Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Ophelderingen(aant.) | |
[pagina 579]
| |
1 Doch wanneer men, onder een ander gezigtspunt, het oog vestigt op hen, die hunne letteroefeningen in de stad Utrecht hebben voltooid, en in vroegere en latere tijden hun vaderland van nut waren in onderscheidene betrekkingen, waartoe zij op de Hoogeschool te Utrecht waren gevormd, dan merkt men bij hen op, die gehechtheid aan de stad zelve, welke welligt niet zoo algemeen is aan alle Academiesteden, die herinnering van het levensgenoegen, hetwelk zij in hunne jeugd aldaar hebben genoten, waardoor zij onder de schoonste jaren van hun leven, die van hun verblijf in Utrecht tellen. Doch dit levert dan ook een nader bewijs op van het doorzigt der staatslieden, welke de Universiteit juist in Utrecht zoo wel geplaatst oordeelden(?); waar gezondheid zich met schoonheid van ligging, gemakkelijkheid van toegang met bekoorlijkheden der landstreek zich vereenigen; waar den jongeling de toegang steeds openstaat tot gezellig verkeer; waar de hoogste kringen der zamenleving zich voor den welopgevoeden jongeling, die zich zelven weet te eerbiedigen, ontsluiten; waar, bij het verkrijgen van kunde, ook dat van beschaafdheid van omgang en van zeden zich voegt; en de jongeling, die bestemd is, om eenmaal ah man op te treden in de hoogere standen des maatschappelijken levens, zich ook vormen kan tot die fijnere gezelligheid, welke de studeerkamer alleen hem zelden geeft,Ga naar voetnoot1 en welke in lateren tijd niet zoo ligtelijk wordt verkregen, indien hij, tot den kring zijner medgezellen beperkt, de afwisseling zijner studiën, alleen in hun gezelschap, of in luidruchtige vermaken heeft moeten zoeken. Utrecht was reeds, ten tijde van de oprigting der Universiteit, het verblijf van vele aanzienlijke huisgezinnen; er heerschte in die stad eene beschaafdheid van omgang, een goede toon van zamenleving. Men verwondere zich dus niet over de gehechtheid, welke oude Academieburgers voor de stad zelve behouden. 2 In het jaar 1828, bij gelegenheid van de organisatie der schutterijen, verscheen in Belgie een stel spotprenten, op ieder van welke de schutterij onder de type van een kruidenierachtig personaadje, van der Snuif genaamd, voorkwam. Op eene derzelve onderwijst van der Snuif eenige recruten, geen van allen staat stil. Conscrits! roept hij, souvenez-vous que le premier mouvement de l'exercice est l'immobilité! 3 j. janin, exposition de l'industrie nationale; revue de Paris, Juin 1834. 4 byron, don Juan, c. 13, str. 106. | |
[pagina 580]
| |
5 Het wapen der stad Leyden vertoont de sleutels van St. Pieter. Een onvergefelijke misslag! Het had zijn vischnet moeten wezen. Het is de stad der visscherij. Nader haar van den kant der Hoogewoerts-, der Koe-, der Witte-, der Rhijnsburger-, der Mare-poort of van welke poort gij wilt, overal wappert u van de leuning der poortbrug een opgeheschen totebel tegen. Wandel de Leydsche cingels rond, geen drie boomen zult gij zien, of gij ziet bij den derden een hengelaar, in das, jas, en gras gedoken, een neuswarmer in den mond, aan zijn rechterhand een kluit vuilgeworden vischdeeg, aan zijn linker drie of vier zieltogende bliekjens. Katvisch is den Leydenaar dierbaar! Al wat aan den angel bijt, en met bloedige kieuwen en half uitgeboorde oogen van den angel kan worden afgescheurd - ziedaar wat hem gelijkelijk gelukkig maakt. 6 Voor de menigvuldige fabrijken, waaraan Leyden haren toenmaligen bloei te danken had, was goed zuiver water in de grachten een eerste vereischte; van het jaar 1591 af, waren daartoe alle mogelijke, dikwijls zeer kostbare middelen in het werk gesteld, en in 1609 was daaraan de laatste hand gelegd. Het aanzien der stad was daardoor ook zeer verbeterd en lokte vele vreemdelingen uit om zich te Leyden neer te zetten. Doch eene gebeurtenis, waarvan men geen onheil vermoedde, vernielde in eens alles, waarvan men toen de vruchten zou gaan plukken. De stad lag namelijk tusschen twee Meeren, het Haarlemmer- en de Zoetermeersche Meer; de gemeenschap tusschen deze beiden, was alleen door de Mare en Vliet, die door de stad passeerden; zoodra nu harde wind het water van de eene in de andere plas overdreef, ontstond een stroom en schuring in de grachten, die tot de verversching van het water zeer veel medewerkte. In 1614 werd de Zoetermeersche Meer drooggemaakt, nu hield de schuring in de grachten grootendeels op, en men ondervond dadelijk den last van vuil en stinkend water in de grachten. Dit schijnt jaarlijks te zijn toegenomen, zoodat in 1628 aan den landmeter J.P. Douw werd opgedragen, om nieuwe middelen ter verversching voor te slaan. | |
[pagina 581]
| |
verzette tegen elk plan tot droogmaking van het Meer, waarvan zeker nog grooter nadeelen te wachten waren; was het wonder dat de groote Vroedschap die Resolutie van 1632 genomen heeft, waardoor zij een, voor het welzijn der stad, zoo hoogst gevaarlijk ontwerp voor altijd belette. 7 Gaz zien, hetzelfde als: een stuk in (zijn kraag) hebben. In het koffijhuis van Francken in het Noordeinde brandde het eerst het gaz portatif, waarmede thans de meeste winkels te Leiden verlicht worden. De nieuwsgierigheid dreef de Academische jeugd in grooten getale derwaarts, en dat zij duizelig werd bij het kijken in de vlam, en... in het glaasje, spreekt wel van zelf. Van daar de oorsprong der spreekwijze. 8 De Collegies behoorden in het Academiegebouw en niet ten huize der Professoren gegeven te worden, zoo als thans, krachtens Art. 72 der Wetten en Besluiten, vrij staat. 9 De Tied, de Thor, de Mac, de Uil, Jan Polyp, Gajus, enz. Er is toch wel niets onschuldigers dan deze bijnamen! Zij zijn noch vernederend, noch bespottend, en geven geene de minste aanleiding tot verkleining van den eerbied, Hoogleeraren verschuldigd. Waarom zou ik dan geaarzeld hebben, ze in de gesprekken mijner Studenten op te nemen? 10 In het eerst schijnt Bronckhorst te hebben gedicteerd, doch, op verzoek van Curatoren aan hem en andere Professoren, naderhand de wetten uit het hoofd te hebben verklaard, want ‘25 Sept. 1592, eindigde ik mijne lessen over den Codex, na het afhandelen van den titel de Usuris. De Curatoren begeerden, dat wij, met daarlating van de gewoonte om te dicteren, de wetten, door daarover te spreken, (viva voce) zouden verklaren.’ 11 Tegen den tijd, dat de lessen eenen aanvang zouden nemen, schafte ik mij een riem papier, drie bossen pennen, een kan inkt, en twee porte-feuilles aan: - alle deze dingen zijn even zoo noodzakelijk voor eenen Student, als geweer en patroontasch voor den soldaat. Om dit te begrijpen dient gij te weten, dat op meest alle collegiën geschreven wordt, dat wil zeggen, dat de Professor zijne lessen zeer langzaam voorleest, en de Studenten des Professors woorden met radde vingeren opschrijven. Dat dit in het eerst | |
[pagina 582]
| |
een bijna ondoenlijk, altijd een zeer lastig werk is, behoef ik u niet te vertellen: bij iederen Professor zit men gedurende den collegietijd gestadig te schrijven, naauwlijks tijd hebbende, om nu en dan, uit den voorraad van verbeterde pennen eene andere te nemen, of zijne werktuiglijk kromstaande en met inkt bemorste vingers eens uit te rekken. Dit nu is mijne bezigheid gedurende bijna den geheelen morgen; de avond is voor het eigenlijke studeren bestemd. Wanneer ik des avonds op mijne kamer kom, om te studeren, dan zie ik er tegen op, om mijne dictaten in de hand te nemen: - wat zijn deze dictaten? Half leesbare, onregelmatig en dikwijls morsig geschrevene stukken, waaraan ik één of meer uren moet opofferen, om ze met veel hoofdbreken nog eenigzins leesbaar te maken, in te vullen en er hier en daar een scheidteeken tusschen te voegen. Wanneer ik met dit vervelend werk bezig ben, denk ik wel eens bij mij zelven: is dit dictaten schrijven dan zoo volstrekt noodzakelijk? Is hetgeen ik thans doe geene tijdverkwisting? Welk nut zal ik er in het toekomende van hebben, daar toch nooit bij mij de lust kan opkomen, deze slordige brokken weer na te lezen? Is er dan geene manier uit te denken, om ons op eene nuttiger en zoowel voor de Professoren als Studenten aangenamer wijze, hetzelfde te leeren? Er zijn zoo vele boeken over alle wetenschappen geschreven, zou men dus niet boeken bestuderen kunnen, daar men dan, na dat wij deze boeken gelezen en herlezen hadden, ons over hetgeen wij weten moeten, konde ondervragen? Of zouden, gesteld dat er geene geschikte boeken voorhanden zijn, deze dictaten niet kunnen gedrukt worden,Ga naar voetnoot2 dan konden de Professoren er jaarlijks, indien zij zulks noodig oordeelden, er altijd nog het een of ander bijvoegen? Drukken is zeker kostbaar, maar zoude een Professor, die nu, al dicterende, vier uren in eene week noodig heeft, zijne lessen dan niet in twee uren kunnen afhandelen? - en konden de Studenten dan voor de eene helft van het collegiegeld zich die gedrukte dictaten niet aanschaffen?Ga naar voetnoot3 Deze dictaten zijn of geheel en al een nieuw werk, of een uittreksel uit grootere werken; in allen gevalle worden zij door Hoogleeraren opgesteld; zouden zij dus niet verdienen ter pers gebragt te worden, zoude men dan, ook na het verlaten der Academie, er niet zeer veel dienst van kunnen hebben? 12 Quo constet de auditorum presentia, Professores bis, minimum, quoque mense, auditorum nomina citabunt. Quo Rector Magnificus negligentes studiosos admonere et rem cum parentibus communicare possit, Professores absentium nomina eidem indicabunt. 13 De Senaat handhaaft alzoo de voorouderlijke gewoonte der Honoraria, die nooit(?) nadeeliger invloed hebben gehad op de waardigheid en het aanzien van den Professo- | |
[pagina 583]
| |
ralen stand, en in allen geval niet kunnen afgeschaft worden zonder verkorting van verkregen regten. Alleenlijk verklaren twee leden der Regtsgeleerde Faculteit zich stellig tegen de Honoraria, en oordeelen het welvoegelijker, dat de Regering, wie zoo veel gelegen ligt in den welstand en bloei der Academien, het vaste tractement vermeerdere met die som, die thans door elk in het bijzonder uit de Honoraria wordt gebeurd en de Studenten zelve contributien doe betalen, die de lands-uitgaven van het vermeerderd tractement ligtelijk zouden kunnen bestrijden.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 584]
| |
pour faire, contre nature, un enseignement léger, à la portéeGa naar voetnoot9 de leurs bénévoles auditeurs. Je sais parfaitement que je prêche dans le désert et que je ne serai point écouté; cependant je ne cesserai de m'opposer à un usage qui n'a pas trente ans en France, et qui, depuis trente ans, a toujours été un abus manifeste, la règle et la pratique de toutes les universités du monde et la voix de l'expérience universelle. 14
15 De Regtsgeleerde Faculteit rekent zich bij deze gelegenheid verpligt, op te merken: dat het voorbereidende Examen, hetwelk door hare Studenten moet worden afgelegd eer zij toegang kunnen verkrijgen tot de lessen der Faculteit, geenszins die vruchten schijnt te geven die zij er van gewenscht had. Indien de Student bij zijne komst aan de Hoogeschool voorbereid zal zijn, als met regt van hem moet geeischt worden, oordeelt de Faculteit het noodeloos, dat hij ook onwillig een geheel jaar afgehouden worde van die studien, wier beoefening het doel is, dat hij zich voorstelt. 16 Er zijn nog wel anderen dan stommerikken en propaedeutici, die hunne verschillende Dictaten aldus onder elkander schrijven, maar zij doen het uit eene soort van zuinigheid, omdat zij t'huis komende die Dictaten toch weder verscheuren: zij houden het Collegie niet geregeld en 't ware dus zonde van het kostelijke papier. | |
[pagina 585]
| |
17 bilderdyk. 18 Amsterdamsche Geschiedenissen, iv, 487. 19 Klikspaan vergat van de Examina, bedoeld bij Art. 150 van de Wetten en Besluiten, te gewagen. 20 Maar op welk eene wijze zal die onderstand, aan geleerde studien geschonken, de beste gevolgen hebben? Hoe zal de regering deze hare weelde op de schitterendste te- | |
[pagina 586]
| |
vens en nuttigste wijze ten toon spreiden? Dit kunnen en moeten de Universiteiten te weeg brengen, welke in de eerste plaats eene verzameling moeten zijn van bedrevene en met roem bekende mannen, in ieder vak van wetenschap, zoowel, als in derzelver ontelbare onderdeelen, door de regering gekozen,Ga naar voetnoot12 en bezoldigd op eene wijze, die hen aan die inrigting verbindt, die hen in staat stelt, niet alleen om onbezorgd voort te gaan op de baan van eer en roem, maar ook om zich van het noodige daartoe te voorzien. Deze vereeniging zal wel niemand twijfelen dat zoo wel voor ieder op zich zelven, als voor de wetenschap in 't algemeen uiterst voordeelig is. Het is waar, menig een heeft zich onsterfelijk gemaakt, schoon hij alleen, en in een afgelegen oord bijna vergeten leefde. Maar de bekwame gelegenheid om met elkanders vernuft en kennis voordeel te doen, om elkander door omgang en wetenschappelijke gesprekken te scherpen; de geschiktheid bovendien, om aan zulke inrigtingen boekerijen, en alle verdere verzamelingen en hulpmiddelen voor studie te verbinden, hoedanige geene regering, veel minder ieder in 't bijzonder, overal en door een geheel land kan stichten; het gemak, dat het gouvernement zelf ondervindt, wanneer het over een bepaald onderwerp de gedachten wil uitlokken van hen, die er meest in bedreven zijn, en die nu gezamenlijk daarover kunnen beraadslagen, dit alles doet eene Universiteit als de wenschelijkste zamenstelling van geleerden beschouwen, en die, door gepasten naijver op te wekken, het geschiktste is om de goede zaak te bevorderen, en evenzeer den vaderlandschen naam te onderschragen en te verbreiden. Op zulk eene wijze zal de Universiteit eene maatschappij zijn, waarin alle de voordeelen van het bijzonder en vrij eigendom genoten worden, en echter al het gewonnene ten beste van het algemeen uitloopt. 21 Handhaving der wetten. - Men zoude misschien het voorlezen en teekenen van Statuten, of zelfs het afleggen van een Eed, nuttig mogen noemen, doch de Senaat twijfelt, of zoodanige voorschriften bestendigen indruk en kracht zouden hebben. Hij houdt zich overtuigd, dat ook hier de meeste hope moet gebouwd worden op de te vernieuwen krachtdadige pogingen, om geene dan bekwame jongelingen van 18 of 19 jaren tot | |
[pagina 587]
| |
het Akademisch onderwijs toe te laten, en zoo veel mogelijk het Student zijn tot een woord van eervolle beteekenis te maken. 22 De Schrijver van het Studentenleven vreest, dat zijne lezers het zweetkamertje bezwaarlijk zullen herkennen, dewijl de kagchel, welke, als staande decoratie, aan de drie witte muren karakter geeft, aan den verkeerden kant staat; eene vergissing, welke de steendrukker, zoo hij het verkozen had en aan des Schrijvers verzoek had gehoor gegeven, gemakkelijk zou hebben te regt gebragt. De tijd, en ook de moed, ontbraken tot eene geheele overwerking, welke noodig zou zijn geweest, der plaat, en den Schrijver blijft derhalve alleen over op de toegevendheid zijner lezers te steunen. 23 De Senaat heeft rijpelijk alles overwogen, wat voor en tegen dit stelsel (het toekennen van graden) kan worden in het midden gebragt; maar hij is verpligt het toekennen van deze graden voor het vervolg te moeten afraden.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 588]
| |
24 molière, le malade imaginaire, troisième intermède. 25 Grâce à des changements de peu d'importance, mais qu'on fit sonner bien haut M. de Vaudreuil demanda et eut la permission de faire jouer chez lui, à Genevilliers, par les comédiens français, la pièce de Beaumarchais; cette représentation était censée en petit comité; il s'y trouva néanmoins trois cents personnes. La reine, le comte d'Artois et quelques dames des intimes de sa majesté y assistaient en loge grillée. 26 j.p. hasebroek, poëzij, bl. 90. 27 Kikman is een aanspreker, die op de Breêstraat, tusschen het Stadhuis en de Koornbrugsteeg woont, en, zoo als ieder eerzaam Leidenaar, een Student houdt. Deze zijn toenmalige Heer voor een paar jaren op zekeren avond met een nat zeil naar zijne kast laverende en den weg bijster geworden, vraagt aan een paar straatjongens: - Kun je me ook zeggen waar of Kikman woont? - Die woorden klinken hun in de ooren - straatjongens-instinct! - op de wijs van zekeren marsch, welken de taptoe, juist in dien tijd, nagenoeg iederen avond blies, even gelijk de latijnsche-schooljongens - latijnsche-schooljongens-instinct! - in de twee eerste verzen van de Ilias de finale van het vierde bedrijf uit de Muette de Portici hooren. En men weigert onzer natie nog altijd muzijkalen aanleg! Waarop de jongens, te gelijk antwoordende, in vollen adem en op genoemde bekende wijs, het eerst en zoo algemeen berucht geworden couplet... improviseerden. En men geeft voor que la poésie s'en va! Spoedig zongen het tien, spoedig honderd, spoedig duizend straatjongens; toen de schooljongens, toen de groote lui's kinderen, | |
[pagina 589]
| |
toen de H.H. Studenten. Weldra was het lied in den Haag, te Rotterdam, te Amsterdam, weldra in den Bosch en te Groningen, waar Kikman in den beginne voor een fabelachtig wezen doorging. En men klaagt over gemis aan publieken geest! Maar de arme aanspreker was ondertusschen de bloed. Het was om razend te worden! Overal werd hij met het lied van Kikman begroet, op alle hoeken van straten en van boven alle onderdeuren, en, als 's avonds de taptoe ging, was het concert even vocaal als instrumentaal. Geene uitkomst voor den scherp vervolgde. Als hij eene weet had, schaterden het de meiden, zoodra zij zijne dikheid met den bril gewaar werden, in zijn aangezigt uit, sloegen hem de deur voor den neus toe, en lieten hem onverrichter zake staan; als hij in pontificaal een lijkstoet leidde, weergalmde de lucht van - het lied had velerlei bijvoegselen gekregen, vires eundo - | |
[pagina 590]
| |
28 Macbeth, 11, 3. 29 De twee Vlakken of het dorp in opschudding, Vaudeville, naar het fransch: l'hydrophobe. 30 Aan mijnen vriende den edelen Heere F.C.C. Tydeman, bij sijne bevordering tot Doctor in de beide Regten. v. 26. 31 Ter vijf en twintigjarige feestviering van den uittogt der jagercompagnie van Leydens Hoogeschool in 1815. (Brummen, 16 Julij 1840.) - Nederlandsche Muzen-Almanak, 1842. 32 De zamenspraak aldus te veranderen. 33 L'abbé latouche. 34 Te voren was er geene bepaalde Studenten-Sociëteit; de Leidsche burgers en de Studenten hadden er gezamenlijk eene bij Hogenstraten op de Breedestraat (waar nu juffrouw Charldorp woont). In 1814 is de eerste Studenten-Sociëteit Minerva opgerigt bij van den Heuvel in de twee Kolommen. Deze is gedissolveerd in 1818, wanneer eenige oud-leden eene nieuwe opgerigt hebben, welke nu nog bestaat. 35 Onnoozele landschappen namelijk. 36 Zie: Studenten-Almanak, 1840, bl. 156. | |
[pagina 591]
| |
37 Wie doet de toekomst duister zijn? van Tets.
Wie ziet er door een zwart gordijn? van Tets.
Wie ziet dat ontrouw en verraad
Daar achter op geschreven staat? van Tets. (ter.)
Het lied van de vier heeren. 38 Lorsque de cette vie on fait apprentissage,
Non, ce n'est point assez de s'armer de candeur,
De baisser, en marchant, les yeux avec froideur;
Comme au creux d'un vallon le ruisseau qui s'écoule,
Il faut sur les deux bords toucher à cette foule,
Réfléchir dans son cours bien des objets hideux,
Parfois troubler ces eaux en passant trop près d'eux;
Pour quelques rossignols chantant sur vos rivages,
Vous entendrez gémir bien des oiseaux sauvages,
Et les torrents viendront, et le flux de la mer
Parmi vos douces eaux mêlant son sel amer.Ga naar voetnoot14
Ce monde où l'on doit vivre, oh! jugeons-le, mon âme!
Partout haine, bassesse, ou jalousie infâme;
Nulle pitié, le sang, l'or dieu, la fausseté,
Et sous tous ses aspects l'ignoble lâcheté!
Non, ce n'est pas assez pour le chevreuil timide
De n'aimer que les bois et la feuillée humide;
Il a pour fuir les loups des pieds aériens,
Et deux rameaux aigus pour éventrer les chiens.
a. brizeux, Marie, p. 73. 39 horatius, lib. i. epist. 6. 40 Jongen! - barst hij uit - jongen! gij steekt mij een riem onder het hart, - ik begon mij zelven te verwijten wat plannen ik al voor jan salie heb gemaakt; jan salie poëet, - jan salie Professor, - jan salie diplomaat, - jan salie lid van de tweede kamer, jan salie minister! - ik verbeeldde mij, waarachtig! dat hij het al was! ik meende overal zijn' geest | |
[pagina 592]
| |
te zien! Immers ik, die weleer een' vloed van vreemdelingen naar de werkplaatsen van mijne kunstenaars zag stroomen, om er de wonderen te huldigen door hun genie geschapen; ik teerde in de kunst tientallen van jaren op den roem van het voorgeslacht, - ik nam het middelmatige voor lief. Immers ik, die in geheel Europa vermaard plagt te zijn om de wijsheid, welke er van mijne hoogescholen uitging; ik meende eene halve eeuw lang een heel licht te zijn, als ik eindelijk te hooi en te gras vernam, wat in den vreemde al overbekend, al weder vergeten was, in allerlei vakken van studie! Heb ik er niet op gestoft, dat ik de kronkelwegen der staatkunde beu werd? ik, die de slimste diplomaat ter wereld plagt te zijn, die van alle voorvallen, van alle bewegingen ten gunste der vrijheid partij trok, ik, die vrede en oorlog maakte voor Koningen en Keizers! Of weet ik mij op het punt van mijn geloof niet maar kwalijk naar mijne grondwet te schikken; ik, die terugdeins voor het onderzoek mijner vroegere partijschappen; ik, die roestte in mijne rust! - Jongens, laat mij uitspreken! - Weelde ontzenuwt, verslapt, ontmant, jan salie is de zoon van mijn' overvloed! Wat klaag ik over hem, ik, die mij zelven moest aanklagen! in plaats van den verhevenen, edelmoedigen geest, die mij in de dagen mijner opkomst bezielde, werd ik de prooi van de bekrompenheid des verstands en van de onverschilligheid des harten van den nieuwelingsrijke! Toen ik een geloof op mijn eigen had, toen ik er driest voor uitkwam, dat ik het mijne het beste van allen hield, toen was ik te gelijk voor andersdenkenden de verdraagzaamste man van mijn' tijd, toen beschermde ik alle vervolgden, die tot mij vloden, - waarom leert ge mij, nu ik allen gelijk heb gesteld, niet den waarachtig-verlichtste, niet den waarachtig-vroomste, niet den waarachtig-liefderijkste van allen te worden, - het beste bolwerk voor de Kerk, in het bloed van mijne vaderen gevest? 41 Men vraagt eindelijk: of er geene nadere bepaling behoort gemaakt te worden, over de inzameling der Collegie-gelden? Daar er geene algemeene bepalingen dienaangaande bestaan, meent de Senaat, dat het goed zoude zijn die vast te stellen, en dat het gevoegelijkste tijdvak daartoe zoude wezen het einde van den Cursus, onverminderd het regt, dat elk Student heeft en behoort te behouden, zoo dikwerf als hij wil, daarna hetzelfde Collegie te kunnen bijwonen. 42 Te voren, zegt men, zonden de Professoren aan de betrekkingen rekeningen van de Collegies, waarop de overledene geteekend had. 43 Zie: Studenten-Almanak, 1841, bl. 178. | |
[pagina 593]
| |
44 Ik jaagde namelijk twee geheele dagen eenen haas achterna, doch al mijne moeite was vruchteloos. Hoewel mijn hond hem ieder oogenblik den voortgang belemmerde, zoo konde ik hem toch niet onder het schot krijgen. Daar mij dit ook als iets bovennatuurlijks toescheen, zoo heb ik toch nimmer aan tooverij kunnen gelooven, want ik heb in mijn leven te veel buitengewoons gezien, om mij aan deze zwakheid schuldig te maken. Eindelijk, na eene ongeloofelijke inspanning en vermoeijenis, gelukte het mij, hem met mijn geweer te bereiken. Ik brandde los, hij stortte neder, en wat meent gij dat ik vond? Een haas met vier pooten onder het lijf, en vier op den rug. Waren nu de twee onderste paren moede, zoo wierp hij zich, even als een bekwaam zwemmer, die beurtelings op buik en rug kan zwemmen, ten onderste boven, en liep zoo met dit nieuwe vervoertuig weder met eene versterkte snelheid voort. 45 De Paauw. 46 Wamba is niemand anders dan de nar van Cedric den Sakser uit Walter Scotts Ivanhoe, die, toen hij de rol van biechtvader bij zijn gevangen meester zou gaan vervullen, even als meer gekken, met de taal der geleerden blufte. 47 Pour champ de course, alors, tu lui donnas la terre. 48 dante, Inferno, iv, 133. 49 dante, Inferno, iii. 50 j. van den vondel, Gijsbrecht van Aemstel, in het verhaal van den Bode. 51 a. de lamartine, la mort de Socrate. | |
[pagina 594]
| |
52 bilderdijk, ridder Sox. 53 Erudiendo et Oblectando is een Medisch Dispuut-Collegie; Theses en Bijdragen betrekkelijk Zoölogie en Anatomia comparata worden echter ook toegelaten. De Werkzaamheden bestaan in het expliceren en het doen van Quaestiones over een opgegeven gedeelte van Anatomia generalis (uit Sebastian), Materies Medica (te Water) en Pathologie (Pruys van der Hoeven); in het verdedigen van Theses; het doen van eene demonstratie op platen of op deelen van het menschelijk ligchaam en het schriftelijk beantwoorden eener Quaestio. 54 Er bestaat een sprookje, dat het gevolg van zekere genoegens, door de Leden van Tandem op een zomeruitstapje gesmaakt, een kind van het vrouwelijk geslacht zou geweest zijn, hetwelk, om redenen niet moeijelijk te raden, door het gezelschap in massa zou aangenomen zijn geworden en deswege Tandemia gedoopt. Zij zou op kosten van de kas zijn opgevoed en thans als meid binnen Haarlem dienende. 55 De Maarsmansteeg, aldus bijgenaamd wegens de vele winkels. 56 een dispuutreisje. (getrokken uit een dagverhaal). | |
[pagina 595]
| |
waarmede het gezelschap zich zal dienen te behelpen, het aldaar staande ledekant voor den Praeses als veldheer bestemmende, daar de overigen zich op den grond op een groot kermisbed zullen legeren. Eenig avondeten, hoe sober ook, is welkom. Terwijl de Praeses intrek neemt in zijne veldheerstent, genieten de overigen, in onderscheidene maten ontkleed, de zoele nachtlucht, die zij met tabaksdampen bewierooken. Menigwerf wordt aldus de schipbrug op en neder gewandeld, tot dat allengs de een na den anderen de algemeene slaapkamer binnentreedt, welke bijna geheel bed is. De slapende toestand van den veldheer mishaagt velen, daar zij van gevoelen zijn, dat zijn wakend oog van uit zijne hooge legerstede onophoudelijk behoorde af te zien op zijne ter rust gaande troepen. Doch de menschelijke stem schijnt na herhaalde proefnemingen onvoldoende, om hem tot ontwaken te bewegen, waarom de Geheimschrijver, op den rand van het voeteneinde plaats nemende, zich door den langen van Gaag een zoodanigen stoot laat toebrengen, dat hij, ten gevolge dezer kunstbewerking, gordijnen en hemel in zijn val medeslepende, den Praeses in staat stelt onder daverend handgeklap eenige vloeken tot nachtgroet aan de juichende schare toe te duwen, die echter dadelijk onder de bouwvallen van zoo veel pracht weder insluimert, steeds droomende van het vergezigt op Arnhem, hetwelk hem zoo hevig getroffen heeft. Hierop besluit Vlieger dezen gedenkwaardigen dag met een dans in het lange nachthemd en eene groote vuurvlam op het hoofd, in welke de pluim van zijn vaderlief staat te blaken. | |
[pagina 596]
| |
lijk zult gij zeggen: twee tegen één is moordenaarswerk. Tot narigt diene, dat de naakte partij een leger van lakens, dekens, kussens, benevens bed en matras, tot hare hulp gereed heeft, welke de aangevallene zoo behendig weet aan te wenden, dat, hoezeer dit gansche leger in eene zonderlinge demoralisatie geraakt, hij der kuische Suzanna gelijk blijft, en ofschoon Suermalen een digt woud in de diepte ontdekt, de heremiet zich aan zijn navorschend oog niet vertoont. Algemeene omwenteling van het ledekant; de naakte wordt volkomen onzigtbaar. Doch op eens verheft hij weder het woedende ligchaam, wentelt hetzelve met bewonderenswaardige vlugheid een laken om, ontspringt het slagveld, neemt in die plooijen de ontzagwekkende houding aan van den gladiateur vainqueur en kijkt met blikken, glinsterende van toorn, de aanranders van de kamer af. | |
[pagina 597]
| |
viranda vergeten. De hartelijke alexandrijnen, die hij uitbraakt, doen hem ontdekken aan een tafeltje thee drinkende dames. Een acht-en-zeventigjarige leidt hem liefderijk, met behulp van den eenigen nuchteren kameraad, naar zijne kamer. Dalstein, die langzamerhand in het leven terugkomt en van jeugdige opgewondenheid staat te blazen, komt het voor, dat de bleekheid van Bergs gelaat in een ondragelijk contrast verkeert met de zwarte kleur van zijn rok en beijvert zich de harmonie der kleuren te herstellen. Tevens oordeelt men het algemeen noodzakelijk, ter versterking van zijne ruggegraat, een zoo nuttig, ja, onmisbaar ligchaamsdeel, zooveel waters op te offeren, als eene lampetkan bevatten kan. De Praeses, eenige uren later eerst tot zichzelven komende, steekt het opgezwollene hoofd uit het venster, te midden van een gezelschap verwonderde dames, die zich vreedzaam in den schemer zitten te verlustigen, en zich vervolgens voor het bed van den langen van Gaag plaatsende, die de oogen opent, zegt hij: | |
[pagina 598]
| |
moeten hunne uitspattingen van den vorigen avond op deze gemaakt hebben. Eindelijk worden toch de stoute schoenen aangetrokken, en | |
[pagina 599]
| |
Zesde dag. 57 Zie hier het afschrift van een gedeelte der beoordeeling eens Students, die toevallig is geroepen geweest zijn gevoelen over Hoofdstuk vi uit te brengen: du choc des opinions jaillit la vérité. | |
[pagina 600]
| |
elkander beurtelings verschaft om zich voor een bevriend auditorium te oefenen, terwijl één uit hetzelve zijn oordeel schriftelijk zal uitbrengen, opdat de Orator er zijn voordeel mede doe. Bij Klikspaan is het dus een last: de redenaar moet de anderen leeren; bij ons eene gunst: hij mag zich met behulp der anderen oefenen. De Hollandsche Recensie ontbreekt; men gaat over tot de Declamaties. Deze worden afgekeurd, ja, der afschaffing waardig gerekend. 1o. Om de dwaze keus der onderwerpen. Maar bewijst zulks, dat er geene geschikte zouden te vinden zijn of dat de Declamatie per se slecht is? 2o. Omdat niemand, als zij plaats hebben, meer lust tot luisteren heeft, weinigen tot arbeiden. Dat dit onwaar is getuigt onze ondervinding, die haar als eene der vrolijkste en levendigste Werkzaamheden kent. In allen gevalle hangt zulks niet af van de Declamatie zelve, maar van de orde der Vergadering en zou dus van iedere laatste Werkzaamheid waar moeten zijn, hoe nuttig ook op zichzelve. 3o. De kunst is te moeijelijk, de tijd te kort. In zeven tot tien minuten kan men toch nog al iets vertellen en in een Dispuut-Collegie oefent men zich, maar volmaakt zich niet. Men stelt zich niet voor door de Declamatie een improvisator te worden, maar zich slechts eenigzins te gewennen aan het spreken uit het hoofd. 58 l.r. beynen, lotgevallen der Rederijkers-Kamer voor uiterlijke welsprekendheid, binnen Leyden, gedurende het tweede jaar van derzelver bestaan, October 1835, bl. 33. 59 De meeste menschen worden zonder aanleg voor de kunst der uiterlijke welsprekendheid geboren en zijn echter door hun ambt geroepen er eenig talent in te vertoonen. Daarom zou de voorname en waarlijk hoogst nuttige strekking van het bedoeld Academisch onderwijs, minder zijn kunstenaars in het vak aan te kweeken dan onuitstaanbare sprekers en redenaars dragelijk te maken. | |
[pagina 601]
| |
60 Antwoord op de prijsvraag: ‘Waarin bestaat de uiterlijke welsprekendheid? Welke zijn hare voordeelen? En op welke wijze zoude derzelver beoefening in ons vaderland het best kunnen bevorderd worden?’ - Nieuwe werken der Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen, 1e deel, 1840. 61 ch. durand, Souvenirs poétiques; van Speyk. 62 Winter's tale, 1, 2. 63 De payp is ouit, hay gaat naar houis,
Vervult de Breedstraat met gedrouisch,
En wil de Franschen worgen;
Stapt draygende zijn' woning in,
Krouipt op het stroo bay 't houisgezin,
En laat violen zorgen.
De Vaderlander. 64 La musique, chargée de ses genres bâtards, la musique, faite pour remplir une nef, exécutée sous le plafond d'une salle, devant une assemblée qui s'étourdit et se fatigue à écouter tous ces morceaux qui se marchent sur les talons et font queue sur le programme! 65 Depuis plus d'un siècle, les productions de Händel sont en possession d'exciter l'admiration de l'Angleterre et de quelques musiciens érudits de l'Allemagne et de la France, mais il faut avouer que ce grand homme n'est connu que de nom de la plupart des amateurs des deux derniers pays... Cependant on peut affirmer que jamais un génie plus vaste, une imagination plus hardie, soutenue d'une science profonde, n'ont existé. | |
[pagina 602]
| |
66 Venez entendre ce joueur de flûte, il joue si admirablement bien qu'on jurerait entendre un violon. - Eh quoi! vous n'avez pas encore entendu ce fameux violon (tous les violons sont fameux depuis dix ans)! Il domine si bien son instrument, il le plie si heureusement à sa fantaisie, que lorsqu'il joue on croirait entendre une flûte. Cela étant ainsi, je me demande pourquoi une flûte ne serait pas indifféremment un violon et un violon une flûte, et où est la nécessité qu'il y ait deux instruments pour arriver à un but qu'un seul remplirait. Dans quelques années le plus grand éloge qu'on pourra faire d'une joueur de violon, consistera à dire qu'en l'écoutant on est presque convaincu qu'il joue du violon. 67 Merchant of Venice, v, 1. 68 In het begin van 1840 telde Sempre Crescendo 27 liefhebbers en 19 meesters; het getal van instrumentaal-sologevers bedroeg toen 10. 69 Ondanks wat zij bedoelden, staan de Buitengewone Leden, krachtens de herziene Wet van het Muzijkgezelschap, veeleer onder nog strenger voogdij van de Werkende dan vroeger. Art. 10 en 11 van de oude Wet luidden aldus: | |
[pagina 603]
| |
70 De volgende bijzonderheid erlange te dezer plaatse de eervolle vermelding, op welke zij regt heeft. 71 Je ne songe jamais à la manière dont j'ai été conduit dans mes études, que les larmes ne m'en viennent aux yeux. C'est dans l'âge au-dessous de vingt ans que les meilleurs coups se ruent: c'est alors qu'il faut faire son emplette. 72 a. de vigny, Chatterton. 73 victor hugo, que la musique date du seizième siècle; les rayons et les ombres, p. 305. | |
[pagina 604]
| |
74 Oui, il faut beaucoup d'instinct pour faire et pour sentir la musique.Ga naar voetnoot17 75 Disons aussi que souvent les effets vagues de la musique instrumentale n'agissent que respectivement à l'organisation de l'individu qui les reçoit; c'est un nuage qui se promène dans les airs: le guerrier y voit l'image d'un combat; la jeune villageoise voit le troupeau que conduit son amant. 76 Les compositeurs rougissent de la mélodie, la déguisent, la chargent de combinaisons harmoniques et l'étouffent sous le poids de leur érudition.Ga naar voetnoot18 77 Een voorbeeld uit duizende! | |
[pagina 605]
| |
plicatie of uitlegging! Zoo even wordt begin gemaakt. Militairen en dienstboden betalen de helft. 78 Het zit bij mij niet alleen in de ooren, zoo als bij sommige kenners, wier gehoorzenuwen meer met hun maag, dan met hun ziel in verband staan. O, ik kan er mij dikwijls aan ergeren, wanneer ik de bezoldigde dienaars van Polyhymnia, onder de uitvoering van een heerlijke muzijk, daarvan niet meer zie gevoelen, dan de instrumenten, die zij behandelen. Vast in de maat, ze zijn het verwonderlijk: met den bril op den neus en den strijkstok in de hand, zitten zij te tellen als metrometers; naauwelijks is hun tijd om te spelen gekomen, of wip! gaat de viool naar de kin, en kras! gaat de stok over de snaar! laat er rondom hen gebeuren wat wil, zij vertrekken er geen oor naar, en blijven geheel notenblad; maar hun gewaarwordingen daaronder! leest ze op hunne dommelige, levenlooze, houten aangezigten! zij voelen niets van de verrukkende harmony, die om hen ruischt; zij blijven koud als steen te midden van dien vuurvloed, die van rondom hen op het sidderend gehoor nederbruischt, hun nuchter hoofd bemerkt niets van de bedwelming, die zich van hun snaren op de opgewonden menigte stort. Ja, wat meer is! zij zelve werken mede tot de betoovering, die u overmeestert; ook hun snaar giet zijn melodij in den stroom, wiens geweld u medesleept; ook hun spel is een schalm in de magische keten, die u onzigtbaar omslingert; maar de ongelukkigen! zij zijn daarbij slechts doode werktuigen; hun invloed op u is die van de doove hamers, die onder de hand des kunstenaars de snaren der piano treffen; zij geven geluid van zich gelijk de windharp, die geen aandoening heeft van de koeltjes, waaronder haar zangerig hout zucht; zij zijn eenigermate gelijk aan ‘die werklieden vreemd aan Israël, die de bouwstoffen bijeenbragten voor den prachtigen tempel, waarin het hun nooit vergund zou zijn binnen te treden.’ O, ik beken het met schaamte en spijt, dat ik een oningewijde ben; ik kom er voor uit, dat ik van deze Leviten hares altaars het eenvoudigste onderrigt in haar geheimen zou moeten ontvangen. Maar toch! ik sta in mijn oogen hooger dan zij, ik, die de harp in het hart drage, welke zij op hun knechtslivrei voeren. 79 Och; al is men maar iemand, die op een concert zijn hand met zekere majesteit onder zijn kin kan leggen, en zijn oogen toeknijpen met diep gevoel, om ze niet dan bij een point d'orgue schielijk en geheel verward, en als kwam men uit een andere wareld (uit de wareld der inbeelding bij voorbeeld) open te doen; - of al slaat men er zelfs maar met zekere wijsheid de maat met het opgevouwen affiche of met den geglaceerden wijsvinger; of al heeft men maar even den slag om bij het wederkeeren van het thema in een groot muzijkstuk een lachjen, liefst een zenuwachtig lachjen, voort te brengen, dat met telegraphische duidelijkheid zegt: ‘we zijn weer thuis!’ - of al heeft | |
[pagina 606]
| |
men maar alleen de vereischte bekwaamheid om van eene zangeres, die algemeen bevallen heeft, met eene diep noodlottig neergelaten wenkbraauw en allerbedenkelijkst hoofdschudden te zeggen: ‘weinig methode’; - of den tact om klassieke van romantieke muzijk te onderscheiden en te zeggen: ‘ik hoorde toch liever Lafond of Beriot dan de Eichhorns of Ernst’; - ik zou zeggen, al heeft men maar eens een blad muzijk gecopieerd; - met een van alle deze musikale eigenschappen toegerust, heeft men eens vooral de faculteit op de rest van 't heelal met verachting neêr te zien, en alle verdere creaturen, zoodra ze zich iets omtrent de Goddelijke Toonkunst verstouten, in haar aangezicht te verklaren dat ze niet musikaal zijn. Die onbeschaamdheid hebben de speelmannen, hoornblazers, doedelaars, tokkelaars, en trommelslagers op de kunstenaars van andere vakken vooruit. 81 Het verleidelijke voor jonge lieden ligt dáárin, dat wij in eenen tijd leven, waarin een zweem van wetenschappelijke beschaving en verfijnd kunstgevoel zoo algemeen verspreid is, als had zich die cultuur aan den dampkring, waarin de jongeling ademhaalt, medegedeeld. Er woelen en bewegen zich in hem dichterlijke en wijsgeerige gedachten; met de lucht, die hem omringt, heeft hij dezelve ingezogen; maar hij ziet die voor zijn eigendom aan, en uit haar als waren zij inderdaad de zijne. Zoodra hij echter zijnen tijd heeft wedergegeven wat hij van denzelven ontving, is hij arm, dood arm. Hij gelijkt eene bron, die gedurende eene korte wijl van het haar toegevoegde water ruischt en borrelt, maar oogenblikkelijk ophoudt te vloeijen, zoodra de geleende voorraad gebruikt is. 80 - Van alle kunsten is slechts de muzijk overtollig, antwoordde Raymond: dichtkunst bevordert den geest, zij maakt de vroegere beschaving bekend; beeldhouwkunst en schilderkunst verschaffen aan de toekomende wereld de zinnelijke beschouwing der verloopene eeuwen en worden bevorderd door de voorstelling van wetenschappelijke voorwerpen; de bouwkunst geeft aan de menschen huisvesting: wat doet echter de muzijk? | |
[pagina 607]
| |
nen, akkoorden en melodijen op bepaalde woorden aan te wenden, en door muzijk hetzelfde uit te drukken, wat de woorden beteekenen. | |
[pagina 608]
| |
slechts eenige jaren. Men kan gevoegelijk aanmerken, dat alle tien jaren een nieuwe modevorm in de muzijk geboren wordt. Zoo zijn Bach, Händel, Porpora, Leonardo Leo, Pergoleze, enz. reeds oudheden. Mozart begint ook reeds te verouderen, spoedig zal hij ook eene schoone oudheid zijn. Eindelijk volgt de vergetelheid. En hoe kan het anders zijn? Het jaar heeft 365 dagen. De werken der toonkunst zijn zoo vele, en zij vermeerderen dagelijks zoo zeer, dat men verscheidene jaren achtereen dagelijks één derzelven zou kunnen laten uitvoeren. Het eene muzijkwerk verdringt natuurlijk het andere; men moet het oude wel laten liggen, om het nieuwe slechts te kunnen hooren. Alzoo is ook de tijd, als zoodanig, aan de muzijk vijandig. Zal nu elken componist het regt wedervaren van gehoord te worden, zoo heeft ieder ook slechts hoop, eerst na jaren, wanneer het geheele rad rondgedraaid is, weder aan de beurt te komen. Ik spreek hier natuurlijk van groote muzijkstukken. Kleinere compositiën gaan om andere redenen reeds veel vroeger te niet. O droevige kunst der muzijk, hoe is het mogelijk, dat een verstandig mensch nog voor u ontgloeijen kan! Men zegt, wel is waar, dat de muzijk de treurigen troost. Men komt met zulk een zinnelijken en luchtigen troost niet ver. De aanblik der natuur en godsdienstige overdenkingen troosten wat beter. Men zegt verder, dat de muzijk de taal des hemels is en de menschen tot de sterren verheft! dat zijn uitdrukkingen eener dwaze teergevoeligheid. Toonen en akkoorden, die niet eens kunnen uitdrukken, wat de onvolkomene taal der menschen uitdrukt, zijn nooit eene taal des hemels te noemen. 82 Jammer slechts, dat men getuigt, dat de algemeene kwaal onzer Natie, gebrek aan Burgerzin of Esprit public, ook hier werkt en de vlijtigsten en zedigsten zich veelal met die vergaderingen luttel bemoeijen. Dit behoorde niet alzoo te zijn. | |
[pagina 609]
| |
83 Natuurlijk is in niets dan in den naam alleen op het bekende geschrift van Julianus Apostata gezinspeeld. Het onderscheid tusschen de toenmalige en de tegenwoordige philopogonie zou er immers al te groot toe wezen. Één punt slechts is er, waarin onze philopogonen met die van vroegere dagen overeenkomen, daar spotters hun bij voortduring kunnen tegenwerpen: τον ανδρα υποφαινετε εκ γναθων μαλλον η δια του μετωπου. 84 bilderdyk, Krekelzangen, iii, bl. 2, Voorzang. 85 beeloo, 's Gravenhage, vs. 2. 86 Exodus xvii, vs. 1-7. 87 De Gids, iii, bl. 37. 88 j. van effen, Hollandsche Spectator, i, bl. 12. 89 Almanak voor Hollandsche blijgeestigen, 1841, bl. 168. 90 Een sprookje der Rabbijnen met betrekking tot Mozes. Exodus iv, vs. 10, namelijk, in den meest letterlijken zin opvattende, verklaarden zij de betuiging: ‘want ik ben swaer van monde, ende swaer van tonge’, voor eene bekentenis van Mozes, dat hij het ongeluk had van te hakkelen. Dit gebrek zou hij te danken hebben gehad aan den engel Gabriël, die hem op driejarigen ouderdom, onder de gedaante van een der Egyptische wijzen verschenen was, en, door eene gloeijende kool vuurs op zijn mond te leggen, hem deerlijk de spraakorganen had verlamd. | |
[pagina 610]
| |
91 j.f.w. zachariä, der Renommist, Gesang 1. 92 Sedert dezen winter heeft het tooneelgezelschap van Hoedt en Bingley deszelfs vertooningen binnen Leiden gestaakt en zou voortaan de stad waarschijnlijk van dramatische voorstellingen zijn verstoken gebleven, zonder eenige Studenten, die zich tot de directie van de Amsterdamsche tooneelisten wendden, ten gevolge van welk aanzoek Hamlet, Othello, en Inez de Castro achtervolgends werden opgevoerd. 93 Après tout, ce théâtre est français, ces acteurs sont français; tout cela nous est, ou devrait nous être étranger. Quand on ne peut pas se composer ses pièces, il faudrait savoir se passer de celles d'autrui, et faire ce sacrifice à l'intérêt comme à la dignité de sa nation. Celles-ci, en effet, composées pour un autre peuple, effacent, par leur insensible action, la physionomie du nôtre. Elles lui inculquent les passions, les préjugés, les haines et les sympathies d'un public français; elles transforment pendant trois heures de temps, et quatre fois par semaine, ces citoyens de Genève, en bourgeois de Dôle ou de Dyon. Ils applaudissent à Bonaparte qui leur prit leur pays, ils hurlent contre tels qui le leur rendirent, ils battent des mains au couplet sur la conquête, au couplet sur le chevalier français, sur le grenadier français... Les premières fois je ne comprenais rien à ces acclamations, et aujourd'hui, tout ce que j'y comprends, c'est que ce peuple, fait, par son passé, par son intelligence, par son civisme et par ses moeurs, pour se suffire à lui-même et qui d'ailleurs est fier de sa modeste patrie, se réduit pourtant, à n'être sur son propre théâtre, que l'écho de cette tourbe déjà si niaise, qui, sur les théâtres de France, trépigne ou applaudit, au gré des vaudevillistes et des histrions. 94 Aussitôt le voilà qui se met à la recherche de toutes les voix fraîches et belles: il appelle à lui tous les enfans pauvres qui ont de la voix; il fait afficher au coin de tous les carrefours qu'on ait à les lui amener, quel que soit leur âge, et que lui les nourrira, les habillera, les élèvera, et qui plus est, qu'il en fera de grands artistes. En vain il avait une commission pour vingt-quatre élèves: il accepte tous ceux qu'on lui présente; il en prend trente-six, il en prend quarante. Si l'argent du gouvernement ne suffit pas à cette oeuvre, Choron y mettra l'argent qui lui reste... Choron est le maître de Duprez, d'Hippolyte Monpou et de Mlle Rachel. | |
[pagina 611]
| |
95 ...toezigt op de jongelieden kan, mijns bedunkens, uitgeoefend worden, wat het gedrag betreft, door de gewone Policie (maar die voorzeker in eene Academiestad buitengewoon georganiseerd moet zijn). 96 8 Nov. 1624. Dewijl Meursius en Daniel Heinsius, gedurende een vierendeljaars, geen onderwijs hadden gegeven, werd hun het tractement van dat vierendeljaars gekort. | |
[pagina 612]
| |
97 Un chemin de fer conduit de Harlem à Amsterdam. Ce trajet est fort curieux... Que l'on se figure trois routes parallèles et droites, ne s'éloignant jamais l'une de l'autre, et toutes les trois transportant leurs voyageurs de trois manières différentes, l'une en bateau sur un canal, l'autre en voiture sur une chaussée, et la dernière en wagon sur des rails! Voilà le tableau que m'offrit le chemin de Harlem. Rien de plus extra-ordinaire que ce mouvement continuel et varié de personnes explorant à la fois et sur la même ligne, toutes les façons possibles de changer de place. Il ne manquait pour compléter le spectacle qu'une file de ballons au-dessus de ma tête. 98 Zie: Studenten-Almanak, 1840, bl. 162. 99 Lion; voor het meerendeel 't zelfde als roué, homme sans principes et sans moeurs, qui donne à ses vices des dehors brillants. 100 Les Méandres; le Fifre. 101 Het is even zoo van belang, dat zij, ook door de ondervinding, overtuigd zijn, dat diegenen, die door hun gedrag kwade voorbeelden op eene Hoogeschool zijn, daarvan zullen worden verwijderd. Het is alzoo nuttig, dat zij, door vaderlijke onderhandsche en vervolgens meer plegtige teregtwijzingen, van den kwaden weg worden afgehouden, en, zoo dit mogelijk is, tot den goeden worden teruggebragt. 102 walter scott, Marmion, x. ii, intr. 103 King Lear, iv, 6. 104 andersen, 't was maar een speelman, i, bl. 182. | |
[pagina 613]
| |
105 Wat is er inzonderheid van de jeugd, die gemakkelijker dan de rijpere leeftijd de lessen der hedendaagsche letterkunde aanneemt, geworden?... Zij zoekt wat haar vermaken, wat haar verstrooijen kan, veelmeer dan hetgene haar besturen moest. En welk een ontijdig ontwaken! welk eene treurige verzadiging in het lagchendst tijdperk des levens! Hun ideaal is aan den morgen verwelkt. Onze jongelingen zijn grijsaards met minder ondervinding, met meer brandende driften. De geestdrift ontbreekt hun, daarom begeeren zij verhitting, prikkeling, bedwelming; zij begeeren door boeken hun zenuwgestel te schokken en zich onophoudelijk als buiten zichzelven te brengen. Spreek hen niet van die ernstige geschriften, waarin denkbeelden en stijl altijd eene wijze gematigdheid bewaren; deze schijnen hun droog en zouteloos. Hun verhemelte, door sterke dranken verstompt, vindt in den edelen wijn geenen smaak meer; wat zij drinken moet branden, zullen zij het proeven. 106 victor hugo, les Chants du crépuscule, p. 135. 107 bilderdijk, de ziekte der geleerden, 1e Zang. 108 Een geacht geneesheer schrijft mij het volgende: | |
[pagina 614]
| |
2o. Langs den psychischen weg. Langs dezen geloof ik echter dat de syphilis nog meer op den geest influenceert. De gevallen van monomania syphilitica of van hypochondria syphilitica zijn mij reeds oneindige malen voorgekomen, namelijk dat personen, die ééns geïnfecteerd zijn geweest, zich maar op geenerlei wijze laten overtuigen, dat zij genezen zijn, of althans telkens recidive vreezen, of onder elke ligchamelijke gewaarwording telkens den syphilitischen vijand verborgen wanen:Ga naar voetnoot20 ik zou u daarvan inderdaad interessante voorbeelden kunnen bijbrengen, alsmede van menschen, die, op verder gevorderden leeftijd, de ziekten hunner kinderen nog altijd aan in hunne jeugd geledene infectie toeschrijvenGa naar voetnoot21 en nu wezenlijk een aan monomanie grenzenden angst en eene schrikkelijke zelfkwelling daardoor onderhouden... In één woord, al is in al deze gevallen de invloed der syphilis op de verdierlijking, verstomping en aliënatie van 's menschen hoofd en hart ook al niet geheel direct te noemen, zoo brengt zij toch zoo vele roerselen in zijne ziel te weeg, dat zij ook in dit opzigt als eene treurige maar belangrijke plaag te beschouwen is. 109 Ik verberg mij niet, dat de gevaarlijke neigingen, in dit laatste hoofdstuk aangewezen, sterker welligt nog bij jongelingen uit andere klassen der maatschappij heerschende zijn, doch dit was geene reden om er niet eene vermanende schilderij van op te hangen, wanneer men in het oog hield, ze voornamelijk van hare Academische zijde te nemen, te vertoonen zoo als zij door het leven aan de Hoogeschool aangewakkerd en gewijzigd worden. Ook werden zij in zoo verre slechts afgekeurd als derzelver inwilliging op de maatschappelijke orde en voortgang invloed uitoefent, om welke reden meer bijzonder de dwalingen der natuur waarschuwing verdienen. | |
[pagina 615]
| |
110 victor hugo, les chants du crépuscule, p. 268. 111 Le premier sentiment dont un jeune homme élevé soigneusement est susceptible n'est pas l'amour, c'est l'amitié. 112 Dans les premiers temps de la vie, l'amitié se nourrit de sa propre flamme, elle est pleine d'abandon et de dévouement; ses élans sont généreux autant que sublimes, et son héroïsme est souvent comparable à celui de l'amour. 113 Verscheidene winters achtereen gaven eenige Studenten een bal aan de ingezetenen van Leiden, hetwelk ieder der deelhebbers ƒ14 kostte. Inderdaad eene al te groote som en welke niet door de genotene beleefdheden gevorderd werd. Het geld moet er tòch aan! was de leus, en beter op zulk eene wijze dan op eene andere! Ik geef het toe, en de gezindheid, waarmede de partij gegeven werd, strekt de humaniteit der Academie tot eer; maar de Leidenaars hadden bezwaar moeten vinden om te komen dansen op kosten van de oudelui dier Heeren, van welke zij velen niet eens van aangezigte kenden, die ook geene vriendelijkheden te reciproceren hadden, en die van het bal alleen gebruik maakten als van eene gelegenheid om eens te dansen. Een Student, beweer ik, behoort alleen maar beleefdheid te genieten. Maar, antwoordt men, het bal werd altijd teruggegeven en men werd ook niet door al de deelnemers, maar slechts door diegenen hunner, die men meer bepaald kende en zag, uitgenoodigd. Waarop ik op mijne beurt antwoord, dat door het contrabal de ƒ14 niet werden gerestitueerd en de gasten wel degelijk, ofschoon door slechts een enkelen persoon genoodigd, op aller kosten de partij genoten, daar die enkele met zijne contributie alleen niet ver gekomen zou zijn. In allen gevalle bestond er geene reden om die partij volgende winters te herhalen en dan steeds de eerste te zijn, vooral in eene stad, waar, zoo men van een casino rept, door de meeste inwoners hunne handteekening op de lijst geweigerd wordt. 114 Wat derhalven de verkiezing van vrienden aangaat, hier van kan ik weinig zeggen. Ik twijfel zelf sterk, of er wel eenige verkiezing plaats heeft. Een zekere trek, een neiging van ons hart, bezorgt ons, in weerwil van onze Rede, zelfs buiten ons weten, de voor- | |
[pagina 616]
| |
werpen van onze vriendschap, even gelijk een diergelijke trek de voorwerpen voor onze liefde uitkipt. 115 Dit is toch veelal, helaas! het geval; van daar dat het woord club meestal in malam partem wordt gebezigd. Vergel. bl. 436, r. 70. 116 Ces liens formés dans les premiers beaux jours, dans ces jours qui se développent riches d'espérances, ces liens-là sont absolus. On n'entrevoit alors, ni pour le moment ni pour l'éternité, aucun sujet possible de discorde. Ce premier engagement se place bien plus haut qu'une alliance contractée à l'autel entre deux amoureux, car elle est pure et ne se hausse sur aucun désir dont la satisfaction laisse craindre un pas en arrière; et voilà ce qui fait qu'il semble impossible qu'on renonce jamais à une affection de jeunesse, même lorsque de menaçantes différences se déclarent et reviennent à la charge pour la battre en brèche. 117 ste beuve, Volupté. 118 ste beuve, les Consolations, p. xx. 119 Indien wij hier gaarne van den lezer afscheid nemen zouden, en ons verhaal met de laatste gewone Vergadering besluiten, is het niet omdat wij van ons werk ontslagen wenschen te zijn, maar omdat, hetgeen ons nog te vermelden staat, iets treurigs is, dat wij echter niet mogen nalaten, in eenige regels voor onze opvolgers te boeken, als iets buitengewoons, en (zoo wij hopen) eenigs in onze geschiedenis. Wij moeten namelijk den dood vermelden van eenen onzer medeleden, - van R... Bij den aanvang der groote vacantie verlieten wij hem in goeden welstand, en in de zekere verwachting van elkander weldra op onze bijeenkomsten weder te zien; maar die verwachting ging in het begin dezes jaars in de vrees, en voor eenige maanden in de zekerheid over van R... nooit meer te zien of te hooren. Want te huis gekomen, werd hij door eene uitteerende ziekte aangetast, waarvan hij de kiem misschien lang had omgedragen, en die gedurende een geheel jaar zijne krachten zoo geheel en al ondermijnde, dat de laatst verloopene zomermaand, die voor anderen eenen helderen hemel en lagchende rozen aanbragt, voor hem het doodkleed en het koele graf beschikte. Over zijnen vriendelij- | |
[pagina 617]
| |
ken omgang en goede eigenschappen hier uit te weiden, zou misschien doen denken, dat er eene lofrede noodig ware, om het tegengestelde af te keeren of te weêrspreken, en daarvoor zijn wij in onzen leeftijd, Goddank! nog te onafhankelijk, dan dat wij het masker voor eenen dooden zouden ophouden, dat hij zichzelven gedurende zijn leven had uitgekozen: in dat geval hadden wij liever geheel en al gezwegen. Thans spreken wij steeds met achting van R... nb. Even als bij de voltooijing der Studenten-Typen voldoet de Schrijver te dezer plaatse weder even gaarne aan eene behoefte van zijn hart, door zijne anonyme medewerkers v., van k., j., de c. en de b. zijn openlijken dank te betuigen. De eerste schreef het versje, voorkomende op bladzijde 310-311, de tweede de toast op bladzijde 353-354, de derde die op bladzijde 362-363, de vierde gaf het versje te vinden op bladzijde 394-395 en de vijfde bewees den Schrijver de groote dienst van het gansche Hoofdstuk ix: Convocatie, te bewerken. |
|