| |
| |
| |
4.3.9 VI. De aflegger
vooraf |
In deze schets speelt de Leidse kermis een belangrijke rol. Deze duurde van hemelvaartsdag tot Pinksteren; in 1840 was dat van 28 mei tot 8 juni. Klikspaan sluit in ‘De aflegger’ (datering omslag: 14 juni 1840) nauw aan bij die actualiteit. Voor de annotaties is veelvuldig gebruik gemaakt van de Leydsche Courant, 27 mei-8 juni 1840.
Het personage Gustaaf van Yken, Rotterodamensis (r. 49) vertoont verschillende overeenkomsten met de student Gerrit van de Linde (1808-1858), alias De Schoolmeester. Ook Van de Linde (vanaf 1825 student theologie in Leiden) moest Leiden hals over kop verlaten en liet bij zijn vertrek enorme schulden achter. (Mathijsen e.a., Schandaal in Leiden) Beiden zijn ‘Rotterodamensis’: uit Rotterdam. Vergelijk ook hun namen: G. van de Linde(boom) en G. van Y/Eiken(boom). Zie verder de noot bij r. 159-160 over de redenen van het plotselinge vertrek van Gerrit van de Linde en over de manier waarop Klikspaan deze beroemde aflegger in zijn schets laat fungeren. |
|
34. Gerrit van de Linde
|
| |
| |
motto |
Geen roem wacht elken Muzenzoon: op 22 juni 1836 promoveerde de Rotterdamse student Pieter van der Hoeven (1813-1875) in Leiden tot doctor in het Romeins en Hedendaags recht. (ga Rotterdam: br en bs) Achterin zijn dissertatie, De assecuratione maritima, is een promotievers van Van der Meer van Kuffeler opgenomen, met daarin de volgende regels: ‘Gij hebt met mannenkracht het strijdperk doorgestreden,/Niet allen mochten dus als gij dit pad betreden,/Geen roem wacht elken Muzenzoon.’ Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868) studeerde vanaf 1832 theologie in Leiden. Zie verder nog de annotatie bij Typen v, vooraf en r. 408-409. |
|
1 |
om den gouden rok: vanwege het mooie uniform. |
|
7-8 |
Op de collegies is even weinig jeugd te vinden als des nachts op de Ruïne diendersgespuis: de Ruïne, een groot, open terrein bij de Steenschuur, ontstaan in 1807 als gevolg van de ontploffing van een met kruit geladen schip, was Leidens bekendste tippelzone. (Dethmar, Freundliche Erinnerung an Holland, p. 93; Otgaar en Van Schaik, ‘Bordeelhoud(st)ers in Leiden 1853-1875’, p. 55) Tijdens de kermis stonden er verschillende attracties. |
|
8 |
Blondin: de uit Gent afkomstige Frans Erasmus (ca. 1780-ca. 1845), alias François Blondin, kwam met het Cirque Royal (ook: Cirque Olympique) naar de Leidse kermis. Op de Ruïne, in een tent met 640 zitplaatsen, vertoonde het Cirque een groot paardenspel: rijkunst, voltige en dressuur. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 75-76 en 79-85; Keyser e.a., Tweehonderd jaar circus in Nederland, p. 6; ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
8-9 |
turkt de vakerige en vorstelijke Leidenaars uit den slaap met zijne keteltrom: plaagt de slaperige Leidenaars in hun heerlijke (vanwege de ‘vorstelijke Leidenaars’: ze ‘slapen als een vorst’) slaap met zijn pauk. |
|
10 |
Hildebrandt heeft zijne camera obscura op de Vischbrug opgeslagen: optische attracties als de kijkkast en het panorama waren een vast onderdeel van de negentiende-eeuwse kermis. In 1840 kon men op de Visbrug bij de Hoogstraat een camera obscura bezichtigen: de bezoeker ging een donker vertrek binnen, waar via een kleine opening op één van de wanden beelden van de werkelijkheid verkleind werden geprojecteerd. De vertoner van de camera heette Samuel Glueckstein of L. Gluckstein (geen nadere gegevens bekend). (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841; Leydsche Courant, 3 en 8 juni 1840) Klikspaan doopt de kermisreiziger om tot Hildebrandt [sic], naar de schuilnaam Hildebrand waaronder Beets zijn Camera obscura (1839) publiceerde. In Na vijftig jaar zegt Beets zelf niet meer te weten wat ‘hem bewogen heeft om |
| |
| |
|
juist dien naam aan te nemen’, maar hij werd in ieder geval niet ontleend aan een kermisklant, ‘met wien hij niet dan na reeds drie jaren onder dien pseudoniem geschreven te hebben, en alleen door de Studententypen van Klikspaan kennis heeft gemaakt’. (Camera obscura, dl. 2, p. 296) |
|
35. Reclame voor kermisattractie
|
10-12 |
Niet ver van deze laatste... den diplomatischen vogel Paauw: tegenover de Vismarkt, aan de Nieuwe Rijn, wijk 7, nr. 27 (nu nr. 20), lag het café-biljart de Paauw. Het was al sinds de jaren twintig zeer geliefd bij studenten en volgens Klikspaan kon men hier zelfs de ijdele, arrogante diplomaat aantreffen die zich doorgaans met zijn soortgenoten afzonderde (vergelijk Typen iv, 346). (ga Leiden: Secretariearchief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1831-1835 en 1840-1842) |
|
12-14 |
eene lange groene bank en op den bovensten ijzeren bout van het hek [...] een smal plankje, tot borreltafeltje bestemd en ingerigt: zie de illustratie van Ver Huell bij deze schets. |
|
14 |
tours d'équilibre: evenwichtskunsten. |
|
14-15 |
Madame Schmidt: ‘mevrouw Schmidt’ (geen nadere gegevens bekend) was de ster van de uit Frankrijk afkomstige menagerie Schmidt. In 1863 vertoonde het gezelschap op de Amsterdamse kermis zijn kunsten. Er stonden nummers met wilde dieren op het programma, maar ook ‘zeer zeldzaam zoo gracieus ten uitvoer gebragte exercitiën door Mevrouw Schmidt’. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 143 en 156) Het is niet bekend of madame Schmidt ook optrad in Leiden in 1840. Mogelijk behoorde zij dat jaar tot het koorddansgezelschap van Etienne Dubros, dat voor negen dagen naar de Leidse kermis kwam. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
| |
| |
15-16 |
lamzalig als de totebel van den kraaijer aan de Witte Poort: slap als het visnet van de poortwachter bij de Witte Poort. Vergelijk wat Hildebrand in ‘De Leydsche peuëraar’ schreef over Leiden als de stad der vissers: ‘Het wapen der stad Leiden vertoont de sleutels van St. Pieter. Een onvergefelijke misslag! Het had zijn vischnet moeten wezen. Het is de stad der visscherij [...] Nader haar van den kant der Hoogewoerds-, der Koe-, der Witte-, der Rijnsburger-, der Marepoort, of van welke poort gij wilt: overal wappert u van de leuning der poortbrug een opgeheschen totebel tegen.’ (Camera obscura, dl. 1, p. 374)
Bij de stadspoorten werkten ambtenaren die onder meer belast waren met het innen van accijnzen op ingevoerde waar en die zorgden voor het openen en sluiten van de poort. Klikspaan duidt de poortwachter aan met ‘kraaijer’, een scheldwoord voor tolbeambten. |
|
19 |
café des paresseux: borreluur der luiaards. |
|
22 |
vestje en schall: niet gevonden; ‘schall’ staat voor ‘châle’: shawl. |
|
26 |
écharpe: halsdoekje, sjaal. |
|
39 |
slapende bakhuis: hier: achterste. |
|
52 |
gewacht: verwacht. |
|
55-56 |
rooken [...] doorrooken: hier: (veel) drinken. ‘Doorrooken’ wordt gebruikt wanneer iemand zoveel rookt dat de pijpenkop donkerbruin wordt, en in oneigenlijke zin ook met betrekking tot het rode gezicht van een stevig drinker: ‘Die kop heeft veel van doorrooken gekost’. (wnt iii, 2-3, 3032) De beeldspraak wordt aangehouden in het gebruik van ‘oliekoppen’ (r. 57): meerschuimen pijpenkoppen werden gekookt in lijnolie met wat kleurstof waardoor ze door het roken langzaamaan een donkerbruine kleur kregen met sierlijke vlammen. Later noemt Klikspaan de aflegger een ‘instortenden schoorsteen’ (r. 387). |
|
60 |
Piet de Stoomboot: waarschijnlijk een aanduiding voor iemand die geregeld bordelen bezoekt. In Leven xi, 32-34 is sprake van ‘de stoomfabrieken [...], waar kinderen tot Studiosi op, Studiosi tot grijsaards af worden gewonden’; in Leven xii, 387-389 worden de ‘stoomfabrieken’, ‘bloeijende jongelingen’ en ‘afgeleefde grijsaards’ genoemd in een context die duidelijk over prostitutie gaat. Het woord ‘stoomertje’ werd wel gebruikt voor iemand die wild tekeer was gegaan en daarbij een geslachtsziekte had opgelopen. (Molewater, Studentendagboek 1833-1835, p. 81) |
|
65 |
al evel: niettemin. |
| |
| |
67 |
den bravo: Leids straattype (zie ook Leven iv, 778-780 en het Naschrift van Bijloop, 85-86). Iemand met de naam Bravo komt niet voor in de bevolkingsen volkstellingsregisters van Leiden. Misschien verwijst Klikspaan naar Evert Bre(e)vé (1786-1844; zie verder de annotatie bij Leven iv, 778-779). Mogelijk ook werd de man ‘bravo’ (gehuurde sluipmoordenaar) genoemd vanwege de bescherming die hij studenten bood. |
|
67 |
van de Stook: er was in die tijd geen hospes of hospita met deze naam. |
|
69 |
bij mooije Grietje in de wafelkraam: een portret van de wafelbakster Grietje (geen nadere gegevens bekend) verscheen bij Arnz volgens het Naschrift bij Bijloop, 98-100. De firma A. Arnz en Comp. te Leiden was gespecialiseerd in de uitgaven van litho's. (Dongelmans, Van Alkmaar tot Zwijndrecht, p. 151) De bedoelde prent is niet gevonden. |
|
81 |
van Zaanen, de oppasser: Abraham van Zaanen (1808-1861) was oppasser van beroep; hij woonde in de Nieuwstraat, wijk 7, nr. 1033 (nu nr. 20). (ga Leiden: br en bs) |
|
97-98 |
imperturbabel: onverstoorbaar. |
|
105 |
Lingen: het Duitse Lingen had van 1685 tot 1819 een universiteit. |
|
111-112 |
rekeningen [...] ten bedrage, zoo men zegt, van vijf duizend gulden: ter vergelijking: de kosten voor levensonderhoud van een student (maaltijden, drank, zakgeld) werden geschat op vierhonderdtachtig gulden per jaar. (Tydeman, Consideratiën, p. 44) Studenten hadden bij de Leidse middenstand vaak enorme schulden die pas na het beëindigen van de studie werden betaald. |
|
115 |
Zuur, den huurkoetsier: Anthonius Johannes Zuur (1810-1872), verhuurder van paarden en rijtuigen op de Koepoortsgracht, wijk 2, nr. 97 (nu nr. 34). (ga Leiden: br, bs en Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
116 |
Lisse: populaire uitgaansplaats voor studenten, vooral vanwege hotel-café-restaurant De Witte Zwaan. |
|
117 |
Zomerzorg: bekend hotel-café-restaurant in de duinen bij Bloemendaal, dat tot de jaren zestig van de negentiende eeuw heeft bestaan. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 327) |
|
117 |
de vieren: rijtuig dat getrokken wordt door vier paarden. |
| |
| |
120 |
Hoogstraten, een banketbakker: Willem Hoogenstraten (1809-?) was banketbakker op het Gangetje, wijk 4, nr. 2 (nu Botermarkt 29). (ga Leiden: br en bs) |
|
124-125 |
Chambertin: een rode Bourgogne. |
|
126 |
trois moulins: Château Trois-Moulins, een rode Bordeaux. |
|
126 |
gruau la rose: Château Gruaud-Larose, een rode Bordeaux. |
|
136 |
dette d'honneur: ereschuld. |
|
147 |
aanmerkingen: ook in neutrale zin voor ‘opmerkingen’. |
|
150 |
pretensiën: schuldvorderingen. |
|
157-158 |
het testimonium van goed gedrag voor zijn Proponents: om beroepbaar te zijn in de hervormde kerk moesten studenten theologie een proponentsexamen voor een commissie van predikanten afleggen. Om toegelaten te worden tot dit examen moest de student niet alleen aan verschillende studie-eisen hebben voldaan, hij had ook een kerkelijke attestatie nodig en een getuigschrift van ‘goed zedelijk gedrag’ van de theologische faculteit. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1831: kb van 30 december 1831: Reglement op het examen en de toelating tot het Leeraarambt in de Hervormde Kerk, art. 14) |
|
159-160 |
Is dat om dat kind...Niemand weet het regte, maar daar zit meer achter: blijkbaar heeft Gerrit van de Linde niet alleen model gestaan voor Gustaaf van Yken, maar ook voor de aflegger Willem Oppert. Hier wordt gezinspeeld op de affaire uit 1825: Van de Linde had een meisje zwanger gemaakt en het ook nog eens aangelegd met de vrouw van de Leidse hoogleraar wis- en natuurkunde A.H. van der Boon Mesch. Van de Linde vertrok op stel en sprong naar Engeland; zijn studie (hij was net als Oppert theologiestudent) heeft hij nooit afgerond. (Mathijsen e.a., Schandaal in Leiden) |
|
170 |
koornbeurs: de Koornbeurs of Koornbrug over de Nieuwe Rijn is vlak bij de Paauw. De ‘Aflegger van het Rapenburg’ (r. 162) dankt zijn bijnaam aan het overmatig gebruik van korenwijn (jenever). |
|
184 |
Cent: niet geïdentificeerd; waarschijnlijk is het de voornaam (Vincent) van de cafébediende. Zie ook het Naschrift van Bijloop, 86. |
|
184 |
leggen het af: hier: breken. |
| |
| |
186 |
fecit: hier: dader; eigenlijk een aanduiding op kunstwerken: hij heeft het gemaakt. |
|
206 |
groom: rijknecht. |
|
217-224 |
eene lange figuur [...] het beest doet geen kwaad: waarschijnlijk een verwijzing naar Klikspaan: in de inleiding van Typen wordt gesuggereerd dat hij ‘eene lange figuur’ (r. 3) is die niets kwaads in de zin heeft. |
|
228 |
eene Amsterdamsche verhuisslee: voor het vervoer van personen en goederen werd - het hele jaar door, op de toen nog onverharde wegen - gebruik gemaakt van sleden, vooral in Amsterdam. (Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, dl. 4, 1e stuk, p. 241-244) |
|
229 |
den Rijn: de Nieuwe Rijn, waaraan de Paauw gelegen is. |
|
237 |
Omnia mecum porto: al mijn bezittingen draag ik bij mij. Vergelijk Cicero, Paradoxa Stoicorum, 8. |
|
243 |
trein: stoet. |
|
251 |
far niente: niets doen. |
|
255 |
zijn ligchaam te versjouwen: zich uit te putten door een losbandige levenswandel. |
|
257 |
niet dan: slechts. |
|
258 |
Joe, the fat boy: de trage, slaperige bediende uit The Posthumous Papers of The Pickwick Club (1836-1837) van Charles Dickens. De komische lotgevallen van de Pickwick-leden waren enorm populair bij studenten. (Ophelderingen, 73) |
|
261-262 |
het Haagsche bosch: wandelpark in Den Haag. |
|
262 |
voor Stoffels deur in den Haarlemmerhout: Franciscus Xavier de Severin Stoffels (1802-?), sinds 1830 herbergier en sinds 1837 ook eigenaar van Het Wapen van Amsterdam in het wandelpark de Haarlemmerhout, op de grens van Haarlem en Heemstede. (Welsink, ‘Camera Obscura annotata iii’) |
|
271 |
naar de West: mensen die geen kans (meer) hadden op een carrière in Nederland, zochten hun heil vaak in de koloniën, Suriname en Antillen (de West) of Nederlands-Indië (de Oost). |
| |
| |
283-284 |
de oudste onzer Hoogescholen: de Leidse universiteit, gesticht op 8 februari 1575. |
|
286 |
Latium: landschap in Midden-Italië, waarin Rome gelegen is. |
|
287 |
Quis erat Patroclus? Quodnam tempus? A quo verbo: Wie was Patroclus? In welke (grammaticale) tijd? Van welk werkwoord? Patroclus was een Griekse held in de Trojaanse oorlog. |
|
291-292 |
het kleine boekje van Nieuwpoort: een samenvatting voor de hoogste klassen van de Latijnse school, in de vorm van vragen en antwoorden, van het handboek van Willem (Guilhelmus) Hendrik Nieupoort (1674-1730) over de Romeinse oudheden. De samenvatting was van de hand van F.A. Bosse: Antiquitatum Romanarum brevis descriptio G.H. Neoportio concinnata, in usum scholarum (1828). Het oorspronkelijke werk van Nieuwpoort, Rituum, qui olim apud Romanos obtinuerunt, succinta explicatio, dateert van 1712. |
|
295 |
doldriftigheid: onbezonnenheid. |
|
297 |
zedig: beleefd. |
|
299-300 |
hem zich [...] aangetrokken...hebben: zich over hem ontfermd hebben. |
|
310-311 |
de Opera: de Haagse Schouwburg was gevestigd aan het Korte Voorhout. (Gids van 's-Gravenhage, p. 113) |
|
311 |
in den hollen nacht: in het holst van de nacht. |
|
311 |
holde er zich [...] uit: was aan het eind van zijn krachten. |
|
314 |
den Amerikaan van Blanus: waarschijnlijk een artiest uit het circus van Jacob Blanus (ca. 1770-1871 [sic]) of Mozes Blanus (ca. 1786-1863). Beiden kwamen in 1840 met een klein acrobatengezelschap naar de Leidse kermis, Jacob met koorddansers, Mozes met paardrijders. Van Jacob Blanus is uit latere jaren bekend dat hij optrad met circussen waartoe ook Amerikanen behoorden. (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841; Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 95 en 100) |
|
325-345 |
Art. 92...Art. 93...Art. 99...Wet van 2 Augustus 1815. Art. 5... Wet van 9 September 1826: bedoeld is het Organiek Besluit van 2 augustus 1815, de eerste wettelijke regeling op het hoger onderwijs in Nederland. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) Onderdelen werden nader geregeld in Koninklijke Besluiten. Zo had de wet van 9 september 1826 uitsluitend |
| |
| |
|
betrekking op het onderwijs in de wiskunde. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1826, 1e stuk: Besluit van 9 september 1826)
Met de hier aangehaalde artikelen verzet Klikspaan zich tegen bepaalde eisen waarvan hij het nut voor de uiteindelijke afstudeerrichting blijkbaar in twijfel trekt (de eisen die hij weglaat in artikel 92 en 93 betreffen colleges wis- en natuurkunde). Voor studenten rechten, theologie en geneeskunde bestond de propedeuse grotendeels uit onderdelen buiten de eigen faculteit. Ook in latere fasen van deze studies, en ook bij letteren en wis- en natuurkunde, waren de vereisten breed. Enige verwarrende termen uit de geciteerde wetsartikelen verdienen hier toelichting. Bij artikel 92: de studie der wis- en natuurkunde heeft geen propedeutische fase; met ‘voorbereidende fase voor het doctoraat’ wordt de graad van kandidaat bedoeld. Bij volgende artikelen: ‘candidaatschap’ betreft de propedeuse, die te beschouwen is als een aangepast kandidaatsgedeelte in de letteren, dan wel wis- en natuurkunde. Hierop volgde het eigenlijke kandidaats in de gekozen studie. |
|
343 |
reken- en stelkunst: rekenkunde en stelkunde of algebra. |
|
346-347 |
latijnsche-schoolwerk: volgens het Organiek Besluit moest er op de Latijnse school les worden gegeven in Latijn en Grieks, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en Griekse en Latijnse mythologie. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 9 en 10) |
|
350 |
in acht maanden tijds: officieel waren er drie maanden vakantie (twee weken met kerst, twee weken met Pasen en twee maanden zomervakantie). In de praktijk kon dit uitlopen tot vier of vijf maanden. (ara Den Haag: Archieven van de Algemeene Staatssecretarie en het Kabinet des Konings 1813-1840: kb van 8 september 1827, art. 1; Beets, Dagboek, passim; Kan, Hooger onderwijs, p. 12; Studenten-Almanak voor 1842, p. 175) |
|
357 |
partes: stukken ter vertaling. |
|
361 |
één ding slechts verzacht hun harde lot: waarschijnlijk een toespeling op het financiële voordeel voor de hoogleraren die de propedeutische colleges moesten geven: buiten het salaris ontving een hoogleraar per college rechtstreeks van de studenten het verschuldigde collegegeld. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 132 en 135)
‘Conf. Dissertatio: de maffibus’, zegt Klikspaan in de Ophelderingen, 75: Vergelijk (Confer) de dissertatie ‘de maffibus’. Waarschijnlijk gaat het om een komisch geschrift in pseudo-Latijn, mogelijk een prulschrift van een groen (als parodie op de dissertatie), waarbij ‘de maffibus’ vertaald kan worden met ‘over de kwartjes’ (maffen). |
| |
| |
362 |
Rijden: blunderen (tijdens een examen). |
|
364 |
geschoten bokken: gemaakte blunders. |
|
366 |
getravailleerd: gekweld. |
|
374 |
Peccavi: ik heb gezondigd. |
|
381-382 |
het eene jaar vóór het andere na: jaar in, jaar uit. |
|
384 |
de fransche school: kinderen uit de gegoede burgerij bezochten doorgaans de Franse school. Anders dan de Latijnse school was deze niet bedoeld als voorbereiding op de universiteit, maar meer gericht op de praktijk. In de regel werd er onderwijs gegeven in moderne talen, wiskunde, boekhouden, geschiedenis en aardrijkskunde. De voertaal was Frans. (Boekholt en De Booy, Geschiedenis van de school in Nederland, p. 121) |
|
403-404 |
dieper en dieper, als het zeewater te Katwijk in de gradeermachine: in Katwijk stond vanaf 1809 het enige Nederlandse gradeerwerk, een toestel om zout uit zeewater te winnen. Het water liep er van een hoogte van tien meter via steeds lager gelegen schotten naar een vergaarbak voor het steeds sterker geconcentreerde water. (Mulder, Het gradeerwerk te Katwijk, p. 8 en Eerste bijlage, p. 75) |
|
404 |
jouisserende: genietend. |
|
419 |
schoft: schaft. |
|
|