| |
| |
| |
4.3.10 VII. De liefhebbers
motto |
Die nu al toonen wat z' hier naamaals zullen zijn: citaat uit een rijmbrief van Hooft, ‘Brief, Geschreven van den Heer P.C. Hooft uyt Florence in 't Jaer 1607. of 8. aen d'oude Amsterdamsche Kamer in Liefd' bloeyende’. (Hooft, Lyrische poëzie, dl. 1, p. 39) |
|
9 |
Maak je nog complimenten met: ben je nog beleefd tegen. |
|
18-19 |
En gobe de chambe? vraagt een Diplomaat [...] Padon, Diplomaat: vergelijk Typen iv, 229-231: ‘de diplomaten verwringen doorgaans hun natuurlijk spraakorgaan en ontzeggen zich het gebruik van enkele letters om zich een air te geven’. Met ‘gobe de chambe’ is een robe de chambre bedoeld, een wijde, lange kamerjas. |
|
20 |
stuifjas: stofjas. |
|
23 |
blaauwe rokken: ouderwetse kleding; blauw was tot circa 1830 in de mode voor de man. |
|
28 |
numismaticus: munt- of penningkundige. |
|
51 |
Unarten: deugnieten. |
|
64 |
autographiel: liefhebber van handschriften; uit ‘autograaf’ en het Griekse ‘filos’ (vriend) (vergelijk ‘bibliofiel’). |
|
66-67 |
diplomatiek: behalve het bijvoeglijk naamwoord van ‘diplomatie’, ook: oorkondenleer. |
|
68 |
Molière: pseudoniem van Jean Baptiste Poquelin (1622-1673), Frans blijspeldichter en acteur. |
|
70 |
de maker van die stukken waar al die klisteren in komen: in Molières blijspel Le malade imaginaire (1673) wemelt het van de klisteren of darmspoelingen, injecties van een vloeistof in de endeldarm. |
|
77 |
Noach: bijbelse figuur, ontkwam als enige met zijn gezin aan de zondvloed. |
|
84 |
Schoon zijn vader 't hem verbood: citaat uit één van Van Alphens Kleine gedigten voor kinderen (1778-1782), ‘De pruimeboom’: ‘Jantje zag eens pruimen hangen,/o! als eieren zo groot./'t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken/schoon zijn vader 't hem verbood’. (Editie 1998, p. 57) |
| |
| |
87 |
traiteren: treiteren. |
|
90 |
pretext: voorwendsel. |
|
96 |
het Klankbord (alias van der Merk): deze student komt ook voor in Leven v, 1215, waar hij een toast uitbrengt tijdens een feest op sociëteit Minerva (r. 1218-1272). Kneppelhout verwijst met Van der Merk naar zijn vriend Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868) die de genoemde feestdronk voor hem schreef. Van der Meer van Kuffeler studeerde vanaf 1832 theologie in Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 42-43; Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 15) |
|
99 |
Ossian: eind achttiende eeuw publiceerde James Macpherson twee werken waarvan hij beweerde dat het vertalingen van werken van Ossian - een Schotse bard uit de derde eeuw - waren: Fingal (1762) en Temora (1763). Al snel ontstond er twijfel over de authenticiteit van het materiaal en vanaf 1805 stond vast dat het ging om een vermenging van oorspronkelijke Keltische sagen en strijdzangen en Macphersons fantasieën. (Stafford, The Sublime Savage, p. 1-4) |
|
101 |
Maria Stuart: (1542-1587), koningin van Schotland vanaf haar geboorte tot 1567, zat jarenlang gevangen en werd op beschuldiging van hoogverraad en samenzwering tegen koningin Elisabeth i van Engeland onthoofd. |
|
103 |
hare gemartelde Majesteit: verwijzing naar Vondels drama Maria Stuart of Gemartelde majesteit (1646). |
|
104-105 |
Professor Nieuwenhuis: Jacob Nieuwenhuis (1777-1857), van 1822 tot 1843 hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Leiden. |
|
113-114 |
Oldenbarneveld [...] Maurits: Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), raadpensionaris onder stadhouder Maurits (1567-1625), vanaf 1618 prins van Oranje. |
|
119 |
Van Speyk: Jan Carel Josephus van Speyk (1802-1831), Nederlands marineofficier, verheerlijkt om zijn heldenrol tijdens de Belgische Opstand. Op 27 oktober 1830 nam hij deel aan het bombardement van Antwerpen en bleef in de daaropvolgende periode van wapenstilstand met zijn kanonneerboot in de Scheldehaven liggen. Een volksmenigte bestormde de boot op 5 februari 1831, maar Van Speyk weigerde zich over te geven en liet zichzelf met het schip en allen die aan boord waren de lucht in vliegen. |
|
124 |
Scriblerus: de fictieve veelschrijver Martinus Scriblerus, het pseudoniem waaronder Arbuthnot, Pope, Swift en andere leden van de rond 1713 gevormde |
| |
| |
|
Scriblerus Club de pretentieuze schijneruditie van hun tijdgenoten aan de kaak stelden. |
|
125 |
door de glazen: waarschijnlijk: door de ruiten van een vitrine. |
|
127 |
Scriverius: Petrus Scriverius, eigenlijk Pieter Schrijver (1576-1660), Nederlands historicus en letterkundige. |
|
129 |
Hobein: Jacob Hobein (1810-1888), matroos bij de Nederlandse marine, redde de vaderlandse vlag uit handen van de Belgen tijdens vijandelijkheden bij Philippine (Zeeuws-Vlaanderen) op 19 maart 1831. (Lastdrager, Geschiedenissen van Nederland, p. 355-356) |
|
130 |
Wyttenbach: Daniel Albert Wyttenbach (1746-1820), van 1799 tot 1817 hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren aan de Leidse universiteit. |
|
130-131 |
Hemsterhuis: een beroemd geslacht van Nederlandse geleerden. Hier wordt waarschijnlijk de invloedrijke filosoof Franciscus Hemsterhuis (1721-1790) bedoeld of de Leidse hoogleraar bespiegelende wijsbegeerte en letteren Tiberius Hemsterhuis (1685-1766; hoogleraar 1740-1765). |
|
133 |
Boerhaave: Hermannus Boerhaave (1668-1738), vanaf 1701 lector en van 1709 tot 1738 hoogleraar geneeskunde te Leiden. |
|
137 |
stoffel: sukkel. |
|
141 |
tabakswater: water waarin tabak getrokken is, gebruikt om luizen te verdelgen. |
|
144 |
eene wel versnedene pen: een goed geslepen ganzeveer. |
|
146 |
valt [...] in den dut: niet alleen ‘valt in slaap’, maar ook ‘raakt van het rechte spoor’. Een ‘dut’ is bovendien een merk op muntstukken. |
|
146 |
vigilant: wakkere (jongen). |
|
155 |
numismaticul: munt- of penningkennertje; vergelijk de Latijnse vorming van verkleinwoorden: homo-homunculus (mens-mensje). Tevens een woordspeling met ‘kul’: onzin; lul. |
|
156 |
Bom [...] Die woont op het Water: zie Ophelderingen, 77-79 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
158-163 |
de laatste prent van de Kroeg [...] tusschen Jachin en Boaz [...] met zijn rug naar het publiek [...] 'T is Keschiebie van Harre: verwijzing naar de lithografie, die Leendert Springer in 1837 had gemaakt van de 3-oktoberviering op sociëteit Minerva in de tijd dat deze nog gevestigd was in de ‘Twee Kolommen’ in de Breestraat, wijk 4, nr. 296 (nu nr. 121). (Zie afbeelding 20; Beelaerts van Blokland, Minerva, p. 20-22) De kolommen waaraan het lokaal zijn naam dankte, zijn hierop duidelijk te zien. Kole noemt ze Jachin en Boaz naar de twee pilaren in de tempel van Salomo (1 Koningen 7:21; 2 Kronieken 3:17). |
|
Keschiebie van Harre: verwijst naar een reëel persoon, namelijk Karel Frans Antoon Hubert de Kesschietre van Havre, rechtenstudent te Leiden, geboren in 1812 en overleden op 21 april 1836. (Minerva. Tijdschrift voor studenten, 1835-1836, Akademische berigten en boekbeschouwing, p. 233; cbg Den Haag: Advertenties; cbg Den Haag: gemeente Gemert: bs) De Studenten-Almanak voor 1836 had zijn naam verbasterd tot ‘Kesschiebie van Harre’ (en vermeldde overigens ook verkeerde voorletters), vandaar de hilariteit die ontstaat wanneer Chrisje opmerkt dat hij hem niet heeft gekend. Als de persoon tussen de pilaren inderdaad Kesschietre van Havre voorstelt, is dat wel opmerkelijk omdat deze toen immers al was overleden; wellicht is dat de reden dat hij ruggelings is afgebeeld. |
|
180 |
Staats: Abraham Adrianus Staats (1804-1880), kapper in de Maarsmansteeg, wijk 4, nr. 87 (nu nr. 11). (ga Leiden: br en bs) |
|
181 |
krulhond: poedel. |
|
191 |
van der Chys: Pieter Otto van der Chijs (1802-1867), van 1835 tot 1867 directeur van het academisch Penningkabinet met de titel van buitengewoon hoogleraar. |
|
36. Pieter Otto van der Chijs
|
| |
| |
192-193 |
eene Academie van zeshonderd jongelui: voor het collegejaar 1839-1840 stonden in Leiden 614 studenten ingeschreven, 492 van hen studeerden al aan de universiteit, 122 waren bezig met de vooropleiding aan een Atheneum elders in het land. Om de studie te voltooien moesten Atheneumstudenten volgens het Organiek Besluit nog één of twee jaar colleges volgen aan de universiteit. (Studenten-Almanak voor 1840, p. 74; Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 46 en 47) |
|
194-195 |
Bellamij had er eene, die heette Jonas, omdat ze elke drie dagen leeg moest: de dichter Jacobus Bellamy (1757-1786) was een stevig drinker. Een vriend van hem schreef: ‘Ja, hij kon veel, zeer veel geestige dranken verdragen, en gebruikte er, daar zulks hem schijnbaar niet aandeed, nu en dan wel eens meer van, dan voor zijne gezondheid, vooral voor zijne podagreuze gesteldheid, dienstig was’. (Ockerse en Kleyn-Ockerse, Jakobus Bellamy, p. 204)
De jeneverfles wordt vernoemd naar de profeet Jona(s) uit het gelijknamige Bijbelboek, die werd opgeslokt door een walvis en na drie dagen weer werd uitgespuwd. |
|
197-198 |
een penning op Francina Baane, met het randschrift: Sic transit gloria mundi: Francina Baane (1758-1837) was beroemd als ‘Fillis’ in Bellamy's liefdeslyriek. Sinds 1780 waren zij verloofd, maar van een huwelijk kwam het nooit: Bellamy stierf al in 1786, achtentwintig jaar jong. Een halve eeuw later stierf Francina. Ze was nog altijd ongehuwd en werd bezongen als een toonbeeld van liefde en trouw. (Nijland, Jacobus Bellamy, dl. 1, p. xxxix en 18; Anoniem, Jacobus Bellamy, p. 31-32) Kortom: Sic transit gloria mundi: Zo vergaat de heerlijkheid der wereld. |
|
202 |
Het waren munten: tegenover ‘penningen’ voor familie- en gedenkpenningen. |
|
214-217 |
De Joodsche wandelaar...Hij heeft vervloekt het land: lied in deze vorm niet aangetroffen. |
|
219 |
De groenen zijn dood: toespeling op de afschaffing van de ontgroening in 1839, toen het lsc werd opgericht. |
|
226-228 |
Primo [...] secundo [...] tertio: ten eerste [...] ten tweede [...] ten derde. |
|
226 |
die uit de Chûte van Lamartine, (deel ii, bl. 35): in het epos La chute d'un ange (1838) van de Franse romantische dichter Alphonse Marie Louis Prat de Lamartine (1790-1869) komt een arend voor, die de dichter helpt om de goddelijke boodschap wereldkundig te maken: ‘L'aigle [...] Dirigé par mon doigt’ (de arend, gestuurd door mijn vinger). (La chute d'un ange, dl. 2, p. 35-36) Zie ook Ophelderingen, 81-105 en de daarbij behorende annotatie. |
| |
| |
227 |
die van prins Napoleon: prins Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte (1808-1873) voerde een streng gestileerde arend in zijn wapen. |
|
228-229 |
die daar op den penning op Paganini: in 1831 was een penning uitgebracht ter ere van de virtuoze Italiaanse violist Niccolò Paganini (1784-1840). Op de voorzijde staat het portret van Paganini, met daaronder de naam van de ontwerper van de munt, A. Bovy. Op de keerzijde is een vliegende arend afgebeeld met in zijn bek een viool en in zijn klauwen strijkstokken, palmtakken en twee kransen. (Rijksmuseum het Koninklijk Penningkabinet Leiden: inventarisnr. 8800) |
|
37. Penning Paganini (links voorzijde, rechts achterzijde)
|
241 |
cachueel: casueel: toevallig. |
|
252 |
Beotie, Beotie: dom, dom! Naar de bewoners van het oudgriekse Beotië die de naam hadden dom en lomp te zijn. |
|
265 |
Kole: zie Ophelderingen, 107. |
|
276-277 |
en het zeldzame alleen, zoo als van Effen, meen ik, zegt, kan bij mij de plaats van schoonheid nooit bekleeden: citaat uit De Hollandsche Spectator, vertoog nr. 188 (14 augustus 1733) van Justus van Effen (1684-1735). (Van Effen, Hollandsche Spectator, dl. 4, p. 97) |
|
283 |
aanbelang: groot belang. |
|
284 |
piquante: interessante. |
| |
| |
288-310 |
Geschiedenis, zegt men...zullen de medailles werkelijk populair, werkelijk gedenkteekenen wezen: in de Ophelderingen, 109-110 verwijst Klikspaan voor de hier verwoorde mening over de numismatiek naar de verhandeling van de eerder genoemde Van der Chijs: Beknopte verhandeling over het nut der beoefening van de algemeene, dat is: oude, middeleeuwsche en hedendaagsche munt- en penningkunde (1829). Allereerst wijst Van der Chijs op het nut voor de algemene geschiedenis: reeksen munten en gedenkpenningen kunnen een hulpmiddel zijn om de volgorde van wereldgebeurtenissen, zoals de opvolging van vorsten, te achterhalen. Hij lijkt de geschiedenis inderdaad enkel als chronologie te beschouwen (vergelijk r. 288-290), als een rij jaartallen en feiten. (Van der Chijs, p. 3-8) Het idee dat penningen gedenktekenen zijn van een belangrijke daad of persoon (vergelijk r. 292-294) komt bij Van der Chijs naar voren in de volgende uitspraak: ‘Maar, wat meer zegt [dan de opvolging der vorsten], hoe gemakkelijk kunnen wij ons de voornaamste daden van hun bestuur in het hoofd prenten door middel der Gedenkpenningen, onder hunne regeringen geslagen.’ (Van der Chijs, Beknopte verhandeling, p. 7) |
|
302-303 |
willempjes: gouden munten ter waarde van tien gulden, zo genoemd omdat koning Willem i erop stond afgebeeld. |
|
303 |
maffen: kwartjes. |
|
307 |
moneta: muntgeld. |
|
308 |
metalla: metalen. |
|
317 |
nesten: prullen. |
|
317-318 |
duiten: koperen munten ter waarde van één achtste stuiver. |
|
331 |
wellust: plezier. |
|
349 |
gortentelders: bemoeiallen. |
|
349 |
servum pecus: uit Horatius, Epistulae i, xix, 19: ‘o imitatores, servum pecus’: o, navolgers, slaafs vee. |
|
366 |
en: moet hier betekenen: zelfs. |
|
376-377 |
Hoog Mogenden: titel van de leden van de Staten-Generaal. |
| |
| |
383 |
eigen gatjes kinderen: egoïsten? Vergelijk de uitdrukking: ieder bergt zijn eigen gat, zorgt alleen voor zichzelf. |
|
385-386 |
Staten/Praten: mogelijk een citaat; niet gevonden. |
|
387 |
aangaan: tekeergaan. |
|
|