| |
| |
| |
4.3.8 V. De student-autheur
vooraf |
Er zijn verschillende aanwijzingen dat Klikspaan zich voor bepaalde personages in deze schets heeft laten inspireren door reële personen. De student-auteur Verbees vertoont trekken van Nicolaas Beets (1814-1903), die vanaf 1833 theologie in Leiden studeerde. De overeenkomst in naam wijst in die richting, evenals de overeenkomst in studie (vergelijk r. 27-28). Beets was de voornaamste representant van de Byron-fascinatie, waarover Klikspaan schrijft; hij vertaalde werk van de Engelse romanticus en publiceerde dichtverhalen in Byroniaanse trant. Ook andere literaire activiteiten stemmen voor een groot deel overeen (zie de annotaties hierna). Tenslotte wijst de grap in r. 60 in de richting van Beets; Klikspaan laat Verbees zich vergissen in een kwestie die betrekking heeft op zijn reële pendant. |
|
27. Nicolaas Beets
|
|
Ook Piet Zwaan, afkomstig uit de Zaan, de oudste uit een gezin met twaalf kinderen (r. 273-275), gaat waarschijnlijk terug op een reëel persoon. In de periode rond het verschijnen van ‘De student-autheur’ stonden twee personen uit de Zaanstreek ingeschreven, wier naam een treffende overeenkomst vertoont met die van Zwaan: de gebroeders Cornelis (1814-1881; student theolo- |
| |
| |
|
gie, later medicijnen, vanaf 1833) en Jan (1819-1894; student medicijnen vanaf 1836) Swaving. Zij kwamen uit een gezin met elf kinderen. (ga Koog aan de Zaan: br en bs) Piet Zwaan was volgens Klikspaans beschrijving nauw betrokken bij de Studenten-Almanak. Dat wordt wat Jan Swaving betreft bevestigd door een illustratie van Alexander Ver Huell in de Studenten-Almanak voor 1841 (tussen p. 188 en 189). De prent vertoont de studenten op de Sociëteit bij het verschijnen van de nieuwe Almanak; de student die ‘de hand uitstrekt naar het lang verbeide boekske’ is de medicus J. Swaving. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 26)
Overigens bevat de beschrijving van Zwaan ook een verborgen toespeling op de literaire activiteiten van Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868), vanaf 1832 student theologie te Leiden. Volgens Van Kuffeler had Klikspaan hem ‘voor hochet’ (nietigheid, wissewasje) van zijn ‘autheurs aardigheden’ gekozen; de verwijzing naar het promotievers in r. 408-409 gaat terug op een bestaand vers van Van Kuffeler. (Kets-Vree, ‘Onbekende brieven aan Kneppelhout over zijn Studentenschetsen’, p. 10-12 en 19)
Zie Ophelderingen, 22-23 voor informatie over de illustratie bij deze schets. |
|
28. De verschijning van de Studenten-Almanak
|
| |
| |
|
29. Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler
|
|
motto |
De plant draagt bloesem,/ Voor nog natuur haar bladren geeft: Hajo Albert Spandaw (1777-1855) bespot in ‘Lof der eigenliefde’ (1833) waanwijze jonge kinderen en vooral hun eerzuchtige ouders, die genieën van hen willen maken. Strofe 27 begint als volgt: ‘Het zaad der eerzucht in den boezem,/Dat vroege ontwikkling noodig heeft,/Ontkiemt nu snel; de plant draagt bloesem,/Voor nog natuur haar bladren geeft./Heil ons, die dezen kunstgroei zagen!’ (Spandaw, Gedichten, dl. 2, p. 12) |
|
5-6 |
lord Byrons coquetterie: het romantische oeuvre van George Gordon, Lord Byron (1788-1824) was populair onder een bepaalde groep studenten. De trotse, grillige en hartstochtelijke Byroniaanse held sprak zeer tot de verbeelding, evenals de excentrieke persoonlijkheid van Byron zelf. Rond 1835 verschenen er, onder andere in de Studenten-Almanak, veel navolgingen en vertalingen van zijn werk. |
|
12-13 |
toen mijn vriend van Eider studeerde waren er nog geene Student-autheurs: in Kneppelhouts studentenjaren wel: de letterlievende jongelingen hadden zich in 1833 verenigd in de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, waar zij zich toelegden op de voordracht van (vooral) poëzie. De eerste jaren behoorden onder anderen Beets, Kneppelhout, Johannes Petrus Hasebroek, Bernard Gewin, Laurens Beynen en Jan Bastiaan Molewater tot de leden. De Rederijkers waren ook actief in andere literaire gezelschappen en in leesclubs. De Studenten-Almanak bereikte door hun bemoeienis en bijdragen een hoog peil. Beets, Kneppelhout en Hasebroek kregen landelijk bekendheid. De voorkeur van de student-auteurs ging uit naar de romantische literatuur. Beets was vooral op Engeland gericht, Kneppelhout had een voorliefde voor de Franse romantiek - Hugo, De Lamartine, Lamennais -, Hasebroek voor Goethe en Schiller. |
| |
| |
14 |
vervuld: vol. |
|
15 |
commercers: kaartspelers. |
|
15-16 |
vlugschriftenlezers: er verschenen talloze pamfletten over allerlei actuele onderwerpen. Kranten gingen zich steeds meer politiek profileren, maar vlugschriften speelden op politiek gebied toch nog altijd een belangrijker rol. (Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, p. 150) |
|
16 |
slaat een [...] kout: maakt een [...] praatje. |
|
27-28 |
Studiosus theologiae Verbees: de student in de theologie Verbees. |
|
35 |
Den Gids: literair en algemeen cultureel tijdschrift, opgericht door E.J. Potgieter. Het blad verscheen voor het eerst in 1837 en was met name vernieuwend op literair gebied. |
|
39-40 |
Hij raadt naar de Redactie, deelt [...] mede [...] dat Beets tegenwoordig aan het hoofd staat: de namen van de redactieleden werden aanvankelijk niet gegeven; boekbeoordelingen waren meestal anoniem of met initialen ondertekend. |
|
40-43 |
en [dat] de beoordeelingen van Elize en de Engelschen te Rome stellig van Van Lennep moeten wezen, daar niemand beter...een dergelijken tak van letterkunde zou kunnen waarderen: de genoemde recensies verschenen in de derde (1839; Boekbeoordeelingen, p. 488-496 en 532-541) en vierde jaargang (1840; Boekbeoordeelingen, p. 133-143) van De Gids, maar waren niet van Van Lennep. De bespreking van Elize door de schrijfster van Te Laat, was ondertekend met b., de initiaal van redacteur R.C. Bakhuizen van den Brink. De schrijfster van deze zedenroman uit 1839 was Elisabeth Johanna Hasebroek. De recensie van de historische roman van A.L.G. Bosboom-Toussaint, De Engelschen te Rome: Romantische episode uit de regering van Paus Sixtus v (1839) verscheen anoniem. Later bleek ook deze beoordeling van de hand van Bakhuizen van den Brink te zijn. (Register op De Gids, 1837-1876, p. 46) Jacob van Lennep (1802-1868) heeft nooit in De Gids gepubliceerd. Zijn eerste historische roman, De Pleegzoon, verscheen in 1833, De roos van Dekama dateert van 1836. |
|
45 |
het Mengelwerk: De Gids bestond uit twee afdelingen: ‘Boekbeoordeelingen’ (van literaire en wetenschappelijke werken) en ‘Mengelingen’: poëzie en literair en wetenschappelijk proza. |
|
45-46 |
een stuk getiteld Lucie en onderteekend j.f.o. Verbees ontdekt op de inhoudsopgave van den omslag dat die o. Oltmans is: de novelle ‘Lucie’ van Jan Frederik Oltmans (1806- |
| |
| |
|
1854) verscheen in de vierde jaargang (1840; Mengelingen, p. 49-72 en 88-112), alleen ondertekend met initialen. De volledige naam van de auteur staat vermeld in de inhoudsopgave. |
|
50-51 |
den schrijver van den Schaapherder: in 1838 publiceerde Oltmans onder de schuilnaam J. van den Hage de historische roman De schaapherder, een verhaal uit den Utrechtschen oorlog van 1481-1483. |
|
51-52 |
De vaderlandsche Letteroefeningen verfoeit hij natuurlijkerwijze, als den vijand van den beginne van den Gids: Potgieter opende in de prospectus van De Gids (1836) de aanval op de zelfvoldane, conservatieve kritiek van De Vaderlandsche Letteroefeningen, opgericht in 1761 en lange tijd het meest gezaghebbende literaire tijdschrift. De ondertitel van De Gids, Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen, was direct tegen de concurrent gericht. De jonge Beets had in de oude Letteroefeningen zijn meest geduchte tegenstander. Terwijl zijn romantisch werk van verschillende zijden welwillende tot juichende bijval kreeg, waren de kritieken in de Letteroefeningen matig en soms zeer onaangenaam. In een brief aan Kneppelhout toonde Beets zich gebelgd over de aanval die hij naar aanleiding van Jose te verduren kreeg van ‘dat oudemannenhuis’. (Mathijsen, ‘Fragmenten uit de correspondentie Beets-Kneppelhout’, p. 39) Ook de beoordeling van de Camera obscura in de Letteroefeningen van 1840 was zeer zuinig. (Jacobi en Relleke, ‘Een “echt Kritiesch Tijdschrift”: 1837-1843’, p. 8-11) |
|
55 |
de kliek van IJntema: Jacob Wijbrand Yntema (1779-1858) had jarenlang zijn stempel gedrukt op De Vaderlandsche Letteroefeningen. Vanaf 1801 was hij medewerker van het blad en vanaf 1813 hoofdredacteur. In 1838 droeg hij het redacteurschap over aan anderen. Hij bleef nog wel mede-uitgever, maar de rol van de Letteroefeningen was zonder de inhoudelijke bemoeienis van Yntema ook in conservatieve kring vrijwel uitgespeeld. |
|
55-56 |
het letterlievend Maandschrift, wiens redacteurs [...] Rotterdammers zijn: de Rotterdammer Adriaan van der Hoop jr. was van 1838 tot 1841 redacteur van Het Algemeen Letterlievend Maandschrift, opgericht in 1816. Hoewel beiden voorstander waren van de nieuwe romantische literatuur, stonden Beets en Van der Hoop op persoonlijk vlak op gespannen voet met elkaar. (Van Rijn, Nicolaas Beets, dl. 1, p. 488-511) |
|
57 |
Verscheidenheid en Overeenstemming: het Rotterdamse genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming, opgericht in 1760, organiseerde lezingen over wetenschap en kunst. (Mijnhardt, Tot heil van 't menschdom, p. 100-101) |
|
58 |
gewacht: verwacht. |
| |
| |
60 |
de Heemstede van Hofdijk: Willem Jakobsz Hofdijk (1816-1888) schreef geen werk met deze titel. Volgens de Ophelderingen, 25-26 bedoelt Verbees ‘Egmond’: een romantisch-historisch dichtverhaal uit 1840, getiteld Egmond in 1004 en 1021. Met de vergissing die Klikspaan Verbees laat maken, verwijst hij mogelijk opnieuw naar Beets: deze was in 1840 beroepen als predikant te Heemstede, waar hij zich na de zomer zou vestigen. (Dyserinck, Herinneringen aan Nicolaas Beets, p. 92-93) |
|
62 |
nog leverkleuriger dan de omslag: de omslagen van het Algemeen Letterlievend Maandschrift waren vaalbruin of gelig. |
|
65-68 |
roept een goedkeurenden glimlach om de lippen, als van der Linden onder het Dorpspleidooi van Rozenveldt, of wel hij fronst en werpt het blad moedwillig boos van zich: Jan van der Linden (1800-1848) en Frederik Adrianus Rosenveldt (1769-1847) waren acteurs bij de Amsterdamse Schouwburg. Het blijspel met zang Het Oost-Vriesch dorps-pleidooi, of de herbergier burgemeester (1833), een navolging uit het Frans door C. Alex. van Ray, was op 26 november 1835 in Leiden opgevoerd. Van der Linden speelde de malafide herbergier Gonberg die voor een dorpstribunaal |
|
30. Advertentie voor de opvoering van Het Oost-Vriesch dorps-pleidooi
|
|
wordt aangeklaagd. De rechter tijdens het proces is Gonberg zelf, behalve herbergier ook burgemeester van het dorp. De advocaat-barbier Razkoff, een rol van Rosenveldt, noemt Gonberg een schaamteloze dief, maar prijst de waard als rechtvaardig burgemeester en rechter, waarop deze beurtelings beledigd en instemmend reageert. (Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten, p. 122 en 162-163; Gillhoff, The Royal Dutch Theatre at The Hague, p. 183; Leydsche Courant, 25 november 1835; Van Ray, Het Oost-Vriesch dorps-pleidooi) |
| |
| |
69-70 |
de bak met zijn gezigt naar het amphitheater: dat wil zeggen: met de rug naar het toneel. |
|
71 |
globus: niet gevonden. |
|
79 |
empiéteert: maakt inbreuk. |
|
101 |
pantalon à guêtres: broek waarvan de pijpen in slobkousen overgaan. |
|
108 |
naauwgezetten: vooral met negatieve connotaties als ‘angstvallig’, ‘bekrompen’, ‘overdreven’. |
|
112 |
anathema: vloek. |
|
120-121 |
die niet deelbaar is is de bloed: wie daar niet bij ingedeeld kan worden, is er triest aan toe. |
|
129-130 |
die [...] niets weet terug te geven dan 't land: [den algemeenen geest] die slechts onverschillig weet te reageren. In studententaal werd ‘het land (hebben)’ vooral gebruikt bij verveling. |
|
138 |
het zand der vloeren: namelijk van de cafévloeren. |
|
145 |
poïeet [...] ποιητὴς: [poiètès]: dichter. |
|
146-147 |
digito monstrari et dicier: hic est: met de vinger aangeduid worden en horen zeggen ‘die is het’. Citaat uit Persius, Satirae i, 28, waarin hij de zucht naar roem van zijn tijdgenoten hekelt. |
|
175 |
quinquennium: vijfjarige periode. |
|
177-178 |
letterkundige maatschappijen: Beets was als student lid van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen en van het Hollandsch letterkundig dispuut Utilitatis Ergo. (Van Heemskerk, ‘De bloem van de Leydsche Academie’, p. 1) Ook bezocht hij de openbare bijeenkomsten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. (Van Zonneveld, ‘Letterkundig genootschapsleven’, p. 66) |
|
178 |
Sempre: Beets was buitengewoon lid van het Leidse studentenmuziekgezelschap Sempre Crescendo. (Van Heemskerk, ‘De bloem van de Leydsche Academie’, p. 1) |
| |
| |
179 |
Tesselschade: Nederlandse literaire almanak onder redactie van Potgieter, voor het eerst verschenen in 1838. Potgieter verwierf de medewerking van bekende auteurs als Beets en Hasebroek, maar het jaarboekje was niet winstgevend genoeg en verscheen voor het laatst in 1840. Beets publiceerde vijf gedichten in Tesselschade. |
|
183 |
Men dondert niet meer van de kroeg: toespeling op de afschaffing van de ontgroening in 1839. ‘Groenen donderen’ is de studententerm voor het pesten en afblaffen van de nieuwkomers. |
|
183-184 |
die drie trapjes in den gang: zie de plattegrond van sociëteit Minerva op p. 297. |
|
197 |
Prijsvraag: jaarlijks werden prijsvragen uitgeschreven over onderwerpen uit de vijf faculteiten. Klikspaan gaat in dit hoofdstuk nog uitgebreid op dit onderwerp in. |
|
199-200 |
Hij zou, als de Indische goden, honderd handen willen hebben: de Hindoestaanse goden Brahma en Vishnu worden voorgesteld met vier handen. |
|
200-201 |
honderd tongen, als Homerus: toespeling op Homerus, Ilias ii, 489: ook al had ik tien tongen en tien monden, ik zal het niet vertellen. (Ophelderingen, 28-29) |
|
208 |
uitgerekende: opzettelijke. |
|
213-214 |
als de Nassaus uit Belgie, à perpétuité gebannen: in 1830 maakte België zich los van Nederland; op 24 november besliste het Nationaal Congres over de regeringsvorm van België: de vergadering handhaafde de monarchie, maar sloot het huis van Oranje-Nassau voor eeuwig (à perpétuité) uit van de Belgische troon. |
|
214-215 |
pronken, gelijk de ekster met de veeren van den paauw: vergelijk Vondel: ‘die boertery van d'Exter die onder de Paeuwen met geleende veeren dacht te proncken’. In: ‘Voorreden’ bij ‘De Heerlyckheyd van Salomon’ (1620). (De werken, 1618-1620, p. 152) |
|
218 |
vulgus: volk. |
|
220 |
een stil land: een stille haat. |
|
228 |
stelt er [...] een bluf in: iets als: laat zich er op voorstaan. |
|
235 |
viesneuzen: kieskeurige personen. |
| |
| |
239 |
cocagnemast: hoge, gladgemaakte paal waar men in moet klimmen om de bovenaan gehangen lekkernijen te bemachtigen. |
|
243-244 |
Vervolgens kan hij in vertrouwen mededeelen dat er van *** stanzen aan Ida in den Muzenalmanak komen: vrijwel alle belangrijke dichters uit die tijd schreven voor de Nederlandsche Muzen-Almanak, opgericht in 1819 door de dichter en boekhandelaar Johannes Immerzeel. Beets publiceerde al vanaf 1832 in de Muzen-Almanak; vanaf 1840 was hij redacteur. Hij schreef veel oden aan vrouwen, onder andere ‘Aan Aleide’ en ‘Aan ***’, en voor de Muzen-Almanak ‘Aan Miranda’ (1836) en ‘Aan Joconde’ (1837). ‘Stanzen aan Ida’ zijn niet aangetroffen. (Chantepie de la Saussaye, Nicolaas Beets, p. 34, 50 en 286-295) |
|
253-254 |
hij is b.v. op de hoogte van de namen der zamenstellers van het Mengelwerk: de Studenten-Almanak bevatte jaarlijks een afdeling Mengelwerk, met daarin anonieme bijdragen in proza en poëzie van Leidse studenten. Beets was van 1836 tot 1838 redacteur van het jaarboekje. (Chantepie de la Saussaye, Nicolaas Beets, p. 39) |
|
272 |
het altaar van Minerva: namelijk de tijdschriftentafel in de leeskamer; zie de plattegrond van sociëteit Minerva op p. 297. |
|
281 |
den Mercurius: Zaans stoomschip. (Leydsche Courant, 19 april 1839) |
|
281-282 |
een der kleinen een tand worden getrokken: de spot met de huiselijke poëzie is hier mogelijk speciaal gericht op de populaire Tollens, die jubelde: ‘Triomf, triomf! hef aan, mijn luit,/Want moeder zegt: de tand is uit!’ (‘Op den eersten tand van mijn jongstgeboren zoontje’ uit Gezamenlijke dichtwerken, dl. 3, p. 44) |
|
295-296 |
het bezoek van z.k.h. den grootvorst van Rusland aan het huisje van Peter den grooten: op 17 april 1839 bezocht de toenmalige Russische troonopvolger Alexander Nikolajevitsj (1818-1881), tsaar van Rusland van 1855 tot 1881, het Tsaar Peterhuisje te Zaandam. Peter de Grote (1672-1725) was in 1697 een week in Zaandam om de scheepsbouw te bestuderen. Het houten huisje waarin hij toen woonde werd een Zaanse trekpleister. (Jasykoff, Peter den Groote in Zaandam, p. 50-55; Raptschinsky, Peter de Groote in Holland, p. 80) Tsaar Peters omgang met gewone Zaanlanders en zijn belangstelling voor de Nederlandse scheepsbouw roerden het vaderlandse gemoed en zetten de pennen in beweging. Een nieuw treurspel over de grootvorst ontlokte aan Beets de verzuchting: ‘Waar halen de menschen al de Czaar Peters vandaan!’. (Salverda, ‘Een brief van Nicolaas Beets aan J.P. Hasebroek van 16 december 1836’, p. 8) |
|
299 |
inlooperijen: vernederingen. |
| |
| |
301 |
J. Honig en Zoon: de papierfirma van Jacob Honig en Zoon te Zaandijk. (Dongelmans, Van Alkmaar tot Zwijndrecht, p. 206) |
|
305 |
kapte: vereerde. |
|
309 |
eene boterham: rond tien uur 's avonds aten de studenten op hun kamer een eenvoudige broodmaaltijd. |
|
315-317 |
de Roos [...] die hij niet kan nalaten bij eene jonge maagd te vergelijken en hare amourette met den Bulbul wereldkundig te maken: een topos in de Perzische literatuur is de ongelukkige liefde van de nachtegaal of Bulbul voor de roos, een trotse schoonheid, die ongevoelig blijft voor zijn gezang. |
|
319-322 |
Of het lust hem eens van 't gevoel verrukt te zijn...tweehonderd verzen: alle cursiveringen komen voor in de ‘Dichterlijke Ontboezeming’, die gepubliceerd werd in de Studenten-Almanak voor 1840, p. 133-141 (het citaat op p. 133-134): ‘Neen! het lust me [...] Van 't gevoel verrukt te zijn. [...] Wellust is het voor mijn harte,/Als ik 't dwarlend stof ontzweef [...] Als 'k in reine dichtgewaden/Me in het stroomend licht mag baden [...] Zinkt de schepping in het niet.’ Het gedicht telt geen twintig, maar eenentwintig coupletten van elf verzen. |
|
326-329 |
een Afscheidsgroet aan zijn Dispuut [...] waar veel inkomt van vroeger genieten...zoetheid van 't jongelingsleven: in de Studenten-Almanak voor 1839, p. 175-176 stond een ‘Afscheidsgroet aan het gezelschap Tandem fit surculus arbor’, met daarin de volgende verzuchtingen: ‘En dan met elken dag 't vroeger genieten vervliegt [...] O dat de lente der jeugd en wellust der jongelingsdagen,/Vlugtig en ras ons ontvliên [...] Dat men de weelde der lust slechts in den boezem mag dragen [...] Vlugt dan gij droomen der jeugd! en zoetheid van 't jongelings leven’. |
|
wellust: vreugde. |
|
339 |
keep: soort vink. |
|
350 |
den doctoralen disch: het promotiediner voor een kleine kring genodigden. |
|
354-355 |
Maar vriendschap duldt de middelmaat/Bij 't welgemeende lied: niet gevonden. Waarschijnlijk verzonnen, net als de volgende, niet-gecursiveerde dichtfragmenten; citaten cursiveert Klikspaan doorgaans. |
|
374 |
zangster: Muze van de dichtkunst. |
|
379 |
Phebus: de zonnegod Phebus Apollo, god van het licht en de wijsheid en beschermer van de kunsten, met name van de poëzie. |
| |
| |
381-382 |
dan werpt hij zich [...] in de armen der latijnsche, ja, zelfs der grieksche Muze: hij put uit de Latijnse en Griekse literatuur. |
|
383-388 |
eerkroon om de slapen...'t veege ziekbed: ongeveer gelijkluidende frasen zijn er volop in het Mengelwerk. Vergelijk: ‘Gaat, sprak hij, gaat, tot de outerknapen [...] Het bleek des doods om wang en slapen’. (‘Iphigenie’ in: Studenten-Almanak voor 1839, p. 170-171; het citaat op p. 170) En uit één van de vele afscheidsliederen van het studentenleven: ‘Het snoer breekt los dat hem aan u verbond;/Vaartwel, vaartwel! geliefde broederscharen!/Het uur is daar; het droevig uur van scheiden!’. (‘Afscheid’ in: Studenten-Almanak voor 1838, p. 159-160; het citaat op p. 159) |
|
384 |
outer[knapen]: altaar[knapen]. |
|
384 |
Themis ipsa parat cingere fronde comas: Themis [de godin van het recht] zelf maakt zich op om uw lokken met loof te bekransen. Gemeenplaats; vergelijk Martialis, Epigrammata iv, liv, 2: ‘et meritas prima cingere fronde comas’ (en de lokken die dat verdiend hebben met het beste loof te bekransen) en Vergilius, Aeneis viii, 274: ‘cingite fronde comas’ (bekranst de lokken met loof). |
|
385 |
hulk: dichterlijk voor ‘schip’. |
|
387-388 |
't veege ziekbed: het ziekbed van een stervende. |
|
408-409 |
dat ik een vers heb gemaakt achter de Dissertatie van Kloeks: gezien de woordspeling Kloeks/Kips mogelijk een verwijzing naar de dissertatie van Janus Kips: De usu et abusu medicamentorum emeticorum et purgantium in nonnullis morbis, praecipue in febribus nervosis. Kips promoveerde op 18 juni 1840, kort na de verschijning van deze schets (gedateerd: 1-4 mei 1840). Het proefschrift van Kips bevat overigens geen promotievers. Wat dit betreft verwijst Klikspaan naar de dissertatie van P. van der Hoeven, De assecuratione maritima (1836), waarin achterin een gelegenheidsgedicht van Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler is opgenomen. Zie afbeelding 31. |
|
413 |
ex professo: van beroep. |
|
415-416 |
autheurs krachtens de wet van 1815 en den wil van het gouvernement. Ik bedoel den Prijsvraagbeantwoorder en den Dissertatieschrijver: bedoeld is het Organiek Besluit van 1815, de eerste wettelijke regeling op het hoger onderwijs die Nederland kende. De dissertatie kwam aan de orde in artikel 107 tot 111, de prijsvragen werden behandeld in artikel 205 tot 213. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) |
| |
| |
|
31. Promotievers (fragment) van Van der Meer van Kuffeler
|
|
420 |
den beerenkuil van den jardin des plantes: de botanische tuin te Parijs, in 1626 aangelegd in opdracht van Lodewijk xiii, werd in de loop der jaren uitgebreid met een kleine dierentuin en met bezienswaardigheden uit verschillende natuurwetenschappen. De berenkuil was er sinds 1815. De Jardin des plantes was in 1793 omgedoopt tot het Musée d'histoire naturelle. |
|
420-423 |
Van Heusde zegt: ‘onze wet...beantwoorden.’: citaat uit de Brieven over den aard en de strekking van hooger onderwijs (1829), p. 191-192. (Ophelderingen, 31) Philip Willem van Heusde (1778-1839) was van 1804 tot 1839 hoogleraar aan de universiteit van Utrecht; hij doceerde geschiedenis, oudheidkunde, welsprekendheid en Griekse taal. |
|
441-442 |
die zich in schrijven zoowel, als in studeren en zelfdenken en oordeelen geoefend hebben: citaat uit Van Heusde, Brieven, p. 192. |
|
443 |
daadzaken: feiten. |
| |
| |
447 |
zich redden zoo als zij kunnen: zie Ophelderingen 33-59 en de daarbij behorende annotaties. |
|
454 |
Rappo: Karl Rappo (1800-1854), beroemd kermisartiest met een enorme kracht: hij jongleerde met ijzeren kogels en verrichtte acrobatische toeren met een zware kogel om zijn nek. (Keyser, De Amsterdamse kermis, p. 202) Hildebrand vermeldt het opvallende contrast tussen zijn enorme spierkracht en zijn nauwelijks hoorbare stem, waardoor hij staat voor iemand die weliswaar goed geoefend is, maar zwak van inhoud. (Hildebrand, Camera obscura, dl. 2, p. 293) |
|
458-459 |
De vraag naar eene disputatio de Vondelio...indicetur: een verhandeling over de tragediedichter Vondel, waarin zijn kwaliteiten in dit poëziegenre uiteengezet worden alsook waarin wordt aangegeven wat hij aan de Griekse en Latijnse dichters heeft ontleend. Deze prijsvraag is niet gevonden. |
|
463 |
de gouden belooning: de beloning voor de prijsvraagwinnaar was een gouden medaille ter waarde van vijftig gulden. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 205) |
|
467 |
lei 't af: legde het af: bracht niets van zijn studie terecht. |
|
480-481 |
Wij zijn den bouwvalligen Knip voorbij en hebben Lammen en het Schouwtje achter den rug: Klikspaan beschrijft de route van Leiden naar Den Haag en Delft: de trekschuit passeert het eiland Lammen(schans), het gehucht het Delftse Schouwtje, en de Knippolder. Waarom de Knip bouwvallig genoemd wordt, is niet duidelijk. |
|
483 |
eene korte broek, vierkant pruikje: de kuitbroek en de pruik waren al jaren uit de mode. |
|
487 |
evenveeltjes: gebakjes in allerlei vormen, maar gelijk in gewicht en samenstelling. |
|
491 |
s'il crache il est perdu: als hij spuwt, is hij verloren. Mogelijk een citaat: niet gevonden. |
|
503 |
uitspanning: ontspanning. |
|
504 |
Lafontaine: August Heinrich Julius Lafontaine (1759-1831), Duits schrijver van een groot aantal sentimentele familieromans. Lafontaine was geliefd bij het grote publiek; bijna al zijn werk was in het Nederlands vertaald. |
| |
| |
514-516 |
de Leidschen dam [...] Oostbosch: de Oostboschpolder ligt vlak bij de eerder genoemde Knippolder; een kwartier later passeert de trekschuit het dorp Leidschendam, in de volksmond ‘den dam’. |
|
521 |
mijne bekroonde commentatie over de kalokagathie: verwijzing naar de in 1837 bekroonde verhandeling van de Groningse student L.S.P. Meyboom over de vraag: wat was de beschrijving en definitie van de volmaakte wijze in de afzonderlijke filosofische scholen van de oude Grieken? (‘Commentatio ad quaestionem [...]: “Quae fuit in singulis veterum Graecorum philosophiae scholis descriptio et constitutio perfecti sapientis?”’). In het tweede hoofdstuk van de verhandeling staat het begrip kalokagathia centraal, het Socratische ideaal van de zedelijke schoonheid (‘kalos kai agatos’: mooi en goed). De prijsvraag werd in 1836 uitgeschreven door de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren van de Leidse academie; het winnende antwoord van Meyboom werd gepubliceerd in het jaarboek. (Meyboom, ‘Commentatio’, m.n. p. 32) |
|
|
32. Commentatio van L.S.P. Meyboom
|
| |
| |
524 |
kornetje: plooimutsje voor vrouwen, toen al ouderwets en stijf. |
|
528-529 |
Maar alle sweghen stille,/Sy gaven gheen gheluyt: variatie op twee regels uit de middeleeuwse ballade ‘Het daghet in den oosten’ uit Een schoon liedekens-boeck (1544): ‘Die heeren sweghen stille,/Si en maecten gheen geluyt’. (Ed. Hellinga, p. 59; Ophelderingen, 61) |
|
530-531 |
toen het pedante stuk [...] bemerkt: verhalende tegenwoordige tijd (praesens historicum). |
|
542 |
een zedebedervenden franschen roman: de Franse romantische literatuur had in Nederland een slechte naam en werd voorgesteld als een poel van ontucht en gruwelijkheden. (Van Zonneveld, ‘De receptie van immorele literatuur in de 19e eeuw’) |
|
558 |
Hoeveel doet zoo'n stuk: hoeveel is zo'n stuk waard? |
|
566-571 |
Gysberto van Beuselwoude... Doctrinae Praemium: de prijs van geleerdheid voor Gysbertus van Beuselwoude, overwinnaar in de letterkundige wedstrijd tussen de meer ontwikkelde Nederlandse jongelingen. |
|
580 |
stampend vol: stampvol. |
|
582 |
réverbère: straatlantaarn met reflector. |
|
585 |
de Socratica καλοκἀγαθία in Socraticorum scriptis exposita: over de Socratische kalokagathia, zoals die uiteengezet wordt in de geschriften van de Socratici. Socrates (469-399 v.Chr.) heeft zijn ideeën niet te boek gesteld, maar zijn filosofie valt te reconstrueren uit het werk van zijn leerlingen Xenophon, Aeschines (zeer fragmentarisch) en vooral Plato. In de hiervoor genoemde verhandeling van Meyboom komen Xenophon en Aeschines ter sprake in het hoofdstuk over Socrates; aan Plato is een apart hoofdstuk gewijd.
καλοκἀγαθία: [kalokagathia]: rechtschapenheid naar lichaam en ziel, samenvatting van het Griekse cultuurideaal. |
|
588 |
passeerde hem: gaf hem door. |
|
593 |
den achtsten Februarij: de winnaars van de prijsvragen werden elk jaar bekend gemaakt tijdens de plechtigheid ter ere van de stichting van de Leidse universiteit op 8 februari 1575. |
|
593-594 |
een bluf te slaan: opzien te baren. |
| |
| |
594-595 |
op den Burg een lekker dîner te halen: op de stichtingsdag van de universiteit dineerden de hoogleraren in het Heeren Logement, één van Leidens meest vooraanstaande hotels, gelegen aan de voet van de Burcht. Kennelijk mochten de prijswinnaars bij het feestmaal aanzitten. |
|
604-605 |
fontes [...] pontes: bronnen [...] bruggen. Het laatste woord mogelijk figuurlijk gebruikt: hulpmiddelen (om over te schrijven). |
|
609 |
men baadt niet meer aan den Vink: café de Kleine Vink aan de Haagweg, gelegen aan het Galgewater, een favoriet recreatiegebied voor zwemmers en roeiers en druk bezocht door studenten. (Gids voor Leiden en omstreken, p. viii en 77-78) |
|
611 |
Het wordt kermis: de Leidse kermis duurde van hemelvaartsdag tot Pinksteren. |
|
612 |
het Haagsche Longchamps: aan de Haagweg werden harddraverijen gehouden in de buurt van herberg het Haagsche Schouw, hier ‘Longchamps’ genoemd naar de paardenrenbaan in Parijs. ('t Hart, ‘Het Haagse Schouw’) |
|
612-613 |
het cirque [...] Francisca Hinnes: het Cirque Royal (ook: Cirque Olympique) vertoonde op de Leidse kermis een groot paardenspel: rijkunst, voltige en dressuur. Over Francisca Hinnes zijn geen gegevens bekend. (Leydsche Courant, 20-27 mei 1839 en 3-8 juni 1840) |
|
614 |
't wafeldom: wafelkramen deden vaak dienst als bordelen. |
|
615 |
éénkennig: stug. |
|
616 |
hippomanie: paardengekte. Uit het Griekse ‘hippos’ en ‘mania’. |
|
616 |
van Hees van 't zaal: van Hees van het zadel. De firma B.P. van Hees en Zoon verhuurde rijtuigen en paarden. Het bedrijf van Bartholomeus Petrus van Hees (1787-1860) was gevestigd op de Hogewoerd, wijk 3, nr. 319 (nu nr. 187). Het bedrijf van zijn zoon, Hermanus Otto van Hees (1813-1871), was gevestigd op het Noordeinde, wijk 1, nr. 143 (nu nr. 13). (ga Leiden: br en bs; Secretariearchief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840-1841) |
|
617 |
Frochart: de fluitist H. Froschhart gaf concerten in de Stadsgehoorzaal op 6 februari 1839 en 11 februari 1840. (Leydsche Courant, 4 februari 1839 en 10 februari 1840) Verder is alleen bekend dat de musicus zich op een gegeven moment in Leiden heeft gevestigd (Leydsche Courant, 27 mei 1839) en waarschijnlijk trad hij vanaf die tijd ook elders te Leiden op. |
| |
| |
618 |
de Eendragt: koffiehuis aan de Haarlemmerstraat, wijk 6, nr. 383 (nu nr. 54). (ga Leiden: Secretarie-archief 1816-1851: Register der Patentschuldigen 1840) |
|
631 |
overgeschreven door eene vreemde hand: om partijdigheid bij de beoordeling te voorkomen schreef het Organiek Besluit het volgende voor: de verhandeling moest door een ander overgeschreven worden en vergezeld gaan van een motto. De prijsvraagbeantwoorder maakte zich onder hetzelfde motto bekend in een naambriefje in zijn eigen hand. Alleen als de inzending voor bekroning in aanmerking kwam, mocht het verzegelde naambriefje geopend worden. De beoordelaars vergeleken vervolgens de handschriften; de student verloor zijn recht op de prijs als verhandeling en naambriefje door dezelfde persoon geschreven waren. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 210) |
|
638-639 |
Quid non mortalia pectora cogis,/Auri sacra fames: Waartoe drijft gij het menselijk gemoed niet, vervloekte dorst naar goud. Citaat uit Vergilius, Aeneis iii, 56-57. |
|
645 |
στροντ: stront. |
|
649 |
Phaëton en ik zijn twee Phaëtonten: Phaëthon is de zoon van de zonnegod Helius. Eens mocht hij de zonnewagen mennen, maar hij deed dit zo onbehouwen dat de aarde bijna verbrandde. Zeus doodde Phaëthon met een bliksemstraal. Mogelijk is het motto gewijd aan Phaëthon omdat hij geldt als het toonbeeld van roekeloze moed, waardoor de spreuk te interpreteren is als: Phaëthon en ik zijn twee waaghalzen. Misschien heeft Phaëthon de eer te danken aan de mythe die verhaalt dat op de plaats waar hij neerstortte de vruchtbare Postreek ontstond. Tenslotte kan ‘Phaëtonten’ ook gelezen worden als ‘viespeuken’: uit ‘faecalia’ en ‘tont’ (vies wijf; beerput), of als ‘mestwagens’: ‘phaëthons’ zijn open wagens op vier wielen. |
|
650-651 |
Ueber diese Antwort des Kandidaten Jobses/Geschah allgemeines Schütteln des Kopfes: op dit antwoord van kandidaat Jobs volgde algemeen hoofdschudden. Citaat uit Die Jobsiade, ein grotesk-komisches Heldengedicht (1778-1784) van Carl Arnold Kortum. (Ophelderingen, 63) Hoofdstuk 19 verhaalt over het kandidaatsexamen van de theologiestudent Hieronimus Jobs, waarbij bovenstaande regel volgt op ieder dom antwoord. (Kortum, Die Jobsiade, dl. 1, p. 76-86) |
|
652 |
bestorven: bestierven: werden doodsbleek. |
|
654-655 |
de voorhoofden der portretten betrokken, het goud der wapenschilden sloeg aan: in de senaatskamer hangen portretten van Leidse hoogleraren; de schoorsteenman- |
| |
| |
|
tel is versierd met wapenschilden van curatoren, bestuurders en het wapen van Holland. (Blok en Martin, De Senaatskamer, p. 3-14) |
|
666 |
gekuld: verneukt. |
|
667 |
fides historica: historische betrouwbaarheid. |
|
670 |
Vulkaan: Vulcanus, de god van het vuur. |
|
671 |
Styx: rivier in de onderwereld; een bij de Styx afgelegde eed was zelfs voor de goden heilig. |
|
672 |
kondschap van: informatie over. |
|
672 |
erlangen: krijgen. |
|
676-677 |
Ce champ ne se peut tellement moissonner/Que les derniers venus n'y trouvent à glaner: van deze akker kan niet zoveel worden geoogst dat de laatstgekomenen niet nog iets vinden om mee te pikken. Citaat uit De La Fontaine, Fables (1668-1694), derde boek, eerste fabel, ‘Le meunier, son fils, et l'âne’. (Oeuvres, dl. 1, p. 199; Ophelderingen, 65) |
|
681 |
Dissertatiemarkten: sommige studenten schreven tegen betaling dissertaties voor anderen; zie ook de annotatie bij Typen iv, 381-382. |
|
683-684 |
De Promotor, die er fijn op is geworden, voelt ze al in de verte aankomen: het gesjoemel met dissertaties was algemeen bekend, maar de houding van de hoogleraren was vaak gelaten en ze deden weinig moeite om vermoedens van misbruik aan te pakken. (Tydeman, Consideratiën, p. 16; Roelevink, Gedicteerd verleden, p. 126) |
|
692-693 |
Dissertatie,/Compilatie: mogelijk een citaat: niet gevonden. |
|
694-819 |
Voor geen greintje eigen oordeel...Dissertatievoorreden: in deze passage spreekt Klikspaan over de cliché-onderwerpen van de toenmalige dissertaties, het slechte Latijn waarin ze gesteld zouden zijn, de afgezaagde voorwoorden enzovoort. Uit steekproeven blijkt dat veel opmerkingen in algemene zin onderschreven kunnen worden. Treffend zijn de overeenkomsten tussen frasen uit de dissertatievoorwoorden en de gecursiveerde stijlbloempjes die Klikspaan geeft in r. 754-819. Zoals hierna nog blijken zal, zijn drie passages letterlijk teruggevonden. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat ook de andere gecursiveerde fragmenten citaten uit reële voorredes zijn. |
| |
| |
33. De senaatskamer
| |
| |
695 |
Toullier, Delvincourt, Duranton: Franse rechtsgeleerden: Charles Bonaventure Marie Toullier (1752-1835), Etienne Claude Delvincourt (1762-1831) en Alexandre Duranton (1783-1866). |
|
696 |
Zachariä: Karl Salomo Zachariä von Lingenthal (1769-1842) of Heinrich Albert Zachariä (1806-1875), Duitse rechtsgeleerden. |
|
699-700 |
het lam zal met den wolf verkeeren als gespeel: citaat uit Bilderdijk, Messias (1805), die zich op zijn beurt baseert op de Bijbel (Jesaja 11:6). (De dichtwerken, dl. 5, p. 85; Ophelderingen, 67) |
|
gespeel: speelkameraad. |
|
703-704 |
Laenec en Andral [...] als het op longziekten aankomt: Réné Théophile Hyacinthe Laennec (1781-1826) en Gabriël Andral (1779-1876), Franse medici. Laennec was gespecialiseerd in long- en hartkwalen. |
|
704-705 |
dictionnaire de médecine et de chirurgie pratique: vijftiendelig medisch handboek onder redactie van Gabriël Andral en anderen (1829-1836). |
|
714-716 |
Eén proefschrift ken ik met 35 letters op elken regel, 18 regels op elke bladzijde en 24 bladzijden in het geheel: Klikspaan lijkt te overdrijven, maar ook in deze uitspraak blijkt veel waars te zitten: op 10 december 1835 promoveerde C.G. van Dieren tot doctor in de geneeskunde op een dissertatie, De Nephritide, van 21 bladzijden (en zes bladzijden inleiding en theses). Het proefschrift is gedrukt in een groot lettertype met veel witruimte bij iedere nieuwe paragraaf. Gemiddeld telt het ongeveer 35 letters per regel en 20 regels per bladzijde. |
|
721 |
sincerissimus: alleroprechtst. Deze vorm ontbreekt vrijwel bij klassieke auteurs en is daarom niet geoorloofd. |
|
721 |
incertitudo: onzekerheid; gevormd uit ‘incertus’ (onzeker) en ‘certitudo’ (zekerheid) of naar analogie van het Franse ‘incertitude’. Ook deze vorm komt niet of zelden voor in het klassieke Latijn. |
|
721-722 |
specimen quam: moet zijn ‘specimen quod’ (onzijdig): het proefschrift dat. |
|
722 |
Ut met een indicativus: Klikspaan doelt op het gebruikelijke voorkomen van ‘ut’ in consecutieve en finale bijzinnen; hier is de conjunctivus of aanvoegende wijs verplicht (‘ut’ betekent dan: opdat, zodat). Alleen als een bijzin met ‘ut’ een tijdsbepaling uitdrukt, staat het werkwoord in de indicativus of aantonende wijs (‘ut’ betekent dan: zodra, toen). |
| |
| |
722-723 |
patro dilectissimo: moet zijn ‘patri dilectissimo’ (derde naamval): voor mijn zeer geliefde vader. |
|
723 |
patruo: voor mijn oom. |
|
725-726 |
Multa [...] mihi adversa fuerunt, ne loquar de difficultate latino sermoni scribendi, cui labori insuetus sum: ik had met veel tegenslagen te kampen, om nog maar te zwijgen over het probleem van het schrijven in het Latijn, werk waaraan ik niet gewend ben. Dit stuk bevat veel grammaticale fouten en stijlfouten. Vooral ‘latino sermoni scribendi’ (in het Latijn te schrijven) is slecht geformuleerd, moet zijn: ‘latine scribendi’. Aan het eind wordt de verkeerde naamval gebruikt: ‘cui labor insuetus sum’ (werk waaraan ik niet gewend ben) moet zijn: ‘cuius laboris insuetus sum’. |
|
729 |
slaat het vonnis: velt het vonnis. |
|
729-730 |
de testamentis, de donationibus, de usufructus natura: over testamenten, over schenkingen en over de aard van het vruchtgebruik. |
|
732 |
de Cicerone: over Cicero. |
|
733-734 |
dat al de vertakkingen eener wetenschap zusters zijn even als de Muzen: de negen muzen, de godinnen van kunst en wetenschap, zijn dochters van Zeus en Mnemosyne. |
|
748 |
Medico-obstetriciae: medisch-verloskundig. |
|
754 |
praefatio: voorrede. |
|
755-757 |
quum academiae valedicturo...materiam: daar op mij, die op het punt staat de universiteit te verlaten, de plicht rustte een proeve te schrijven van mijn vorderingen, hoe (gering) ook, en ik lange tijd aarzelde over welk onderwerp ik zou handelen. |
|
qualumcunque: moet zijn: qualiumcunque. Aangenomen dat Klikspaan ook hier citeert, is niet duidelijk of de fout bij hem of bij de dissertatieschrijver ligt. |
|
757-760 |
quum per quinquennium...erat: daar ik mij gedurende een vijftal jaren in het milde domein der muzen te Leiden heb toegelegd op de wetenschap en vooral op de rechtsgeleerdheid en ik hierin de hoogste graad wilde behalen, moest ik volgens academisch gebruik een proefschrift schrijven. Citaat uit het voorwoord van de juridische dissertatie van J.A. Lisman, Super quaestione, de divortio mutuo conjugum consensu, in jure recentiore gallico et neerlandico constituendo, mota (datum promotie: 13 mei 1835). |
| |
| |
760 |
nog: ook. |
|
760-762 |
stadio academico decurso...exhiberem: mijn academische loopbaan afgelegd hebbend, resteerde mij nog maar één bij de wet opgelegde plicht, bestaande uit het schrijven van een proefschrift, waarmee ik een proeve van mijn studiën zou geven. |
|
762 |
Ecce, benevole lector, libellum: ziehier, welwillende lezer, een geschriftje. Citaat uit het voorwoord van de juridische dissertatie van A. de Pinto, De Callistrati jurisconsulti scriptis quae supersunt (datum promotie: 17 juni 1835). |
|
763-767 |
exacto studiorum academicorum...sumerem: toen ik, aan het eind van mijn academische studieperiode een dissertatie moest schrijven, heb ik lang geaarzeld welk onderwerp ik dan wel het liefst zou kiezen; tenslotte besloot ik een weinig over onderwerp... te schrijven. De geschiedenis immers lachte mij van alle wetenschappen het meeste toe, en ik meende dat ik dit verlangen niet beter kon bevredigen dan door een onderwerp van historische aard ter hand te nemen. |
|
769-773 |
etsi mihi...experirer: hoewel ik van kindsbeen af alles wat met geschiedenis te maken heeft hogelijk waardeerde, heeft toch in de eerste plaats die tak van de geschiedenis mij altijd bekoord en het meest geboeid, die zich voornamelijk bezig houdt met de analyse van onze staathuishoudkunde. Vandaar dan ook dat ik direct al vanaf het begin van mijn academische studietijd één ding met name van plan was, namelijk om na het beëindigen van mijn universitaire studie de krachten van mijn geest te beproeven op de behandeling van een onderwerp uit de vaderlandse geschiedenis. |
|
773 |
Dat heer: minachtend gezegd van een ingebeeld persoon. |
|
774 |
oomes: oudere studenten. |
|
777 |
het verbum haerere: het werkwoord ‘haerere’: vastzitten. |
|
779 |
verdeeling: indeling. |
|
779 |
juvenilis aetas: jeugdige leeftijd. |
|
779 |
benevolentia: welwillendheid. |
|
779 |
indulgentia: toegeeflijkheid. |
| |
| |
781-782 |
quid ferre recusent,/Quid valeant humeri: citaat uit Horatius, Ars poetica, 38-40: [Sumite materiam vestris, qui scribitis, aequam viribus et versate diu,] quid ferre recusent, quid valeant umeri': [Gij schrijvers, neem een onderwerp, dat uw krachten niet te boven gaat en denk er lang over na] wat uw schouders weigeren te dragen en waar zij sterk genoeg voor zijn. |
|
784-785 |
sequitur, ut officio adhuc fungar suavissimo: vervolgens moet ik mij nog van een zeer zoete plicht kwijten. |
|
785 |
den promotor aestumatissimus: de zeer hooggeschatte promotor. |
|
786 |
pro egregia institutione, singulari humanitate: voor hun voortreffelijke onderwijs, hun uitzonderlijke vriendelijkheid. |
|
786-787 |
het alma Musarum sedes: het milde domein der muzen. |
|
787-788 |
vos omnes d.o.m. incolumes...litterarum gloriam: moge de Almachtige God u allen ongedeerd bewaren tot roem van het vaderland, de universiteit en de wetenschap. |
|
d.o.m.: Deus Optimus Maximus: God, de machtigste, de grootste; de Almachtige God. |
|
788-789 |
d.o.m. vos omnes...servet incolumes: moge de Almachtige God u allen tot heil van het vaderland, tot glorie van de universiteit, lange tijd ongedeerd bewaren. |
|
789-791 |
d.o.m. det vobis omnia...in gloriam patriae: moge de Almachtige God u alles schenken wat u van node hebt en u nog lange tijd ongedeerd bewaren tot vreugde van uw familie, tot sier van de Leidse universiteit en tot roem van het vaderland. |
|
791-792 |
belle marquise, vos beaux yeux me font mourir d'amour: o, schone markiezin, uw mooie ogen doen mij van liefde sterven. Citaat uit Molière, Le bourgeois gentilhomme (1670), tweede bedrijf, vierde scène, waarin de filosofieleraar betoogt dat men eenzelfde boodschap op verschillende manieren kan uitdrukken: ‘[In de eerste plaats kan men het brengen zoals u zei:] Belle Marquise, vos beaux yeux me font mourir d'amour. Ou bien: D'amour mourir me font, belle Marquise, vos beaux yeux. Ou bien: Vos yeux beaux d'amour me font, belle Marquise, mourir [etc.]’. (Molière, Oeuvres, dl. 8, p. 91; Ophelderingen, 69) |
|
794-795 |
Vobis denique...volo: Bij jullie tenslotte, mijn zeer dierbare kameraden, vooral gij die mij met uw vriendschap hebt willen ondersteunen, beveel ik mij, u een afscheidsgroet toeroepend, in warme herinnering aan. |
| |
| |
|
De laatste zin uit het voorwoord van de dissertatie van J.A. Lisman, waaruit Klikspaan al eerder citeerde. |
|
797 |
quaestiones juridicas: juridische vraagstukken. |
|
798 |
festinatio: haast. |
|
799 |
tirade: bombast. |
|
799-803 |
miraberis forsan...eram: men zal zich misschien verwonderen, dat ik dergelijke dingen het licht doe zien, ik die gedurende zekere tijdspanne bezig was met het uitwerken van een dissertatie, maar het was niet mogelijk het eerder ter hand genomen onderwerp af te maken. Langzamer dan ik wenste vorderde ik; bovendien plegen alle eerste pogingen onbeholpen te zijn, en, wat ik nauwelijks hoef te zeggen, ik had een nieuwe en nog niet gebaande weg betreden. |
|
807-809 |
Dissertaties! een omslagtig soort van visitekaartjes...dat men de Academie gaat verlaten: citaat uit de ‘Proeve van een academisch woordenboek’ in de Studenten-Almanak voor 1834, p. 187. (Ophelderingen, 71) |
|
810 |
haft: eendagsvliegen. |
|
812-813 |
eheu! Quantulum proferam...nihil profeci: ach wee! Hoe weinig zal ik voortbrengen? Welke kwestie zal ik behandelen? Welke volgorde zal ik aanhouden? Lang heb ik hierover nagedacht; met mijn vrienden erover gesproken; ik kwam niet verder. |
|
814-816 |
Hic vir [...] auctor mihi fuit, quaedam colligendi [...] de... [...] Non deterreor, imo audentior procedo: Deze man raadde mij aan het een en ander te verzamelen over... Ik word niet afgeschrikt, nee, stoutmoedig ga ik voort. |
|
825-826 |
die hem [...] niet lijken: die hem [...] niet bevallen. |
|
827 |
de krab van de kat die gejaagd wordt: bedoeld wordt: de tegenaanval van de opgejaagde promovendus. |
|
829-830 |
het academische servituut: de academische verplichting (eigenlijk met betrekking tot erfgoed). |
|
831 |
Tot de promotie...specimen inaugurale: verwijzing naar artikel 107 uit het Organiek Besluit; in dit Besluit staat ‘noodig’ niet met hoofdletters. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) |
| |
| |
835 |
Quamvis, si liberum esset, noluissem, tamen coactus volui: want hetgeen ik wil, dat doe ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik. Uitspraak van de apostel Paulus (ca. 10 v.Chr.- 64 of 67) in Romeinen 7:15. |
|
837-839 |
C'est au législateur...naturel: Het is aan de wetgever om de geest van de natie te volgen, wanneer die niet in strijd is met de beginselen van de regering, want niets gaat ons beter af dan wat wij in vrijheid, in overeenstemming met onze natuurlijke aanleg, volbrengen. Citaat uit De l'esprit des lois (1748), boek 9, hoofdstuk 5 van Charles Louis de Secondat, Baron de la Brède et de Montesquieu (1689-1755). (Oeuvres complètes, dl. 2, p. 559) |
|
841-842 |
De jongeling heeft niets...waardig zou kunnen geacht worden: citaat uit Van Heusdes eerder genoemde Brieven over den aard en de strekking van hooger onderwijs, p. 303-304. |
|
844 |
Adres de Prijsvragen: dit geldt voor de Prijsvragen. |
|
845-846 |
Et alii libros ad jus scripserunt...nec usitatae sunt: Ook anderen hebben boeken over het recht geschreven, en ook lieden van wie de boeken door geen enkele auteur gerecipieerd of gebruikt zijn. Citaat uit wet 1, paragraaf 4 van de Codex Iustinianus, boek 1, titel 17. De Codex (534), onderdeel van het Corpus Iuris Civilis van Justinianus, bevat de keizerlijke verordeningen, van de klassieke periode tot de nieuwe constituties en aanpassingen van Justinianus. (Corpus Iuris Civilis, ed. Krueger, dl. 2, p. 69; Slob, ‘Keizerlijke wetgeving van Justinianus’, p. 440-454) |
|
848-849 |
Celui qui n'écrit que pour satisfaire un devoir...de ses lecteurs: Degene die alleen schrijft om aan een plicht te voldoen waaraan hij zich niet kan onttrekken, een plicht die hem is opgelegd, heeft ongetwijfeld veel recht op mildheid van de kant van zijn lezers. Het citaat is niet gevonden. Jean de La Bruyère (1645-1696) werd vooral bekend om zijn satirische typen in Les caractères de Théophraste, traduits de grec, avec les caractères ou les moeurs de ce siècle (1688). |
|
851 |
Like or find faults, do as your pleasures are: citaat uit de proloog van Troilus and Cressida (1608) van Shakespeare. (The Arden Edition, p. 99) |
|
858 |
ne prouvent rien: niets bewijzen. |
|
859-860 |
de partij van den Student-autheur tegen u genomen: de student-auteur tegenover u verdedigd. |
|
|