| |
| |
| |
4.3.11 VIII. Bivalva
vooraf |
Het eerste deel van deze schets (tot en met r. 83) verscheen aan het eind van de zomervakantie van 1840. (Ophelderingen, 112) Het nieuwe collegejaar begon op de derde maandag van september, in 1840 was dat 21 september. (ara Den Haag: Archieven van de Algemeene Staatssecretarie en het Kabinet des Konings 1813-1840: kb van 8 september 1827, art. 1) Het omslag van ‘Bivalva’ vermeldt als datering: 15 september 1840. |
|
titel |
Bivalva: tweeschalig schelpdier. |
|
motto |
Des facultés aussi bornées...Histoire des acéphales. - (Mollusques): Deze beperkte vermogens schijnen deze dieren op de laagste trap van de ladder der levende wezens te plaatsen, en zouden doen geloven dat zij geheel van verstand beroofd zijn. Men beweert echter dat zij er niet geheel van verstoken zijn. Vervolg op Buffon. Geschiedenis der koploze wezens. - (Weekdieren). Citaat uit Felix de Roissy, Histoire naturelle générale et particulière, ‘Des Mollusques’ (6 delen; 1802-1805), dl. 6: Histoire des acéphales, p. 214, een voortzetting van het gelijknamige werk (36 delen; 1749-1788) van de Franse natuuronderzoeker George Louis Leclerc de Buffon (1707-1788). In deze encyclopedie der natuurlijke historie (biologie) ontwikkelde Buffon een groots opgezet classificatiesysteem voor alle levende wezens en natuurverschijnselen. De fysiologieën, waartoe ook de Schetsen gerekend kunnen worden, baseerden hun indelingen in soorten en types op classificatiesystemen als die van Buffon. |
|
14 |
fideele: gezellige. |
|
18 |
Zoet Leiden! wij keeren terug in uw wal: eerste regel van een gedicht van Willem Veder ter gelegenheid van de terugkeer van het Corps Vrijwillige Jagers na de Tiendaagse Veldtocht. (Veder, De Leydsche Minerva) |
|
23 |
afgewonden: deprimerend; eigenlijk gezegd van personen: depressief, lusteloos. |
|
24 |
zomerconcerten: slaat vermoedelijk op de vier concerten die (elke zomer?) werden gegeven in de tuin van Minerva; zie ook de annotatie bij Leven v, 1004. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 31) |
|
32 |
die twee maanden: de zomervakantie duurde van de derde maandag in juli tot de derde maandag in september. (ara Den Haag: Archieven van de Algemeene Staatssecretarie en het Kabinet des Konings 1813-1840: kb van 8 september 1827, art. 1) |
|
42 |
badines: dunne wandelstokjes. |
| |
| |
43 |
de slender: het geslenter. |
|
43 |
le chic enfin: kortom, het zwierige. |
|
48-49 |
domestique de place: plaatselijke knecht. |
|
53-55 |
volgens la Fontaine, Un équipage cavalier/Fait les trois quarts de leur vaillance: een ruiteruitrusting maakt driekwart van hun dapperheid uit. Citaat uit De La Fontaine, Fables (1668-1694), boek 5, fabel 21, ‘L'âne vêtu de la peau du lion’ (De ezel gekleed in de huid van de leeuw). (Oeuvres, dl. 1, p. 434) |
|
56 |
lomberd: deftig voor ‘lommerd’. |
|
57 |
kuitendekker: jas met lange panden. |
|
64-65 |
en de Professoren, die in Junij - of, enkelen, reeds in Mey - bij de omega amen gezegd hadden: er zijn meerdere getuigenissen dat de vakantie langer duurde, en in ieder geval eerder begon dan officieel was voorgeschreven. Volgens Beets begon de zomervakantie vaak al half juni en volgens de Studenten-Almanak voor 1842 hadden de studenten ‘ruim drie maanden’ vrij gedurende de zomer. (Kan, Hooger onderwijs, p. 12; Beets, Dagboek, p. 82, 165 en 247; Studenten-Almanak voor 1842, p. 175) |
|
73 |
de biljardjongens: jongens die de biljartspelers van dienst waren; zij hielden bijvoorbeeld de stand bij en regelden de loting om de volgorde. (Simons, ‘Pot te spelen’, p. 624-626) |
|
75-76 |
Robert draaft als van ouds door de stad en huppelt naast de koets met de paauwenveeren: Jan Robert (1797-1872) was onder meer pedel van het lsc, wat inhield dat hij overeenkomstig de functie van de echte universiteitsbode, voor die vereniging optrad bij feestelijke en plechtige gelegenheden. Zo was hij portier van de praalkoets, waarvan promovendi gebruik maakten. Deze koets werd de ‘pauwekoets’ genoemd ‘omdat hare donkergele paneelen geheel met naar 't leven geschilderde pauweveeren overdekt waren’. (ga Leiden: br en bs; Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 306) |
|
76-78 |
stokke-Mozes, dat zeventigjarig lijfstuk van het Leydsch Atheen, waar hij reeds acht geslachten overleefde, legt zijn zware pak weer op zijne heup: waarschijnlijk oorspronkelijk een reële joodse koopman, handelaar in rottingen (wandelstokken) en opkoper. Eerder onderzoek leverde informatie op over huwelijk en kinderen, maar geen exacte identificatie. (Mathijsen e.a., Schandaal in Leiden, p. 47-48) Op zijn levensechtheid wijst ook het gegeven dat stokke-Mozes als vaste leveran- |
| |
| |
|
cier van Minerva jaarlijks verheugd werd met een kleine bijdrage van de sociëteit. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 25) Alexander Ver Huell vereeuwigde de koopman op de prent ‘Hazardspel’ (1846) met een grote bundel rottingen op zijn rug en oude kleding in zijn hand. (Studentenschetsen, [p. 117]) Mozes zou tevens geldschieter zijn: Almanakplaten beelden hem af met een zak geld of we zien hoe hij bij een student verhaal komt halen. De Almanakprenten dateren uit 1845, 1861, 1865 en zelfs 1883 en men mag er dan ook van uitgaan dat stokke-Mozes op een gegeven moment - de editeurs van de Almanakplaten opperen dit in zijn algemeenheid - eerder een begrip was dan een levensecht persoon. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, plaat 1845, 1861.2, 1865 en 1883; toelichting op p. 23, 39, 44 en 64) |
|
38. Stokke-Mozes (rechts) en Bolus (links) in 1861
|
78 |
gelijk Bolus zijne groene trommel: Izaak Abraham Cassier (ca. 1800-?) was bolusbakker op de Garenmarkt, wijk 2, nr. 200 (nu nr. 5). (ga Leiden: br en bs) De bijnaam Bolus had hij te danken aan de ‘stroopige gebakjes, dagelijks door hem, op den overloop der academietrap, der collegegrage jeugd in de tusschenkwartieren uit een groenen trommel ter versnapering te koop geboden’. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 321) |
|
39. Trommel van Bolus
|
| |
| |
|
De joodse bakker kon geïdentificeerd worden dankzij het gedicht ‘Bolus’ in de Studenten-Almanak voor 1853, p. 174-179, waarvan strofe 29 luidt: ‘Maar vreest niet, Jan Cassier, geen nood,/Want eer krijgt de redactie/Een stuk in, eer men na uw dood,/Nog waarlijk uw gebak zie!’. In de Leydsche Courant van 19 juli 1841 plaatste Cassier een bericht over de verkoop van ‘bolussen, beulingen en ander gebak’. Ook Bolus zien we afgebeeld op verschillende Almanakprenten. (Le Coultre en Fränkel, De platen bij de Leidse Studenten Almanak, plaat 1853.2, 1861.2 en 1867.1; toelichting op p. 33, 39 en 46) |
|
|
40. Reclame voor producten van Cassier/Bolus
|
|
78 |
Toon Muller: Lambertus Antonie Muller (1799-1849), kortweg Toon genaamd, was 27 jaar in dienst van sociëteit Minerva. Tot de verhuizing naar het Rapenburg in 1837 was hij bediende, daarna vervulde hij de functie van kastelein. (Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 29 en 34-35; ga Leiden: br en bs) |
|
80 |
het staartstuk van Döhler: de Italiaanse pianist Theodor Döhler (1814-1856) maakte sinds 1837 succesvolle tournees door Europa; op 15 februari 1840 trad hij op in de Stadsgehoorzaal in Leiden. (Leydsche Courant, 12 en 14 februari 1840) |
|
staartstuk: vleugelpiano. |
|
85 |
far niente: niets doen. |
|
89 |
laat de lever nog eens schudden: maakt nog eens aan het lachen. |
|
90 |
coulessen: calèches of kalessen: lichte, open rijtuigen op vier wielen. |
|
106 |
bouffante: lange, meestal wollen das. |
|
109 |
het gebroekte stompje gouwenaar: ‘Le bout de pipe culottée zou men vertalen’, schrijft Klikspaan in de Ophelderingen, 114: het uiteinde van de doorgerookte pijp. Met andere woorden: door het vele roken is de kop zo bruin geworden dat het |
| |
| |
|
lijkt alsof de pijp een broek aanheeft. Een gouwenaar of Goudse pijp is een witte stenen pijp uit één stuk, verkrijgbaar in allerlei maten. De handige korte pijpjes heten ‘stompjes’. |
|
115 |
de Societeit: de sociëteit Minerva. |
|
117 |
comfoortje: toestelletje om pijpen aan te steken. |
|
120 |
aterling: onmens. |
|
128-129 |
gehoor [...] voor de groote harmoniën der schepping: zinspeling op de ‘harmonie der sferen’, de samenklank van het heelal die volgens de Pythagoreeërs ontstaat uit de beweging van de hemellichamen. |
|
132-133 |
degelijkheid: oprechtheid. |
|
142 |
het tweede deel van den Jood van Spindler: in 1829 verscheen de driedelige roman De Jood. Een zedekundig tafereel uit het begin der vijftiende eeuw, een vertaling uit het Duits van Der Jude. Deutsches Sittengemälde aus der ersten Hälfte des fünfzehnten Jahrhunderts (1827) van Carl Spindler (1796-1855). |
|
144 |
tot zijn gerief: namelijk op het toilet, ‘het gemak’. Ook het vervolg suggereert dat Bivalva het boek als wc-papier gebruikt. |
|
144-145 |
Het boek zag er uit als de dief zelf, overal met smetten en scheuren: ‘de dief zelf’: Bivalva (die het boek steelt) en Veit van Leuenberg, de roofridder uit Spindlers roman. Van Leuenberg draagt versleten kleren en ziet er vies en smoezelig uit. Bivalva lijkt in meerdere opzichten op hem: Van Leuenberg wordt gekarakteriseerd als lastig, ontevreden en bovenal lui. (Spindler, De Jood, dl. 2, p. 150-155) |
|
147 |
woord: leus. |
|
148 |
ad rerum: moet zijn ‘ad rem’. |
|
150 |
het op [...] af te leggen: volkomen te mislukken in. |
|
152-153 |
was [...] met [...] gebruid: zat opgescheept met. |
|
153 |
nonens: prul; letterlijk: niet bestaande (non ens). |
| |
| |
156 |
werkzaamheden: verhandelingen, voordrachten, improvisaties en dergelijke, die bij toerbeurt door de leden van een dispuut werden gehouden. (Slagter, ‘Een Leids studentendispuut in de vorige eeuw’, p. 132) |
|
157 |
chocolade: een dispuutavond werd afgesloten met een maaltijd van broodjes, cakejes en grote hoeveelheden warme chocolademelk. (Brom, Omkeer in 't studenteleven, p. 63) |
|
159 |
een goed lid voor de kas: de kas werd onder andere gespekt met boetes voor niet verrichte werkzaamheden. (Slagter, ‘Een Leids studentendispuut in de vorige eeuw’, p. 132) |
|
163 |
Cicero: de officiis: een filosofisch werk uit 44 v.Chr. van de Romeinse schrijver en redenaar Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.). De officiis (Over de plichten) behoorde niet tot het verplichte programma van de Latijnse school; er moest wel ander werk van Cicero behandeld worden. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1816, 1e stuk: Reglement ‘der Latijnsche scholen’ van 20 april 1816, art. 12, 18, 24 en 28) |
|
168 |
Bijou, Smous wil ik zeggen: Klikspaan herstelt: de hond van Bivalva is geen bijzondere rashond, maar een ordinaire, langharige smoushond. |
|
172 |
werendig: waarachtig. |
|
176 |
pierreuse: hoer van het laagste allooi. Zie ook Ophelderingen, 116-122 en de daarbij behorende annotatie. |
|
176-177 |
Thersiten: gedrochten. Naar Thersites, de afzichtelijke en kwaadaardige Griek, die deelnam aan de tocht tegen Troje. |
|
177-178 |
achter de pomp van de Ruïne: achter het kanon van de Ruïne, een groot, open terrein bij de Steenschuur, ontstaan in 1807 als gevolg van de ontploffing van een met kruit geladen schip. De Ruïne was Leidens bekendste tippelzone. (Dethmar, Freundliche Erinnerung an Holland, p. 93; Otgaar en Van Schaik, ‘Bordeelhoud(st)ers in Leiden 1853-1875’, p. 55) Het kanon stond er sinds 1814. |
|
182 |
het wakende Haantje: café in de Vrouwesteeg, wijk 4, nr. 148 (nu nr. 16). (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1839) |
|
182-183 |
op het Doelengrachtje bij Servaas: Hendrik Philip Servaas (1792-1858) had een café op de hoek van de Groenhazengracht en de Doelengracht (wijk 1, nr. 227, nu |
| |
| |
|
Groenhazengracht 10). (ga Leiden: br, bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
183 |
de Spijkerbak: in het ga Leiden geen gegevens gevonden. Er bestaat nog steeds een café De Spijkerbak in Leiden aan de Schoolsteeg 4. Op dit adres (destijds wijk 4, nr. 373) is sinds 1840 een etablissement gevestigd; of het toen ook De Spijkerbak heette, is onbekend. Het café werd De Spijkerbak genoemd omdat timmerlieden er destijds hun loon uitbetaald kregen. (mondelinge informatie dhr. L. van Weern) |
|
188 |
adnotationes in margine: opmerkingen in de kantlijn. |
|
193 |
wrook: wreekte. |
|
196-197 |
om hem een standje te zoeken: om ruzie te zoeken met hem. |
|
204 |
doet dolle coupen: haalt dolle streken uit. |
|
206 |
aï: luiaard. |
|
210 |
aan de joden overgeleverd: ten prooi aan meedogenloze mensen (naar Johannes 18:36). |
|
212-213 |
op magere Theses van een ander, zoo hij Jurist is, in het Romeinsche regt [...] promoveren: artikel 107 van het Organiek Besluit van 1815 stelde voor de promotie het verdedigen van een dissertatie in de vorm van een uitgewerkte verhandeling verplicht. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) Maar sinds 1840 werd er voor de juridische faculteit een uitzondering gemaakt: rechtenstudenten hadden de mogelijkheid om te promoveren op losse stellingen (vóór de wet van 1815 was dit bij alle faculteiten toegestaan). (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1840: kb van 30 juni 1840, art. 3) Met name in de rechtsgeleerde faculteit kwam het voor dat een promovendus een proefschrift - en dus kennelijk ook wel: stellingen - verdedigde dat door een ander tegen betaling geschreven was; zie verder de annotatie bij Typen iv, 381-382. |
|
224 |
van Effens Hollandschen Spectator: in De Hollandsche Spectator (1731-1735), opgericht en geschreven door Justus van Effen (1684-1735), verschenen artikelen over uiteenlopende onderwerpen als kunst, godsdienst en maatschappij. |
|
227-246/252-282 |
Monsieur de Spectator...george ***: Klikspaan heeft deze brief overgenomen uit De Hollandsche Spectator, vertoog nr. 109 (10 november 1732). Het betreft een door Van Effen gefingeerde ingezonden brief, die hij inlaste in een verhandeling over opvoeding. (Van Effen, Hollandsche Spectator, dl. 2, p. 572-575) |
| |
| |
231 |
schrijven en vrijven: druk geschrijf. |
|
233 |
besturve [...] kint: wees. |
|
234 |
videcommies: verbastering van ‘fideï-commis’, de zogenaamde ‘erfstelling over de hand’: in het geval van de fictieve briefschrijver houdt deze testamentaire beschikking in dat de erfenis die oom kreeg bij het overlijden van Georges ouders, aan George toekomt als oom zelf overlijdt. |
|
234 |
ad pateres: moet zijn ‘ad patres’: tot de vaderen, met andere woorden: overleden. |
|
237 |
patagoog: moet zijn ‘pedagoog’; de noot bij dit woord is van Klikspaan. |
|
238 |
performa: moet zijn ‘pro forma’. |
|
240-241 |
Terentius met het duits van Swaardekroon: Hendrik Zwaerdecroon (1594-?) werd bekend door zijn uitgaven van de blijspelen van Publius Terentius (185-150 v. Chr.). Hij maakte zowel een vertaling in het Nederlands (‘duits’, namelijk Nederduits) als een geannoteerde uitgave van de Latijnse tekst met de vertaling ernaast. De eerste druk dateert in beide gevallen uit 1648. Zie ook Ophelderingen, 124-129 en de daarbij behorende annotatie. |
|
242 |
intestatien: deze vorm bestaat niet, wel ‘intestaat’, iemand die zonder testament gestorven is, of in ‘intestaat erfrecht’, erfrecht bij versterf. |
|
244 |
regaleer: gastvrij onthaal. |
|
244 |
soopje: drankje. |
|
245-246 |
collasionnetje: lichte maaltijd van koud vlees, fruit, gebak enzovoort. |
|
253 |
verschiet: voorschiet. |
|
254 |
de Wijnkopers enz. krediteren me noch: studenten hadden vaak enorme schulden bij de Leidse middenstand, die pas na het beëindigen van de studie werden betaald. |
|
259 |
verschot: voorschot. |
|
260 |
aquavita: gekruide brandewijn (levenswater). |
| |
| |
261 |
kontribunaal: moet zijn ‘contubernaal’: huisgenoot. |
|
262 |
gemaakt: vermaakt, gelegateerd. |
|
266 |
welgemaakt: mooi, sterk en gezond van lichaam. |
|
270 |
codesil: moet zijn ‘codicil’: bijvoegsel tot een testament met bijzondere schikkingen. |
|
|