrotten, als weleer het lijk van den misdadiger buiten de Morschpoort: de Morspoort gaf toegang tot de weg naar het galgenveld buiten de stadspoorten. |
|
29 |
manhafte: manhaftige. |
|
29-30 |
voorleden: verleden. |
|
32-33 |
Eene stad, voor honderd duizend zielen gebouwd, is slechts door een derde meer bewoond: de muren en wallen rond Leiden stamden uit de zeventiende eeuw. Sindsdien was het niet nodig gebleken de stad buiten de muren uit te breiden. Aan het eind van de achttiende, begin van de negentiende eeuw ging men er zelfs toe over grote aantallen leegstaande huizen af te breken, waardoor hele buurten van de |
| |
| |
|
stad verdwenen. (Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad, [dl. 3], p. 8-10; Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 7, p. 213) |
|
34-35 |
het schieten door de straat zonder iemand te raken, is een Leidsch spreekwoord: vergelijk de uitdrukking ‘Ergens een kanon kunnen afschieten zonder iemand te raken’; herkomst onbekend. (Huizinga, Spreekwoorden en gezegden, p. 285) |
|
35-36 |
de stad is hier en daar akelig als Enkhuizen: in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw waren er in Enkhuizen zo'n 1600 huizen afgebroken, waardoor het grootste deel van de stad in weilanden of moestuintjes veranderd was. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 4, p. 206) |
|
39-42 |
sedert burgemeester Orlers, in zijne beschrijving van den hongersnood tijdens het beleg, boekte: dat schamele vrouwen haare huyk over het hooft trekkende op de misthoopen zaten, de beste beenderen zochten en met zich droegen: citaat uit Beschrijvinge der stad Leyden (1614; p. 401-402) van Jan Jansz. Orlers (1570-1646). Orlers vervulde vele bestuursfuncties in Leiden, vanaf 1631 was hij burgemeester van die stad. |
|
hongersnood tijdens het beleg: verwijst naar de maandenlange belegering door de Spanjaarden in 1574. |
|
huyk: lange mantel. |
|
misthoopen: mesthopen. |
|
46 |
de gedempte grachten: ter wille van de volksgezondheid en ook vanwege het toenemende verkeer had men verschillende Leidse grachten gedempt. (Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad, [dl. 4], p. 11) |
|
50-51 |
de regering: het stadsbestuur. |
|
54-55 |
de ware Academiestad niet: zie Ophelderingen, 2-24 en de daarbij behorende annotatie. |
|
58-59 |
gelijk de drilmajoor aan van der Snuif, dat de onbewegelijkheid de eerste der bewegingen is: zie Ophelderingen, 26-30 en de daarbij behorende annotaties. |
|
59-60 |
un instrument avec un imbécille aux deux bouts: een werktuig met een imbeciel aan beide uiteinden. De zinsnede is een vrije weergave van de volgende passage: ‘Ces gens-là sont bien près de servir de deuxième bout à cet instrument, qui, à l'une de ses extrémités, voit un poisson, et à l'autre extrémité un imbécile!’ (In vertaling: Dergelijke mensen zijn welhaast een tweede uiteinde van dat instrument, dat aan het ene van zijn uiteinden een vis heeft, en aan het andere uiteinde een imbeciel!) (Janin, ‘Exposition de l'industrie nationale’, p. 112; Ophelderingen, 32) |
| |
| |
61 |
aal zittende te peuren: terwijl ze aal zitten te peuren. |
|
peuren: vissen met de peur, een vistuig bestaande uit een lijn, waaraan van onderen een tros van aan draden geregen wormen bevestigd is, met daarboven een stukje lood als gewicht. ‘Aal peuren’ werd beschouwd als de ‘verwerpelijkste vorm, waaronder zich de algemeene hengelliefhebberij voordoet’. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 1, p. 375) |
|
62 |
that solitary vice, gelijk Byron zingt: citaat uit de romantische satire Don Juan (1818-1823), canto 13, strofe 106 van George Gordon, Lord Byron (1788-1824). (The works, Poetry dl. 6, p. 513; Ophelderingen, 34) Zie ook Ophelderingen, 37-47 en de daarbij behorende annotatie. |
|
64 |
baliekluivers: leeglopers, die hangend over de balie van een brug hun tijd doorbrengen. |
|
66 |
crétins: geestelijk en lichamelijk onvolgroeid blijvende mensen; sukkels. |
|
67-68 |
jagersknol: paard voor een trekschuit. |
|
68-69 |
zich dronken rusten: uitrusten en dronken worden. |
|
69-70 |
ontzenuwen: krachteloos maken. |
|
71-72 |
dat ongehoord getal armen dat aan de stad knaagt: Leiden telde destijds van alle steden in Nederland het grootste getal armlastigen. Een derde van de Leidse bevolking leefde van de steun, een derde kon zichzelf onderhouden en een derde moest voor de armen zorgen. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 7, p. 213) |
|
74-75 |
Bern houdt beeren, 's Gravenhage ooijevaars: in Bern bevindt zich de beroemde berenkuil; op het wapenschild van de stad is ook een beer afgebeeld. Den Haag had de ooievaar als symbool: ten tijde van Klikspaan leefde er op de Vismarkt een kolonie ooievaars, die door een gemeentelijke oppasser werd verzorgd; het Haagse wapen bevat een ooievaar met een paling in de bek. (‘Het Haagse wapen en de ooievaar’) |
|
84 |
aan den arme geweest is: van de armenkas geleefd heeft. |
|
90 |
allegaar: allemaal |
|
93-95 |
Zoo ver hebben het te Leiden die armvaders met hunne liefdadige gestichten...die juffrouwen met hare gemoedelijke huisbezoeken gebragt: Leiden kende een groot aantal instellin- |
| |
| |
|
gen van sociale zorg, die meestal een kerkelijke achtergrond hadden. De aard van de zorg verschilde: behalve de instellingen die de armen financieel of in natura ondersteunden, waren er bijvoorbeeld ook wees- en bejaardenhuizen voor armlastigen. (Pot, Arm Leiden, p. 154-164) |
|
gemoedelijke: gevoelvolle. |
|
100 |
onzedelijk: immoreel. |
|
108 |
de hooge regering: de opperste regering, dat wil zeggen het landsbestuur. |
|
109-114 |
om het leegmalen van den Haarlemmermeer door te drijven, en de rotkoortsen...zullen...ook veel vuilnis wegmaaijen en althans onder het gemeen eene onberekenbare en gezegende opruiming te weeg brengen: de Haarlemmermeer was een waterplas tussen Amsterdam, Haarlem en Leiden. Wegens het steeds dreigende overstromingsgevaar waren al in de zeventiende eeuw plannen gemaakt om het meer droog te leggen. Na jarenlange tegenstand, vooral van Leiden vanwege het verlies van viswater en pachtrechten, en van het hoogheemraadschap Rijnland vanwege verlies aan boezemwater, gaven stormen die in 1836 Amsterdam en Leiden bedreigden de stoot tot drooglegging. Een staatscommissie, ingesteld in 1837, leidde tot de wet op de droogmaking in 1839. |
|
rotkoortsen: tyfeuze koortsen. |
|
het gemeen: de lagere volksklassen, het gepeupel.
Zie ook Ophelderingen, 49-82 en de daarbij behorende annotatie. |
|
117 |
edik: azijn. |
|
127 |
volheid: volledige omvang. |
|
128 |
kostelijken: kostbare. |
|
133 |
degelijkheid: deugdzaamheid. |
|
135-136 |
wiskunstig zeker: zeer zeker. |
|
136-137 |
saletjonker: modegek. |
|
142-143 |
van de Hoogewoerds- tot de Wittepoort, van de Mare tot de Koepoortsgracht: respectievelijk van oost tot west, van noord tot zuid. |
|
146 |
met één: meteen. |
|
148 |
haar personeel: namelijk de hoogleraren en studenten. |
| |
| |
149 |
De stedelijke raad: het stadsbestuur. |
|
155-156 |
Minerva, die op het Academiegebouw prijkt: op het Academiegebouw staat een windwijzer in de vorm van een Minerva met lans, schild en uil boven een wereldbol. |
|
156 |
in hoc signo vinces: in dit teken zult gij overwinnen. Vlak voor een beslissende slag in het jaar 312 zag Constantijn de Grote volgens de overlevering aan de hemel een blinkend kruis verschijnen met dit opschrift. Hij won de slag en ging tot het christendom over. |
|
160 |
Ten acht ure des morgens: de colleges begonnen officieel om acht uur 's morgens, in de praktijk pas na het zogeheten academisch of professoraal kwartiertje. |
|
161 |
Janssen: niet geïdentificeerd. |
|
161 |
Lavemans: Abraham Laverman (1774-1851), brievenbesteller. (ga Leiden: br, bs en vt) |
|
167 |
vakerig: slaperig. |
|
168-169 |
Hoogeschoolvos: een ‘schoolvos’ is een schoolmeester die er tuk op is fouten te ontdekken en te verbeteren. |
|
170 |
en wie herinnert zich Bivalva niet: in Typen viii, 102-110 wordt Bivalva beschreven als een onsmakelijk en onverzorgd persoon. |
|
172 |
zeldzaam: zelden. |
|
173 |
beven: zijn bang. |
|
177 |
De series lectionum: het collegerooster; letterlijk: de reeks van colleges. |
|
182 |
interludia: tussenspelen; hier: pauzes. |
|
182 |
Op het middaguur eindelijk: de meeste colleges waren om één uur 's middags afgelopen. |
|
183-184 |
het Rapenburg tusschen de Doelen- en Nonnenbruggen: aan dit deel van het Rapenburg ligt het Academiegebouw. |
|
185 |
drommels: duivels. |
| |
| |
59. Het Academiegebouw
| |
| |
186 |
Peerlkamp: Petrus Hofman Peerlkamp (1786-1865), hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden van 1822 tot 1849. |
|
186 |
Bake: John Bake (1787-1864), hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden van 1815 tot 1857. |
|
186 |
Verdam: Gideon Jan Verdam (1802-1866), hoogleraar wis- en natuurkunde te Leiden van 1839 tot 1866. |
|
186-187 |
hunne kudden propaedeutici: studenten die het propedeutisch examen nog moeten afleggen. |
|
187-188 |
laat Reinwardt zijne Studenten-kapellen vliegen, die op zijne bloemen komen azen: Caspar George Carl Reinwardt (1773-1854), hoogleraar wis- en natuurkunde te Leiden van 1819 tot 1845, was tevens directeur van de hortus botanicus. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 52) |
|
188 |
de Kloksteeg spuwt Theologanten: mogelijk een verwijzing naar de colleges van Joannes Clarisse, hoogleraar theologie te Leiden van 1814 tot 1841. Clarisse zal, zoals toen gebruikelijk was, zijn colleges bij zich aan huis hebben gegeven; de Kloksteeg vormt de verbinding tussen zijn huis, gelegen Achter de St. Pieterskerk en het Rapenburg. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 46) |
|
191 |
greinen: gemaakt van grein, een weefsel van wol en kemels- of geitenhaar. |
|
194 |
de groene trommel van Bolus: Izaak Abraham Cassier (ca. 1800-?) was bolusbakker op de Garenmarkt, wijk 2, nr. 200 (nu nr. 5). (ga Leiden: br en bs) De bijnaam Bolus had hij te danken aan de ‘stroopige gebakjes, dagelijks door hem, op den overloop der academietrap, der collegegrage jeugd in de tusschenkwartieren uit een groenen trommel ter versnapering te koop geboden’. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 321) Zie voor meer informatie de annotatie bij Typen viii, 78. |
|
195 |
het huis van den adellijken bakker van Brederode: Cornelis van Brederode (1798-1859), broodbakker, wonende aan de Houtstraat, wijk 4, nr. 643 (nu nr. 1). (ga Leiden: br, bs en vt) Brederode is de naam van een oud, roemrijk, adellijk geslacht uit Holland, waarvan de laatste wettige nakomeling al in de zeventiende eeuw was gestorven. |
|
206 |
Jonkmans: Adrianus Jongmans (1811-1886), de favoriete kleermaker van de Leidse studenten. (ga Leiden: br en bs; Ver Huell, Studentenschetsen, [p. 20]) |
| |
| |
206 |
Teupken: Hendrik Wilhelm Teupken (1809-1882), winkelier in herenartikelen te Den Haag. (ga Den Haag: br, bs en vt) |
|
207-208 |
Berenbak hoe juist zijn schoeisel moet knellen...'s Gravenhage moet bijspringen: Hendrik Willem Beerenbak (1801-1874), schoenmaker en laarzenmaker; hij was afkomstig uit Den Haag, maar had zich in 1823 in Leiden gevestigd. (ga Den Haag: br en bs; cbg Den Haag: Advertenties; ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register van vestiging en verhuizing 1822-1830) |
|
210 |
ingezeten: destijds gebruikelijke vorm voor ingezetene. |
|
215 |
troef: slaag, klappen. |
|
215 |
haverij: averij. |
|
217 |
fatsoen: model. |
|
217 |
Visser: Johannes Warnaar Visser (1806-?), hoedenfabrikant aan de Langebrug, wijk 4, nr. 383 (nu nr. 14). (ga Leiden: br, bs en vt) |
|
232 |
met familie geschoren loopen: met hun familie wandelen en daar lelijk mee inzitten. |
|
239 |
het ijzeren hek: het pand van Minerva aan het Rapenburg, wijk 1, nr. 221 (nu nr. 19) had een dubbele bordestrap van vijf treden; het plat voor de voordeur was aan de voorzijde voorzien van een hekje. (Lunsingh Scheurleer e.a., Het Rapenburg, dl. 1, p. 304 en 310; zie ook afbeelding 87) |
|
240 |
de leeskamer: zie de plattegrond van Minerva op p. 297. |
|
242 |
wederzijdsche: respectieve. |
|
243-245 |
gommelastiek vleesch, pontekoeken aardappels en een of ander goudhaaneten, dat groente verbeeldt: het eten aan studententafels was erkend slecht. (Van H., ‘Honderd jaar geleden’, p. 139; De Vrankrijker, Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven, p. 268) |
|
gommelastiek: rubber. |
|
pontekoeken: goedkope stroopkoeken. |
|
goudhaaneten: onkruid. |
|
245 |
opee: de ‘o’ en ‘p’ afzonderlijk uitgesproken, dus: op. |
| |
| |
256 |
de Vischbrug...den zwarten steenklomp: waarschijnlijk heeft Klikspaan een speciaal huis op het oog; toespeling niet thuisgebracht. |
|
257 |
illuminatiekast: kast waarin een licht brandt, waarvoor transparante platen geplaatst worden. |
|
259 |
Europische: destijds gebruikelijke vorm. |
|
267 |
kamerjaponnen: wijde, lange kamerjassen; makkelijke kleding voor heren binnenshuis. |
|
269 |
een broodje eten: studenten aten rond tien uur 's avonds op hun kamer een eenvoudige broodmaaltijd. |
|
271 |
klappermansklap: de klap waarmee de klapperman om het uur zijn aanwezigheid kenbaar maakte en waarmee hij bij onraad of ongeregeldheden alarm kon slaan. |
|
271 |
beweegt zich iets kletterends: mogelijk een toespeling op het elders beschreven leeggooien van een po op straat (zie Leven vi, 557-566). |
|
276 |
snijden: haasten zich. |
|
278 |
Lucia di Lammermoor: tragische opera (1835) van G. Donizetti, naar een libretto van S. Cammaran, die zich baseerde op de roman The Bride of Lammermoor (1819) van Walter Scott. In 1839 werd de opera in Amsterdam uitgevoerd; op 29 januari 1841 was er een uitvoering in Leiden. (Leydsche Courant, 28 en 29 januari 1841) |
|
278-279 |
die gaz gezien hebben: die dronken zijn geworden; zie verder Ophelderingen, 84-88 en de daarbij behorende annotaties. |
|
289-298 |
Wij sluiten in geen kamermuren...Zoolang er wijn in flesschen zij: strofe uit het ‘Feestlied’, geschreven door S.C. Snellen van Vollenhoven. Het volledige vers is te vinden in Typen x, 207-244/247-276; zie ook de annotaties bij Typen x, vooraf en 206. |
|
301 |
lijken: stomdronken studenten. |
|
309 |
......: taboewoord van zes letters, waarschijnlijk ‘meiden’. |
|
311 |
pluimhelmen: slaapmutsen. |
| |
| |
311 |
spionnetjes: kleine spiegel buiten een venster om gemakkelijk op straat te kunnen zien zonder zelf gezien te worden. |
313 |
panopliën: rekken met wapens als wandversiering. |
315 |
blaauwverwer: arbeider die weefsels blauw kleurt. |
|
|