| |
| |
| |
4.3.12 IX. De hoveling
vooraf |
Toen de schets ‘De hoveling’ uitkwam, dachten de studenten, volgens een latere en cryptisch geformuleerde mededeling van Ver Huell, dat Cornelis Jacobus van Assen (1788-1859; hoogleraar in de rechten te Leiden van 1821 tot 1858) model had gestaan voor professor Schol. Ver Huell verwees in bedekte termen naar ‘een min of meer regtmatige grief’ die hij jegens de niet bij name genoemde hoogleraar koesterde. (Ver Huell, Studentenschetsen, [p. 40]) Bedoeld is Van Assen, die hem voor zijn kandidaatsexamen zou hebben afgewezen vanwege een kritische prent, getiteld ‘Nacht voor het Examen’, waarop Van Assen duidelijk herkenbaar stond afgebeeld. (Ver Huell, Briefwisseling, p. 28-29; zie afbeelding 42) Verder refereerde Ver Huell aan een toespraak die de bewuste hoogleraar gehouden had ‘bij de promotie van den uitmuntendsten zijner leerlingen’; ook hier is Van Assen bedoeld, die optrad als promotor van Cornelis Willem Opzoomer. (Dyserinck, Ver Huell, p. 31; Thorbecke, Briefwisseling, dl. 4, p. 322) |
|
|
41. Cornelis Jacobus van Assen
|
|
|
Frappant is dat er geregeld botsingen, zoals beschreven in deze schets, plaatsvonden tussen Van Assen en studenten. Zo schreef Thorbecke op 21 december 1835 aan A.G.A. van Rappard: ‘Er is hier, voorleden week, rumor in casa geweest. Eenige jonge lieden, van eene partij komende, hebben het aardig gevonden, in een aantal huizen, onder andere bij mijn collega Van Assen, de kaarsen uit de lantarens weg te halen. Van Assen heeft, zonder de daders te |
| |
| |
42. “Nacht voor het Examen”
| |
| |
|
kennen, het feit dadelijk aangegeven; waarop, den volgenden ochtend, 5 studenten, onder criminele preventie, gevat zijn. Vervolgens zijn bij Van Assen eenige ruiten ingeslagen, en andere baldadigheden gepleegd.’ (Thorbecke, Briefwisseling, dl. 2, p. 360) Conrad Busken Huet schreef op 14 juli 1849 over een soortgelijk incident aan Daniël Huet: ‘Maintenant l'affaire de Van Assen. La voici. Au mois de décembre 1846 une dizaine d'étudiants [...] se sont avisés (pour je ne sais quel motif) d'aller casser les vitres au professeur Van A., qui a été de tout temps la bête noire des étudiants en droit.’ (In vertaling: Nu de zaak van Van Assen. Dat zat zo. In de maand december 1846 kwam een tiental studenten [...] (om een mij onbekende reden) op de gedachte de ruiten te gaan ingooien bij professor Van A., die de rechtenstudenten nooit hebben kunnen luchten of zien.) (Busken Huet, Brieven, dl. 1, p. 24) Tenslotte is er de opmerkelijke overeenkomst tussen het uiterlijk van Van Assen (vooral zijn kuifje) en dat van de hoogleraar op de illustratie bij deze schets in de titeluitgave van de vierde druk (1885; afbeeldingen 41 en 43). |
|
43. ‘De hoveling’ (1885)
|
| |
| |
|
Klikspaan ontleende voor zijn personage echter ook kenmerken aan een andere Leidse hoogleraar: Henricus Cock (1794-1866; hoogleraar rechten van 1825 tot 1864). Zo liet hij professor Schol colleges natuurrecht en strafrecht geven, die ten tijde van ‘De hoveling’ voor rekening van Cock kwamen (zie r. 87-88). Verder maakte hij, zoals hij wel meer deed, een naamgrapje: een ‘kok’ is een grote schar, die net als de schol behoort tot de familie der platvissen. |
|
|
44. Henricus Cock
|
|
motto |
Likmego, as, at: vervoeging van een gefingeerd Latijns werkwoord in de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud: likmego, likmegas, likmegat. |
|
1-2 |
den hatelijken, kleinen Wackford Squeers [...] uit den Nicholas Nickleby, die de nieuwe laarzen van zijne makkers draagt: het sluwe en verwende zoontje van de directeur van een jongensinternaat uit Dickens' Nicholas Nickleby (1838-1839). Vader Squeers laat Wackford de kleren dragen die hij van nieuwe leerlingen afpakt. |
|
14 |
mesheu: monsieur; de aanspreekvorm van een leraar aan een Franse school, een middelbare school voor kinderen uit de gegoede burgerij. |
|
16-17 |
een Vosmeer: een spion; naar Vosmeer de Spie uit Vondels Gysbreght van Aemstel (1637). (Ophelderingen, 131) |
|
20 |
een van: een familienaam. |
| |
| |
21-23 |
waarvan Byron zingen zou: 'Mongst them were several Englishmen of pith,/Sixteen call'd Thomson, and nineteen named Smith: citaat uit de romantische satire Don Juan (1818-1823), canto 7, strofe 18 van George Gordon, Lord Byron (1788-1824). (The Works, Poetry dl. 6, p. 308) |
|
26 |
piquant: stekelig. |
|
38-39 |
zich voor deze 't harnas aan te jagen: moet iets betekenen als: met deze [onverbeterlijkheden] de strijd aan te binden. |
|
42 |
Argussen: Argus is de reus met ogen over het hele lichaam, door de jaloerse Hera aangesteld om Zeus' geliefde Io te bewaken. |
|
45 |
magtspreuken: dooddoeners. |
|
48-49 |
de Quaden: Jaap en Chris Quad, de brave verzamelaars van handschriften, munten en penningen uit Typen vii. |
|
49 |
macroglossa: ‘macroglossie’ is een ziekelijke, zeer sterke vergroting van de tong. |
|
55 |
roodkragen: de Leidse politie; de agenten werden zo genoemd vanwege hun grijze uniformjas met rode kraag. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Notulen b&w, 6 oktober 1828) |
|
59 |
esprit d'intrigue: geslepenheid, doortraptheid. |
|
64 |
den Hoveling tweede magt: de nog ergere Hoveling (in het kwadraat). |
|
87-88 |
Juris naturalis et criminalis [...] Professor ordinarius in Academia Leidensi: gewoon hoogleraar in het natuurrecht en strafrecht aan de universiteit van Leiden. |
|
98-99 |
'k liet mij liever doodtrappen door een olifant, als die Indische koningin: zie Ophelderingen, 133-140 en de daarbij behorende annotatie. |
|
103-105 |
punch [...] den vier elementen-drank: waarschijnlijk een verwijzing naar het ‘Punschlied’, waarin de punchingrediënten ((brande)wijn, suiker, citroensap en water of thee) het leven verbeelden: ‘Vier Elemente,/Innig gesellt,/Bilden das Leben,/Bauen die Welt’. De kern is enigszins wrang zoals de citroenen, maar de suiker verzacht, het water verfrist en de wijngeest bezielt. (Vademecum voor den student, p. 35) |
|
118 |
heerlijk: uitstekend. |
| |
| |
125-126 |
om [...] bewijzen van mijn deszelfs Professoren [...] lievend hart te geven: om me met liefde te wijden aan leerzame voorbeelden (‘bewijzen’) van mijn professor (waarbij ‘deszelfs’ grote beleefdheid tot uitdrukking brengt). |
|
128 |
braaf: goed. |
|
129 |
aangematigden: aanmatigende. |
|
134-135 |
persifflage - om het Hollandsche woord liever niet te gebruiken: onduidelijk welk woord Klikspaan bedoelt. |
|
146 |
interest: interesse. |
|
156 |
wellust: genoegen. |
|
180 |
palam: ronduit. |
|
198 |
nagegaan: nagevolgd. |
|
209 |
edik: azijn. |
|
216 |
des aterlings: van de onmens. |
|
216 |
Judas: Judas Iskariot, de verrader van Jezus. |
|
219 |
Knaap de pruikenfrik: Pieter Johannes Knaap (1817-1872) had een kapperszaak op de Breestraat, wijk 4, nr. 236 (nu nr. 118) en genoot groot aanzien bij de studenten. (Van der Zanden, ‘Studenten en burgers’, p. 127-128; ga Leiden: br en bs) |
|
220 |
afgronden: hier iets als: beledigingen. |
|
221-222 |
Asmodëus, zoo gij eens in dit late avonduur de daken onzer woningen afligtte: in de schelmenroman Le diable boîteux (1707) van Alain René Lesage tilt de duivel Asmodee op een nachtelijke zwerftocht de daken van de huizen en openbaart aan de student Cleofas wat de mensen binnenskamers uitspoken. |
|
224 |
kuische: brave. |
|
238 |
een latijnschen jongen: leerling van de Latijnse school. |
|
240-241 |
chambercloak: wijde, lange kamerjas. |
| |
| |
242 |
steentjes raapt langs de oevers van de Lethe: iets als: herinneringen ophaalt voordat ze vergeten worden; de Lethe is de rivier der vergetelheid in de onderwereld. |
|
246-249 |
Men leest daar oud-Hollandsche schrijvers...naar de oudste bronnen, met meer zorg en naauwgezetheid heeft opgespoord: verwijst naar het dispuut ‘Belgicis litteris sacrum’ (Gewijd aan de letterkunde van de Nederlanden). Het was een dispuut voor de ‘Nieuwe letteren’, opgericht rond 1839. (Studenten-Almanak voor 1844, p. 80; Hulshoff Pol, ‘Voorlopers’, p. 14) |
|
253 |
Mayeux: de wanstaltige, opgeblazen, grillige anti-held uit de klucht Le Fossé des Tuilleries (1831) van Dumanoir (pseudoniem van Ph. F. Pinel) en anderen. |
|
271 |
faucet: falset of kopstem. |
|
274 |
L'or est une chimère: citaat uit de opera in vijf bedrijven Robert le Diable (1831; bedrijf 1, scène 7) van Giacomo Meyerbeer, naar een libretto van E. Scribe en G. Delavigne. Ridders maken Robert al zijn bezittingen afhandig en de steeds terugkerende regels luiden: ‘L'or est une chimère,/Sachons nous en servir’: Het goud is een hersenschim, laten we ons ervan weten te bedienen. (Scribe en Delavigne, Robert-le-diable, p. 5-6) |
|
277-282 |
Messieurs les Etudiants...Triomphant des amours: de Heren studenten begeven zich naar de hut, om de cancan te dansen en de Robert-Macaire, altijd, altijd, de liefdes overwinnend. Klikspaan citeert hier het eerste couplet van het studentenlied ‘Les étudiants’. (Vademecum voor den student, p. 214-216) De Robert-Macaire is een dans die genoemd werd naar de gentleman-boef uit de succesvolle theaterstukken L'Auberge des Adret (1823) en Robert Macaire (1834) van B. Antier en anderen. |
|
283 |
en het koor valt woedend in: - En ioup, ioup, ioup, la la la la la: het refrein van ‘Les étudiants’: ‘Et youp, youp, youp,/Tra la, la, la, la,/Toujours, toujours/Triomphant des amours’. |
|
285-290 |
Mijn lieve Krulle-Mie...Eens dansen wilt met mij: volksliedje op de wijs van ‘Les étudiants’, met als derde regel: ‘ik heb in u genie’ (ik ben verliefd op u; volkse zegswijze, voor ‘genie’ ook wel ‘zenie’ en ‘sjenie’). (Liedjes van en voor Neêrlands volk, [afl. 8], [p. 15]) |
|
294-297 |
Wel, schipper van de schuit... Want anders zal je smoren: niet gevonden. |
|
298 |
het Volkslied: destijds was dat ‘Wien Neêrlandsch bloed’ (1817) van Hendrik Tollens. Maar de studenten gaven, evenals het Huis van Oranje, de voorkeur aan het Wilhelmus. |
| |
| |
299-301 |
Het land dat heeft geen vader meer, vader meer, vader meer: niet gevonden. |
|
302 |
den Burg: het Heeren Logement, één van Leidens meest vooraanstaande hotels, gelegen aan de voet van de Burcht. |
|
311-315 |
en daar onder is het: gesproken, zoo als tusschen sommige aria's staat... Gaat Mie je wijf nog altijd mank: de dialoog wordt sprekend gezongen zoals recitatieven in een opera. |
|
317 |
de temps en temps: van tijd tot tijd. |
|
338 |
't eerst dat: zodra. |
|
340 |
dat Boerhave en Scaliger het zien: in de senaatskamer hangen portretten van Leidse hoogleraren, onder andere van Hermannus Boerhaave (1668-1738), vanaf 1701 lector en van 1709 tot 1738 hoogleraar geneeskunde en van Josephus Justus Scaliger (1540-1609), hoogleraar van 1593 tot 1609 aan de filosofische faculteit. De portretten van Boerhaave en Scaliger behoren tot de pronkstukken van de verzameling: het portret van Scaliger is van een onbekende meester en dateert van circa 1609; Boerhaave werd in 1735 vereeuwigd door Cornelis Troost. (Blok en Martin, De Senaatskamer, p. 10-11, 24 en 82-84; zie de afbeeldingen 45 en 46) |
|
347 |
rouw [...] raauw: schor [...] onbeschoft. |
|
352 |
aanspraak: toespraak. |
|
379-380 |
En uit dat vuur daar kwam een traan, o, zoo'n overschoone traan: niet gevonden. |
|
420 |
moet je werkmeid haast weer bij je in de kraam: is je meid weer zwanger van je? |
|
424 |
'T is maaneklips, jongens! De blinden zien: Het is maansverduistering, de luiken zien. Schol kijkt namelijk door de opening in het luik, die de vorm heeft van een halve maan (vergelijk ‘het gebogen sleufje’, r. 419 en zie de illustratie bij deze schets van Ver Huell). |
|
426-427 |
heeft een langen neus: staat voor schut. |
|
438 |
zijn karakter vol te houden: zijn waardigheid te behouden. |
|
445 |
de kroeg aan het Utrechtsche veer: herberg de Oranje Leeuw aan het Utrechtse Veer, wijk 3, nr. 29 (nu nr. 23), ook wel genoemd het Utrechts Veerhuis. (ga Leiden: Index huis-en herbergnamen) |
| |
| |
454 |
Schol [heeft] eene huwbare dochter: zowel Cock als Van Assen hadden bij het verschijnen van ‘De hoveling’ huwbare dochters. Het betreft Bertha Judith Helena Cock (geboren 1824), Anna Clasina Maria van Assen (geboren 1822) en Hendrica Johanna Alida van Assen (geboren 1823). (ga Leiden: br, bs en vt) |
|
456 |
de man met de bruine tong: van het gatlikken namelijk. |
|
458 |
theecorveën: slaat op het zogeheten theeslaan. |
|
469 |
Jusqu'au chien du logis il s'efforce de plaire: Hij doet zijn best iedereen te behagen, tot aan de hond des huizes toe. Citaat uit Molière, Les femmes savantes (1672), eerste bedrijf, derde scène. (Oeuvres, dl. 9, p. 74; Ophelderingen, 142) |
|
470-471 |
om een plasdankje te verdienen: om iemands dank of gunst te verkrijgen door vleierij. |
|
476-477 |
Wat blijft ter wereld ooit verborgen,/Hoe diep verhuld: citaat uit Bilderdijk, ‘De vloek’ (1799), strofe 20. (De dichtwerken, dl. 1, p. 178; Ophelderingen, 144) |
|
479 |
het Stoombootje [...] dat slechte huis in de steeg: de combinatie ‘steeg’, ‘(stoom)boot’ en ‘stoomfabriek’ komt meer voor in de Schetsen en verwijst dan naar bordelen. In Leven xi, 32-34 is sprake van ‘de stoomfabrieken [...], waar kinderen tot Studiosi op, Studiosi tot grijsaards af worden gewonden’; in Leven xii, 387-389 worden de ‘stoomfabrieken’, ‘bloeijende jongelingen’ en ‘afgeleefde grijsaards’ genoemd in een context die duidelijk over prostitutie gaat. Het woord ‘stoomertje’ werd wel gebruikt voor iemand die wild tekeer was gegaan en daarbij een geslachtsziekte had opgelopen. (Molewater, Studentendagboek 1833-1835, p. 81) |
|
Stoombootje: niet gevonden. |
|
481-482 |
stampagie, niet ongelijk aan dat in den Gijsbrecht van Amstel, als de nonnen achter het gevallen scherm vermoord worden: namelijk in het vijfde bedrijf, waar de bode bericht over de gruwelijke slachtpartij in het clarissenklooster door Van Velzen: ‘en stiet eerst door de borst/Met zijn bemorste poock dan d' eene non dan d' ander’. (Vondel, De werken, 1637-1639, p. 104) |
|
stampagie: waarschijnlijk ‘stampage’ (zo in de latere drukken): gestamp; gevormd naar analogie van ‘collegie’ voor ‘college’. |
|
490 |
bivalvische schulden: doelt weer op bordeelbezoek: Bivalva's schulden worden in de eerste plaats toegeschreven aan zijn veelvuldige omgang met een hoer: ‘hij heeft eene meid, die slet kost geld en fopt hem bij neus en ooren’. (Typen viii, 207-208; vergelijk ook Typen viii, 176-178) In het vervolg wordt met de opmer- |
| |
| |
45. Hermannus Boerhaave
| |
| |
46. Josephus Justus Scaliger
| |
| |
|
king dat Koormberg ‘de heimelijk hulp van zekeren medischen smid’ (r. 492) moest inroepen, gesuggereerd dat hij een geslachtsziekte heeft opgelopen. |
|
490 |
consilium abeundi: verwijdering van de universiteit; letterlijk: raad om te vertrekken. |
|
|