| |
| |
| |
4.3.14 XI. Flanor
vooraf |
Herhaaldelijk is geopperd dat Willem Jozef Andries Jonckbloet (1817-1885, vanaf 1835 student rechten te Leiden) model heeft gestaan voor de hoofdpersoon van deze schets, vooral wat betreft zijn levenswijze en studiemethode. Jonckbloet zelf zou, op de vraag wat er waar was van het Flanorverhaal, de gelijkenis niet ontkend hebben. (Luyt, Klikspaans Studentenschetsen, p. 108-109) |
|
50. Willem Jozef Andries Jonckbloet
|
|
Ook Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink (1810-1865, vanaf 1831 student theologie te Leiden) is wel als voorbeeld genoemd. (Reeser, ‘Andersen op bezoek bij Mevrouw Bosboom-Toussaint’, p. 224) |
|
51. Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink
|
| |
| |
|
In elk geval heeft Klikspaan voor zijn personage bepaalde trekken ontleend aan Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868, vanaf 1832 student theologie te Leiden; zie afbeelding 29). Van Kuffeler schreef hierover aan Kneppelhout: ‘Het karakter van Flanor ja Jan ik moet het bekennen, daar heb ik nu en dan eene flaauwe schets myner eigene gewaarwordingen in ontdekt, ik doe een pari dat ik nu en dan de eer had by U te poseeren, toen gy uw held samensteldet.’ Van Kuffeler blijkt ook een belangrijke rol gespeeld te hebben bij enkele van de hier beschreven gebeurtenissen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Flanors wandeling met dienstbode Leentje en voor het punch-brûléfeest op Flanors kamer, dat teruggaat op een feest dat werkelijk heeft plaatsgevonden en wel bij Van Kuffeler thuis. (Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 5-10; zie verder ook de annotaties bij de betreffende passages)
Het vers in r. 397-420 is van de hand van Jan Bastiaan Molewater (1813-1864), vanaf 1830 student rechten, later geneeskunde te Leiden. Hij had het geschreven ter gelegenheid van het kandidaatsexamen van Frans Rudolph Spengler (1808-1872, vanaf 1831 student rechten te Leiden). Kneppelhout had het vers bewaard en schreef Molewater op 25 december 1840 dat hij het wilde opnemen in ‘Flanor’: ‘Ik moet u eens zeggen - iets waar ge niets tegen zult hebben maar waarvan myne pligt gebiedt dat ik u toch kennis geef - dat ik onder myne papieren nog een vers van u heb liggen, een zeer goed vers, ter gelegenheid van Spenglers candidaats - Ge herinnert u? - aan my gerigt. Dit gewigtige stuk dan zal ik in myne volgende Type gebruiken, te meer daar Sp.'s candidaatschap zal aangewend worden - een weinig veranderd natuurlyk - en gelegenheid geven tot het parodiëren van eene promotie op een dronken feest.’ (ga Rotterdam: Archief Molewater en Rose, nr. 55: Brief van Kneppelhout aan Molewater, 25 december 1840; de parodie waarop Kneppelhout doelt begint in r. 309) |
|
52. Jan Bastiaan Molewater
|
| |
| |
|
Het ‘Punchlied’ (r. 430-454) en het vers in r. 467-522, een vrije vertaling van het Duitse drinklied ‘Crambambuli’, zijn geschreven door Samuel Constant Snellen van Vollenhoven (1816-1880), vanaf 1834 student rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 49-51, 54-55 en 103-104; Ophelderingen, 217-220) |
|
motto |
Ik hou veel van jonge menschen...Medische vrienden: citaat uit de anoniem gepubliceerde roman Twee vrouwen. Door de schrijfster van Te Laat (1840), p. 30-31, waar de zorgeloze, optimistische heer Vernon kennis maakt met de student Van Montfoort. De schrijfster was Elisabeth Johanna Hasebroek (1811-1887). |
|
het Zwolsche [bitter]: sterke drank. |
|
1 |
dien Booze op de Mare: Stephanus Bernardus Boose (1813-1849) hield open tafel in zijn logement op de Korte Mare, wijk 5, nr. 764 (nu nr. 14). (ga Leiden: br, bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
4 |
een Haagsche-schouwtje en een Endegeestje omgekuijerd: een wandeling langs de Rijn aan de westzijde van Leiden voerde langs de herberg het Haagsche Schouw en het landgoed Endegeest. |
|
6 |
Niersteiner: witte wijn (Riesling of Sylvaner), afkomstig uit het Duitse Nierstein. |
|
11 |
de Ruïne: een groot, open terrein bij de Steenschuur, ontstaan in 1807 als gevolg van de ontploffing van een met kruit geladen schip. De Ruïne was Leidens bekendste tippelzone. (Dethmar, Freundliche Erinnerung an Holland, p. 93; Otgaar en Van Schaik, ‘Bordeelhoud(st)ers in Leiden 1853-1875’, p. 55) |
|
11-12 |
zijn hôtel op de Turfmarkt: Van Kuffeler woonde destijds op kamers bij weduwe Sara van Hoeken-Frankhuyzen (1785-1844) aan de Turfmarkt, wijk 6, nr. 1430 (nu nr. 11). (ga Leiden: br en bs) |
|
22 |
maagdelief: madelief. |
|
30 |
gejuil: gejoel. |
|
32-34 |
en den grijsaard die der loopsche stad zijne verachting niet toegrijnst grijpt verontwaardiging tot in het diepste der ziel: en verontwaardiging grijpt de grijsaard, die de loopse stad zijn verachting niet laat merken, [aan] tot in het diepste der ziel. In de tweede tot en met de vierde druk staat: ‘en den grijsaard, die der loopsche stad zijne onverschillige verachting niet toedraagt [...]’. |
| |
| |
36 |
bacchanten: volgelingen van Bacchus, de god van de wijn. |
|
42 |
Sabbathsdans: dans op de heksensabbat, feest der heksen onder leiding van de duivel. |
|
43 |
Sint-Lodewijkskerk: gelegen aan de Steenschuur, wijk 4, nr. 258 (nu nr. 19). |
|
53-54 |
de brug die naar de Koepoortsgracht leidt: de Nieuwsteegbrug. |
|
58 |
Bonsoir, jas van Slot: zinspeling op een anekdote over Beets, die verhaalde ‘dat een student die Beets 's avonds tegenkwam, in zijn grooten wijden wintermantel gedoken en met zijn hoofd over de ooren, hem toeriep: “Bonsoir, hoed van Beets!” [...]’. (Visser 't Hooft, De student Beets, p. 48) |
|
60 |
Amor: god van de liefde. |
|
65 |
reis: eens. |
|
70 |
het plein voor de Anatomie: de snijzalen van de medische faculteit waren samen met de Bibliotheek en het Anatomisch kabinet gevestigd in een gebouw aan het Rapenburg, wijk 4, nr. 873 (nu nr. 124). Zie de plattegrond van Leiden: ‘Anatomie en Bibliotheek’ en het daarvoor gelegen plein bij de overgang van het Rapenburg naar de Steenschuur. |
|
70 |
neepjeskapje: vrouwenkap, afgezet met plooien (neepjes). |
|
82 |
ligte vogel: lichtekooi. |
|
90 |
op den aangang: juist op dat moment. |
|
113 |
een spel niet ongelijk aan dat van wolf en schaap op het dambord: spel waarbij een zwarte damsteen door een linie van vijf witte stenen moet zien te breken. |
|
142 |
Prijsvraag: jaarlijks werden aan de universiteit prijsvragen uitgeschreven over onderwerpen uit de vijf faculteiten. Deelnemers moesten een in het Latijn gestelde verhandeling schrijven. De prijswinnaars ontvingen een gouden medaille. |
|
150 |
studio sus: uitslover; letterlijk: zwijn in de studie. Aan elkaar geschreven betekent ‘studiosus’ gewoon ‘student’. |
|
151 |
een Bram en een Piet te gelijk: een feestnummer én een knappe kop. |
| |
| |
151 |
een ware Roland: held uit het Oudfranse Chanson de Roland. |
|
175 |
natuurgenooten: het gebruik van biologische termen is typerend voor het genre der fysiologieën (zie ook de annotatie bij Typen ii, 13-16). |
|
193 |
partij te trekken: te profiteren. |
|
194-195 |
die op den derden October de meeste en heetste centen uit het raam gooide: bij de viering van Leidens Ontzet deelden de Leidse studenten haring en wittebrood uit aan de armen; uit 1829 is bekend dat zij ook geld strooiden omdat de stad en de Maatschappij van Weldadigheid dit niet op zich konden nemen, en waarschijnlijk werd deze traditie in later jaren voortgezet. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 25) |
|
196-198 |
Gullivers in handen van Lilliputters, dachten om te komen onder de worsteling welke om, over en op hen geleverd werd: in het eerste hoofdstuk van Gulliver's Travels (1726) van Jonathan Swift, lijdt Gulliver schipbreuk op het eiland der Lilliputters en wordt hij door hen gevangen genomen. Talloze kleine mensjes krioelen op en om hem heen en beschieten hem met pijlen wanneer hij probeert los te komen. |
|
204-207 |
hij die op den achtsten Februarij...serenade hield op de wangen van Professors meiden: op de dies van de Leidse universiteit, gesticht op 8 februari 1575, brachten de studenten serenades aan een aantal hoogleraren. De Praesides, de voorzitters van de vijf faculteiten, vertegenwoordigden hierbij het studentencorps. |
|
207-210 |
hij ook die, toen iedereen brandde van nieuwsgierigheid dat het geheim, wat de Maskerade mogt voorstellen, zou uitlekken, Arnhemsche courant en Handelsblad tegen elkander in het veld joeg: voor een lustrumviering van de universiteit organiseerden de Leidse studenten een maskerade, die (vanaf 1840) een gebeurtenis uit de vaderlandse geschiedenis voorstelde. De maskerade van 1840 verbeeldde de intocht van hertog Jan van Beieren in Leiden op 18 augustus 1420. De pers meende voortijdig te weten wat het onderwerp zou zijn. Volgens de Studenten-Almanak voor 1841 sprak het ene blad over ‘den intogt van Sesostris in Memphis’ en een paar dagen later over ‘een’ intogt van Karel v in Bilbao’, maar de journalist had zich ‘deerlijk laten misleiden’. Een ander verzekerde ‘van goederhand te weten, dat men den Triumf van Pompejus tot onderwerp gekozen had’, maar ook hij is ‘in de fuik geloopen’. Verdere details zijn niet bekend; de Studenten-Almanak noemt geen namen en data. Deze passage verwijst mogelijk naar Jonckbloet, die lid was van de Commissie voor de maskerade van 1840. (Studenten-Almanak voor 1841, p. 114) |
|
211 |
kappersgevechten: kemphanengevechten. |
| |
| |
214 |
aangelegd: georganiseerd. |
|
214 |
den Burg: het Heeren Logement, één van Leidens meest vooraanstaande hotels, gelegen aan de voet van de Burcht. |
|
215 |
frau Professorin: mogelijk gaat achter de anonieme hoogleraar Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) schuil: hij was in 1836 getrouwd met de Duitse Adelheid Solger (1817-1870). Thorbecke was van 1831 tot 1850 hoogleraar in de rechten in Leiden. |
|
217 |
collation: lichte maaltijd van koud vlees, fruit, gebak enzovoort. |
|
217 |
de Burggraaf: George Willem Kramer (1802-1847), de uitbater van het Heeren Logement. |
|
231 |
baanderheer: iemand die het recht had zijn mannen onder eigen banier ten strijde te voeren. In dit geval gaat het om de woordspeling met ‘banen’ (rondslenteren om seksuele contacten te leggen); Klikspaan verwijst zo naar de passage in r. 55-58, waar Flanor Slot op straat tegenkomt met een meisje. |
|
240 |
Koos: gaat terug op een reëel persoon: Jacqueline Cornelia van Hoeken (1797-1859). Jacqueline was een stiefdochter van Van Kuffelers eerder genoemde hospita, weduwe Sara van Hoeken, uit het eerste huwelijk van haar inmiddels overleden man. (Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 6) |
|
245 |
toon dat je voor niet geen engel bent: toon dat je niet tevergeefs een engel bent. |
|
254 |
geurige klantjes: iets als: malle jongens. |
|
273 |
Per angusta ad augusta: Door benauwenis naar het verhevene; middeleeuwse zegswijze. |
|
275 |
Brüder, stosset an: Broeders, laten wij klinken! Mogelijk een citaat: niet gevonden. |
|
277-279 |
Nous étions beaux...En proie aux bourrasques du jeu: Wij waren mooi om te zien, [zittend] rondom een brandende kom, zijn gloed indrinkend, gegrepen door de oplaaiingen van het [vlammen]spel. Citaat uit het treurspel Les enfans d'Édouard (1833) van C. Delavigne, tweede bedrijf, derde scène. (Delavigne, Les enfans d'Édouard, p. 46) |
| |
| |
279-280 |
passe-dixen: ‘passé’ of ‘passé dix’ is een dobbelspel. |
|
283-284 |
zoo de commissarissen het toelaten: de kroegcommissie had onder meer tot taak om boetes op te leggen wanneer er kansspelen gespeeld werden. Zij konden zelf bepalen wat nog wel en wat niet geoorloofd was. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 22) |
|
287 |
poenitet: boetedrank; letterlijk: het berouwt mij. Het poenitet-drinken was een geliefd middel om met zijn allen flink dronken te worden. Bij het minste of geringste ‘vergrijp’ werd als straf een glas opgelegd. |
|
291 |
stille: toespeling op ‘een stille drinker’. |
|
301 |
onder-water: aan de zwier; dronken. |
|
304 |
Flanor Flanoris: de eerste en tweede naamval van Flanor, opgevat als een Latijns zelfstandig naamwoord. |
|
314 |
te Lisse bij Bakhuizen: hotel-café-restaurant De Witte Zwaan te Lisse, waar veel promotiefeesten werden gehouden. Cornelis Anthony Bakhuizen (1805-ca. 1860) was van 1831 tot 1842 kastelein van De Witte Zwaan. (ga Leiden: bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register van vestiging en verhuizing 1831-1846; ga Lisse: br; ga Driebergen: br; Hulkenberg, 't Roemwaard Lisse, [p. 58]) |
|
320-321 |
cape sedem: neem plaats. |
|
323-324 |
Theses gedefendeerd: rechtenstudenten hadden de mogelijkheid om te promoveren op losse stellingen. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1840: kb van 30 juni 1840, art. 3) |
|
324 |
j'entends du bruit dans le jardin: ik hoor lawaai in de tuin. Mogelijk een citaat: niet gevonden. |
|
328-329 |
de gebarsten Academieklok: vergelijk Alexander Ver Huell in ‘Nacht vóór het examen’: ‘Tegelijk sloeg de gescheurde klok van de Academie, met een slag zoo schaterend en krijschend één, dat de ooren er mij pijn van deden’. (Ver Huell, Schetsen met de pen, p. 29) |
|
334-335 |
Nycticorax, Professor in de sterrenwigchelarij: ‘Nycticorax’ (Grieks voor nachtraaf) verwijst misschien naar Friedrich Kaiser (1808-1872). Kaiser was van 1837-1840 als lector en vanaf 1840 tot zijn dood als hoogleraar wis- en natuurkunde te Leiden belast met het onderwijs in de sterrenkunde. |
| |
| |
335 |
Salomolahbabi, Professor in de Oostersche talen: verwijzing naar de Arabische versie van het Io vivat; de eerste twee regels daarvan luiden: ‘Ihji wahaya, ihji wahaya,/Salamolahbabi’. (Studentenzangen, p. 14) Mogelijk doelt Klikspaan hier op Hendrik Engelinus Weyers (1805-1844), die als hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren (1833-1844) belast was met het onderwijs in de oosterse letterkunde. |
|
338 |
gaaf: ten volle. |
|
342 |
juvenis ornatissimus: zeer geachte jongeling. |
|
343 |
aanspraak: toespraak. |
|
343 |
promotor aestumatissimus: zeer hooggeschatte promotor. |
|
345 |
thesides: stellingen. |
|
345 |
val: bevalligheid. |
|
368 |
van Zaanen: Abraham van Zaanen (1808-1861) was oppasser van beroep; hij woonde in de Nieuwstraat, wijk 7, nr. 1033 (nu nr. 20). (ga Leiden: br en bs) |
|
373 |
Hélas! que j'en ai vu mourir de jeunes filles: Helaas, wat heb ik vele jonge meisjes zien sterven! De eerste regel van Victor Hugo's gedicht ‘Fantômes’ uit de bundel Les Orientales (1828). (Hugo, Oeuvres complètes, Poésie dl. 1, p. 512) Kneppelhout droeg het gedicht voor op de derde Buitengewone Vergadering van de Rederijkerskamer op 21 maart 1836. (Beets, Dagboek, p. 239-243) |
|
378-380 |
de slaapwandeling van Lady Macbeth met zoogenaamde gesloten oogen...in de andere hand: de slaapwandeling komt voor in Shakespeare, Macbeth, vijfde bedrijf, eerste scène. Lady Macbeth draagt een kaars, haar ogen zijn open, ‘but their sense are shut’. (The Arden Edition, p. 143) |
|
397 |
Zanggodinnendom: de muzen. |
|
398 |
Apollo: beschermer van de kunsten, met name van de poëzie. |
|
400 |
Themis: godin van het recht. |
|
414 |
Bacchus: god van de wijn. |
|
422 |
On s'assemblera à 10 heures: We komen om 10 uur bijeen. |
| |
| |
433 |
fideele: vrolijke. |
|
460 |
la Gnognote: lied uit ca. 1831 van Paul Émile Debraux, waarin het gaat over zaken als eten, drinken en de liefde. (Trésor de la langue française, dl. 9, p. 305; Debraux, Chansons complètes, dl. 1, p. 34-38) |
|
461 |
Crambamboeli: Duits drinklied. Er zijn verschillende versies overgeleverd, onder meer in Vademecum voor den student, p. 27-29 en in Studentenliederen, p. 17-18. Zie ook Ophelderingen, 168-175 en de daarbij behorende annotaties. |
|
464 |
Ik heb eene conjectuur dat Crambamboeli niets anders is dan punch brûlé: Crambamboeli is inderdaad punch brûlé, waarbij de wijn vervangen is door bier. |
|
conjectuur: vermoeden. |
|
467-522 |
Crambamboeli...Crambamboeli: Snellen van Vollenhoven maakte een vrije vertaling van het Duitse drinklied. Het is niet duidelijk of hij één bepaalde versie aanhield. Er zijn veel thematische overeenkomsten met ‘Crambambuli’ in het Vademecum voor den student. Alleen het laatste couplet van Snellen van Vollenhoven over Vriend Hein heeft geen parallel met de versie in het Vademecum voor den student, maar wel met de versie in Studentenliederen, waar tot slot ‘in Compagnie’ met de ‘Knochenmann’ gedronken wordt. |
|
468 |
panacee: wondermiddel. |
|
477 |
sulfer: zwavel. |
|
484 |
emblé: kaartterm: de eerste slag. |
|
491 |
maffen: kwartjes. |
|
491 |
rari: schaars. |
|
501 |
crediet: studenten hadden vaak enorme schulden bij de Leidse middenstand, die pas na het beëindigen van de studie werden betaald. |
|
503 |
filii: zonen. |
|
525 |
wie Neerlandsch bloed: het toenmalige volkslied, ‘Wien Neêrlandsch bloed’ (1817), geschreven door Hendrik Tollens. |
|
525-526 |
In sanitatem virginum: ‘Trinkspruch’ (Toast), met als beginregels: ‘In sanitatem omnium, ça, ça!/In sanitatem virginum, ça, ça!’: Op de gezondheid van allen, op de gezondheid van de meisjes. (Vademecum voor den student, p. 169) |
| |
| |
526 |
Laurentia liebe Laurentia: het lied ‘Immer bei Ihr’, met als beginregels: ‘Laurentia, liebe Laurentia mein,/Wann werden wir wieder beisammen sein?’ (Laurentia, mijn lieve Laurentia, Wanneer zullen wij weer samen zijn?) (Vademecum voor den student, p. 171) |
|
526 |
pro salute horum amicorum: op de gezondheid van deze vrienden; regel uit ‘Cantilena fratrum potatorum’ (Drinkebroerslied). (Vademecum voor den student, p. 147) |
|
526-527 |
al de mooije meisjes: volksliedje: ‘Alle mooie meisjes komen in den hemel [...] Want ze hebben van hun leven,/ menig mensch plezier gedaan’. (Liedjes van en voor Neêrlands volk, afl. 6, [p. 2]) |
|
527 |
o vader Abram: het lied ‘Vader Abraham’, met als eerste couplet: ‘O! vader Abraham,/Wie had gedacht, dat uw geslacht/ Zoo zou ontaarden en zijn veracht’. (Vademecum voor den student, p. 211-213) |
|
528 |
lasset die feurige bomben erschallen: laat de gloeiende glazen klinken; de eerste regel van een Duits drinklied. Behalve een ‘bom’ is ‘Bombe’ in studententaal een glas sterke drank; vergelijk het Nederlandse ‘bom(metje) bitter’. (Vademecum voor den student, p. 122-123) |
|
529 |
kardinaal Puff: nog steeds bij studenten bekend drinkspel, waarbij iemand een ingewikkeld ritueel moet nadoen en bij iedere fout in woord of gebaar een drankje moet nuttigen en opnieuw moet beginnen. |
|
529 |
de boom stond in de aarde: een zogeheten stapellied (een lied bestaande uit vele coupletten, waarbij aan elk volgend couplet een woord uit alle voorafgaande coupletten wordt toegevoegd). Gezien de context speelde drank hierbij een belangrijke rol, waarschijnlijk als ‘boete’ wanneer iemand een fout in dit ingewikkelde lied maakte. (Klöters, In die grote stad Zaltbommel, p. 148-149 en 223; Nelleke, Muziekwoordenboek, p. 186) |
|
533 |
't aanwezen [...] af te leggen: het bewustzijn te verliezen; naar analogie van het eufemisme ‘het leven af te leggen’ voor ‘sterven’. In studententaal betekent ‘het afleggen’ stomdronken worden. |
|
542 |
Hen ras zal, meer dan vlier, doen zweeten: vlier heeft een vochtafdrijvende werking. |
|
557 |
Phlegeton: rivier in de onderwereld die vuurstromen met gloeiende rotsblokken voortstuwde. |
| |
| |
561 |
wit: doelwit. |
|
562-579 |
Hic haec hoc...Daar mijn potlood op is: de Latijnse woorden in dit vers zijn vervoegingen van het aanwijzend voornaamwoord ‘hic, haec, hoc’: deze, dit. Het versje is afkomstig uit het feestalbum van Van Kuffeler; zowel feestalbum als versje hebben werkelijk bestaan. (Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 5-6) |
|
591 |
Schoteltjes: vader Johannes Christiaan (1787-1838) en zoon Petrus Johannes (1808-1865) Schotel schilderden natuurgetrouwe voorstellingen, vooral zeegezichten bij onrustig en stormachtig weer. |
|
595 |
faucet: falset of kopstem. |
|
597 |
Cato en Homeer: het in één adem noemen van Cato en Homerus moet als ironie worden opgevat: naast de Griekse dichter Homerus (achtste eeuw v.Chr.), aan wie de Ilias en Odyssee worden toegeschreven en die mag gelden als de dichter der dichters, is Cato onbelangrijk. De Dicta of Disticha Catonis, vermoedelijk daterend uit de derde eeuw, zijn tweeregelige versjes met zedenkundige adviezen, geboden en verboden van een anoniem auteur, die sinds de vierde eeuw als Cato te boek staat. De spreuken genoten eeuwenlang grote populariteit en werden veelvuldig geciteerd en vertaald. De Disticha werden gebruikt als handboek voor praktische levenslessen en bij het eerste onderwijs in het Latijn. (Van Buuren, Levenslessen van Cato, p. 3-5; Minor Latin poets, p. 585-589) |
|
609 |
Hellas: [van] het oude Griekenland. |
|
613 |
aristarch: streng, maar rechtvaardig criticus. |
|
618 |
Van vóór Homerus af tot na Victor Hugo: van de oudste tot de nieuwste literatuur. Homerus is de eerste bij name bekende ependichter in de Griekse literatuur, Victor Hugo (1802-1885) is de grote voorman van de rond 1830 spraakmakende Franse Romantische school. |
|
619 |
't καλῳ̑ κἀγαθῳ̑: ['t kaloo kagathoo]: 't schone en goede; rechtschapen naar lichaam en ziel, samenvatting van het Griekse cultuurideaal. |
|
622 |
was gaan koesten: was gaan liggen (als een hond). |
|
624 |
het beest conjugeert βοάω, hij heeft net den optativus uit: het beest vervoegt ‘boaoo’ (schreeuwen), hij heeft net de wensende wijs uitgesproken. |
| |
| |
627 |
comfoortje: toestelletje om pijpen aan te steken. |
|
631 |
Vijver, Maas en Amstel: dat wil zeggen: Den Haag (de Vijver in het Haagse Bos), Rotterdam en Amsterdam. |
|
634 |
het lijk: de stomdronken student. |
|
635-637 |
Vondel [...] Zijn leerling Vollenhove: Joannes Vollenhove (1631-1708) was een navolger van Joost van den Vondel (1587-1679). Waarschijnlijk wordt hier een toespeling gemaakt op Snellen van Vollenhoven, de schrijver van de door Van der Wouden voorgedragen liedjes, het ‘Punchlied’ en de vertaling van ‘Crambambuli’. |
|
646 |
luizig: geweldig. |
|
650 |
den grooten Rotterdammer: Desiderius Erasmus (ca. 1467-1536), beroemd Nederlands geleerde, geboren te Rotterdam, overleden te Basel. |
|
654 |
Hij is aan Luther thans als Chang aan Eng gepaard: in 1811 was in China een Siamese tweeling geboren. De broers Chang en Eng waren van borstbeen tot bovenbuik samengegroeid. Erasmus was aan Martin Luther (1483-1546) ook op een bepaalde manier onlosmakelijk, maar onvrijwillig verbonden. In hun verzet tegen de misstanden in de katholieke kerk stonden beiden op één lijn, hoewel de hervorming door Luther voor Erasmus veel te rigoureus was. |
|
660 |
Den lof der Zotheid: Erasmus' bekendste werk, Laus Stultitiae (1511), waarin hij menselijke zwakheden en maatschappelijke gebreken aan de kaak stelde. |
|
663 |
laboreert: lijdt. |
|
665 |
In vino veritas: in wijn [vindt men] de waarheid. |
|
668 |
stentorstem: zeer doordringende en zware stem. |
|
689 |
sjouwerijtjes: slemppartijen. |
|
689-690 |
zetten [...] vooruit: bevorderen. |
|
699-700 |
met eene Haagsche-tooneelistenstem: met de stem van een Haagse toneelspeler. Waarschijnlijk wordt gedoeld op een hoogdravende of eentonige, van buiten geleerde voordracht. In het hoofdstuk ‘Schouwburg’ (Leven x) spuit Klikspaan |
| |
| |
|
zijn kritiek op het Nederlandse toneel. Hierbij moeten veel acteurs van het Haagse gezelschap, De Koninklijke Nederduitsche Tooneelisten van Zuid-Holland, het ontgelden vanwege de onnatuurlijke manier waarop zij hun tekst opdreunen en uitgalmen. |
|
701-705 |
Die hier volgt is de zeer hooge en zeer magtige heer Fabiano Fabiani...Bidt voor hem: vertaling van een passage uit Hugo's drama Marie Tudor (1833), derde dag, tweede deel, eerste scène, waar Fabiani naar de guillotine wordt geleid. (Hugo, Oeuvres complètes, Théâtre dl. 1, p. 1173; Ophelderingen, 177-181) |
|
722 |
fortissimo: zeer luid. |
|
722 |
tempo di marcia: marstempo. |
|
729 |
charivari: geschreeuw. |
|
732 |
de stroomkruik der Najade: de Najaden, de water- of bronnimfen, worden voorgesteld met een kruik waaruit zij het water gieten. |
|
733-734 |
de Amsterdamsche apentuin: Artis, de Amsterdamse dierentuin, opgericht in 1838. De eerste dieren waren apen, herten en papegaaien. (Nieuwendijk, Zoo was Artis, p. 11 en 34) |
|
736 |
à la faveur des ombres de la nuit: begunstigd door de schaduwen van de nacht. Citaat uit Voltaire, La Henriade (1723-1728), tweede zang. (Les oeuvres complètes, dl. 2, p. 400; Ophelderingen, 183-184) |
|
738-739 |
Het was over éénen: zie Ophelderingen, 186-204 en de daarbij behorende annotatie. |
|
742-743 |
kalkoentje: flesje wijn van één vijfde liter. |
|
743 |
commerce-tafel: ‘commerce’ is een kaartspel. |
|
747 |
in malam partem: in ongunstige zin. |
|
754 |
eene bivalvische ziel: de vadsige Bivalva uit Typen viii mist ieder gevoel, iedere passie, zodat velen betwijfelen of hij wel een ziel heeft. (Typen viii, 92-101 en 197-199) |
|
766 |
fermiteit: flinkheid. |
| |
| |
775-778 |
De wijze spreuk van Shakespeare was de zijne...beware of thee: citaat uit Hamlet (1600-1601), eerste bedrijf, derde scène. (The Arden Edition, p. 202; hier: ‘opposed’) |
|
786-787 |
Mars of de Arena studiosorum: de schermverenigingen Mars, waarschijnlijk opgericht in 1841, en Arena Studiosorum, opgericht in 1830. (Landaal, ‘De Corpsverenigingen’, p. 80-81; Studenten-Almanak voor 1841, p. 85) |
|
804 |
strijderij: gevecht. |
|
816 |
second: secondant, helper en getuige bij een duel. |
|
825 |
de leeskamer: zie de plattegrond van studentensociëteit Minerva op p. 297. |
|
836-837 |
geraakte de zaak in 't gelijk: werd de zaak geregeld. |
|
840-841 |
dat er den volgenden morgen ten zeven ure op de Papenlaan met pistool - op hoeveel pas? - zou geduelleerd worden: de secondanten bepaalden tijd en plaats van het gevecht, het te gebruiken wapen en de afstand waarop geduelleerd ging worden; bij het pistolenduel was dit doorgaans vijftien passen. |
|
Papenlaan: het duel vond plaats bij Huis ten Deyl (zie r. 900), een café-restaurant bij Wassenaar, gelegen aan de straatweg van Leiden naar Den Haag, bij de kruising met de Papeweg. |
|
844 |
nam [...] voor: hield voor. |
|
858-859 |
Toen [...] valt hij: verhalende tegenwoordige tijd. |
|
858-859 |
zonder te weten dat hij ontkleed is: in de derde druk is de passage duidelijk: ‘zonder te weten dat hij nog maar half ontkleed is’. |
|
862 |
Pylades: trouwe en onafscheidelijke vriend; naar de boezemvriend van Orestes. |
|
878 |
brave: goede. |
|
879 |
naauwgezette: bekrompen. |
|
892 |
het hemd van Dejanira: kleed met giftig bloed dat helse pijnen veroorzaakt en uiteindelijk tot de dood leidt. Deïanira was de vrouw van Heracles; zij zond hem een bebloede mantel in de waan dat het bloed de toverkracht bezat om opnieuw zijn liefde te winnen. |
|
900 |
het huis ten Deyl. De dikke de Wit: Joseph de Wit (1801-1860) was vanaf 1835 kastelein van Huis ten Deyl. (ga Den Haag: br en bs; 's-Gravenhaagsche Stads-Al- |
| |
| |
|
manak voor het jaar 1835, p. 72*) De kennelijk opmerkelijke omvang van De Wit komt ook in het vervolg ter sprake, vergelijk Leven iv, 797-799 en Leven v, 1643. |
|
904 |
kiosque: paviljoen. |
|
918 |
de sneeuwbal: heester met witte vruchten. |
|
919 |
vastenavondzotjes: sneeuwklokjes. |
|
928-929 |
dat zijne pomp wel verstopt zou wezen van de haarpruiken: ‘het haar’ is een dodelijke varkensziekte waarbij haar in de keel - hier aangeduid als ‘pomp’ - groeit, waardoor slikken lastig en uiteindelijk onmogelijk wordt. |
|
931-932 |
bovendien op de promotiepartij rekende: behalve in De Witte Zwaan te Lisse werden veel promotiepartijen gehouden in Huis ten Deyl. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 127; Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 309) |
|
932 |
en cas: lichte, koude maaltijd die op elk gewenst moment gebruikt kan worden. |
|
945-946 |
De twee kurkentrekkers van het Academisch Alphabet - videatur Tweegevecht in voce - hadden het dus ditmaal mis: verwijzing naar de verbeelding van het Tweegevecht volgens het ‘Academisch Alphabet’, de eerste Almanakprent uit 1838: een grote, uitvouwbare plaat met afbeeldingen uit het studentenleven bij 22 letters. De letter t staat voor Tweegevecht en laat twee als degens gekruiste kurkentrekkers zien, die de verzoening na een duel symboliseren. De destijds anoniem verschenen prent is gemaakt door Samuel Constant Snellen van Vollenhoven. Zie de illustratie bij Typen i, 153-154. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, p. 11, 18 en 20) |
|
videatur Tweegevecht in voce: zie bij het woord Tweegevecht. |
|
957 |
in een vreemden tongval: De Wit was geboren in Brussel en omstreeks 1830 naar Nederland verhuisd. (ga Den Haag: br en bs) |
|
961 |
φιλάνθρωποι: [filantropoi]: filantropen. |
|
993-994 |
ten tien ure [...] op het jus gentium: in het collegejaar 1840-1841 werden de colleges in het volkenrecht iedere maandag, dinsdag, woensdag en donderdag gegeven om 10 uur door Henricus Cock. |
|
1025 |
die schandelijke vlek der Duitsche Hoogescholen: Duitse studenten duelleerden veelvuldig, doorgaans met stokken of degens. Het duel (‘Mensur’) was een onder- |
| |
| |
|
deel van de erecode; littekens aan de wang (‘Schmisse’) versterkten het prestige. (Schulze en Ssymank, Das Deutsche Studententum, p. 245-248) |
|
1041 |
harpijen: wraakzuchtige en bloeddorstige monsters. |
|
1044 |
vitriool: verdund zwavelzuur, een scherp, bijtend zuur. |
|
1048 |
Der Mann will seinen Hass, zegt Schiller: de man wíl haten. Citaat uit Schiller, Die Braut von Messina oder Die feindlichen Brüder (1803), vers 407-408. (Werke, dl. 10, p. 34; Ophelderingen, 206) |
|
1052 |
wat men: dat waarvoor men. |
|
1069 |
reizen: malen. |
|
1078-1080 |
Men heeft dezer dagen...voor iets infamants houdt: op 8 januari 1841 werd voor België een wet over het duel van kracht. Er werden zowel straffen uitgevaardigd tegen het daadwerkelijk duelleren, als tegen het uitdagen en uitlokken tot een duel, het getuigen bij een duel en het publiekelijk in diskrediet brengen van iemand die een duel geweigerd had. Voor geen enkel vergrijp werd de doodstraf geëist. De zwaarste straf, één tot vijf jaar gevangenisstraf en 2000 tot 10.000 frank boete, werd opgelegd wanneer iemand zijn tegenstander gedood had. Bij recidive kon dit oplopen tot tien jaar en 20.000 frank. (Code Pénal, art. 423-433) |
|
1095-1096 |
dat geestige artikel in de Arnhemsche courant over de philargurie van het Leidsche postkantoor: in het Mengelwerk van de Arnhemsche Courant van 13 januari 1841 verscheen een ingezonden stuk van de student K.C., met de titel ‘Bestaat er een centen-reglement, wettig vastgesteld voor Postkantoren?’ K.C. reageerde op een stukje in de Arnhemsche Courant van 6 januari 1841 van een zekere O., die zich erover beklaagde dat de postbode in Leiden weigerde twee brieven af te geven omdat hij de porto in centen en niet in zilver wilde betalen. Toen O. vervolgens bij het postkantoor om de brieven vroeg, kreeg hij opnieuw nul op het rekest. K.C. wil nu weten of de handelwijze van de bode gerechtvaardigd is op grond van bepaalde voorschriften. Hij komt tot de conclusie dat er geen reglement is dat bepaalt dat er niet in centen betaald zou mogen worden, en dat het gaat om vergaande willekeur van het Leidse postkantoor dat ‘liever zilver heeft dan koper’ (zie de afbeeldingen 53 en 54). |
|
philargurie: geldzucht. (Kramers, Kunstwoordentolk, p. 661) |
|
1137 |
ouweltjes: sluitzegeltjes. |
| |
| |
|
53. Arnhemsche Courant, 6 januari 1841
|
|
1138 |
ad valvas: aan de deuren. Mededelingen betreffende colleges en examens werden aangeplakt op de deuren van het Academiegebouw. |
|
1141 |
de Choorstegen: de Korte en Lange Pieterskerkkoorstegen. |
|
1144 |
Kaapenaars: studenten uit de Kaapkolonie, in 1652 door de Verenigde Oost-Indische Compagnie gesticht. De kolonie werd in 1795 door Groot-Brittannië bezet, in 1803 teruggegeven, maar in 1806 heroverd door de Britten. De Kapenaars van Nederlandse afkomst bleven echter aan hun moederland gehecht. Zij zonden hun zonen bij voorkeur naar een Nederlandse universiteit. (Van Koppen, De geuzen van de negentiende eeuw, p. 45) |
|
1153 |
renommist: vechtersbaas. |
|
1160-1161 |
Beylingje te spelen: Allairt Beyling (schout te Gouda in 1424) nam deel aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten aan de zijde van de Kabeljauwsen. Na een ne- |
| |
| |
|
54. Arnhemsche Courant, 13 januari 1841 (montage)
|
|
|
derlaag werd hij door de vijand uitgestuurd op losgeld. Hij kon de grote som niet bij elkaar krijgen, keerde desondanks terug en werd levend begraven. Afgaande op wat Bilderdijk over Beyling optekende in de Geschiedenis des vaderlands (1833), moeten we de overeenkomst met Flanor vooral zien in het welbewust tegemoet gaan van een groot gevaar. Volgens Bilderdijk wist Beyling welk gruwelijk einde hem wachtte: hij werd al meteen veroordeeld om ‘levendig in de aarde gedolven te worden’, kreeg op zijn verzoek nog een maand om orde op zaken te stellen, om ‘na verloop van dien tijd, zich ter voltrekking van 't vonnis weder aan te bieden’. (Bilderdijk, Geschiedenis des vaderlands, dl. 4, p. 95-96) |
| |
| |
1165-1166 |
het eten [...] dat hoe langer hoe slechter begon te worden: er zijn meerdere getuigenissen dat het eten aan studententafels slecht was. Vergelijk onder andere Van H., ‘Honderd jaar geleden’, p. 139: ‘In één jaar tijds heeft hij reeds zijn derde kok, wat niet pleit voor de kwaliteit van het middagmaal’. |
|
1171 |
stormhoeden: eigenlijk: eenvoudige helmen met een rand. |
|
1175-1176 |
René le tueur: de hoofdpersoon uit het gelijknamige verhaal (1838) van Roger de Beauvoir. René ‘de moordenaar’ is een zachtaardige jongen, die tegen zijn zin de wapens moet opnemen: hij gaat naar Parijs om zich te wijden aan wetenschap en schone kunsten, maar zijn oom heeft een militaire carrière voor hem op het oog. (De Beauvoir, Histoires cavalières, p. 51-103; Ophelderingen, 208) |
|
1176-1177 |
het leesgezelschap: Scientia acquiritur litteris: leesgezelschappen kochten op gemeenschappelijke rekening boeken en tijdschriften om die onder de leden te laten circuleren. Het gezelschap Scientia acquiritur litteris (Kennis wordt door literatuur verworven) is niet geïdentificeerd. |
|
1188 |
calengeren: beboeten. |
|
1193 |
de drie Bevalligheden: de drie Gratiën: Vrolijkheid (Euphrosyne), Glans (Aglaia) en Bloei (Thalia). |
|
1194-1195 |
drie Schikgodinnen [...] die der jongelingen levensdraden zouden afsnijden: de drie Schikgodinnen, Clotho (de spinster), Lachesis (de lotbedeelster) en Atropos (de onafwendbare), hebben de levensdraad van de mens in handen en beschikken over zijn lot. |
|
1198 |
salueren: toosten. |
|
1201 |
lijken: lege flessen. |
|
1203 |
al evel: niettemin. |
|
1208 |
Billards-royaal: in Frankrijk gold biljart als een koninklijk spel; vandaar dat de aanduiding ‘royaal’ vaak voorkwam op uithangborden van cafés. |
|
1211 |
kuitendekker: jas met lange panden. |
|
1212 |
doorrookertje: pijp waarvan de kop snel bruin kleurt. |
|
1214-1215 |
een Jan: een patser. |
| |
| |
1221 |
more solito: zoals gewoonlijk. |
|
1258-1259 |
de Brandewijnsteeg: zijstraat van de Haarlemmerstraat. |
|
1264 |
den roodkraag: de Leidse politieagent; de agenten werden zo genoemd vanwege hun grijze uniformjas met rode kraag. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 6 oktober 1828) |
|
1264 |
ongemäkkelijken: iets als: woeste. Waarschijnlijk naar analogie van het Duitse ‘gemächlich’: gezapig, kalm. Vergelijk Leven iv, 830-832: ‘Lastiger apostel, brutaler rakker, ongemäkkelijker opschepper [...] was er niet te bedenken’. |
|
1267 |
spaansch uitzag: slecht uitzag. |
|
1268-1272 |
Calderon [...] Ya en la resistencia...cosas malas: En toen ik in de verdediging wilde gaan, heb ik een rakker vermoord; Tenslotte moest ik toch iets goeds doen tussen zoveel kwaads. Citaat uit Calderon de la Barca, El purgatorio de San Patricio (1628). (Obras completas, dl. 1, p. 183) |
|
1281-1283 |
Hetgeen Louis de Viel-Castel aldus vertaalt...au milieu de tant de crimes: de Franse historicus en diplomaat Charles Louis Gabriel de Salviac, Baron de Viel-Castel (1800-1887) gaf zijn vertaling in een essay over het Spaans godsdienstig drama (1840). Vertaling: Toen de justitie me wilde arresteren op het moment dat ik een kerk binnenvluchtte, heb ik één van de gerechtsdienaren die me achtervolgden doodgeslagen, mijn enige verdienstelijke daad te midden van zo veel misdaden. (De Viel-Castel, ‘Théâtre Espagnol. Le drame religieux’, p. 327) |
|
1284-1289 |
en Klikspaan, volgens de methode van zeker dichterpaar (men zoeke op het woord Anacreon): Ik sloeg...Mijne eenige ed'le daad: de zogenaamde Anacreontea zijn pastiches van laat-klassieke navolgers van de Griekse dichter Anacreon (zesde eeuw v.Chr.). Deze poëzie wordt gekenmerkt door korte versregels, een samengaan van ongekunsteldheid en raffinement in het taalgebruik, een luchtige toon en een anekdotisch karakter met vaak een pointe aan het slot. |
|
1304 |
bezorgd: moet hier betekenen: gesloten. |
|
1343-1344 |
's Gravenstein: gevangenis en tuchthuis aan het Pieterskerkplein. |
|
1344 |
de instructie: het vooronderzoek. |
|
1350 |
een escadron cuirassiers: een afdeling geharnaste cavaleristen. |
| |
| |
55. De Leidse gevangenis
| |
| |
1354 |
een der prinsen [...] als oud-Academieburger: beide zonen van Willem ii hadden in Leiden gestudeerd: Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (1817-1890) studeerde rechten van 1834 tot 1837, Willem Alexander Frederik Constantijn Nicolaas Michiel (1818-1848) stond vanaf 1835 ingeschreven als student. |
|
1362 |
C'est vous, Monseigneur, qui m'appgenez du nouveau: je ne vois pegsonne à Leide: U bent degene die me het nieuws brengt, meneer: ik zie niemand in Leiden. Vergelijk Typen iv, 229-231 wat betreft de uitspraak ‘appgenez’ en ‘pegsonne’: ‘de diplomaten verwringen doorgaans hun natuurlijk spraakorgaan en ontzeggen zich het gebruik van enkele letters om zich een air te geven’. |
|
1368 |
het requisitoir: de eis. |
|
1369-1370 |
artikel 311 en artikel 463 van het Wetboek van Strafregt: artikel 311 van het Wetboek van Strafregt uit 1811 bepaalde dat opzettelijke verwondingen, slagen of stoten die niet hadden geresulteerd in ziekte of beletsel om te werken gedurende meer dan twintig dagen, bestraft werden met een gevangenisstraf van één maand tot twee jaar en een boete van zestien tot tweehonderd frank. De algemene bepaling uit artikel 463 hield in dat, als het veroorzaakte nadeel niet meer dan vijfentwintig frank was, en ‘bij aldien de omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleinen’, de straf verminderd mocht worden tot minder dan zes dagen gevangenis en minder dan zestien frank boete. (Wetboek van het Strafregt, p. 189 en 287) |
|
1378-1392 |
Het doel zal toch wel zijn...het tegendeel van wat de wetgeving beoogt: voor vermogende gevangenen was het mogelijk om een aparte kamer in een strafinrichting te huren, een zogenaamde pistole of vrijkamer. Tegen betaling kon men zich tevens voorzien van goed eten en drinken en vrijstelling verkrijgen van het werk en het dragen van de gevangeniskleding. Het fenomeen van de pistole was wettelijk vastgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1822, 3e stuk: Arrêté, concernant la nouvelle organisation des prisons van 4 november 1821, art. 53-55) Volgens de getuigenis van een ex-gevangene leefden de ‘heeren pistoliers’ als bacchanten en genoten zij een enorme vrijheid; vrienden en familie hadden de hele dag vrije toegang en zelfs prostituees werden bij hen toegelaten. (Beknopt overzigt van het gevangenisstelsel in Nederland, p. 22) |
|
1384 |
Root den kok: Hendrik Root (1801-1853) was kok en pasteibakker. Hij woonde op de Breestraat, wijk 4, nr. 271 (nu nr. 171). (ga Leiden: br en bs) |
|
1386 |
de Buikvereeniging b.o.c.px.: niet gevonden. |
|
1390 |
far niente: niets doen. |
| |
| |
1393-1396 |
You see how these fellows drink...all porter and skettles: citaat uit Dickens, The Posthumous Papers of the Pickwick Club (1836-1837), p. 437-438. |
|
all porter and skettles: variant op ‘Life is not only beer and skittles’: het is niet alle dagen kermis. ‘Porter’ is een zwaar, donkerbruin Engels bier; ‘skettles’, dialectvorm bij Dickens van ‘skittles’: kegelspel. |
|
1401-1404 |
Op wijn, voedsel, van welken aard ook...op alles ligt - het vaderland zal weldra iets van een tuchthuis hebben - eene belasting: sinds de herziening van het belastingstelsel in 1821 werd er accijns geheven op zout, gemalen graan, geslacht vee, wijn, binnenlands en buitenlands gedestilleerd, binnenlands bier, azijn, suiker en het collectief zegel (een soort leges). (Staatsblad 1821: Wet van 12 juli 1821, nr. 9, art. 2.111) |
|
1404 |
klappen: verklappen. |
|
1410 |
meester in de beide regten: namelijk in het Romeins en Hedendaags recht. |
|
1411 |
proponent ter heilige Godgeleerdheid: studenten theologie deden examen voor een commissie van predikanten en waren dan beroepbaar in de hervormde kerk. |
|
|