| |
| |
| |
4.4.17 Ophelderingen
2-23 |
Doch wanneer men...het oog vestigt op hen, die hunne letteroefeningen in de stad Utrecht hebben voltooid...welke oude Academieburgers voor de stad zelve behouden: citaat uit De stad Utrecht in hare betrekking tot de hoogeschool, in dezelve gevestigd (1841; p. 58-60). Het anoniem verschenen werk was van de hand van de vroegere burgemeester van Utrecht, H.M.A.J. van Asch van Wijck. De cursiveringen in het citaat, de voetnoot en het vraagteken tussen haakjes (r. 10) zijn aangebracht door Klikspaan. |
|
26 |
In het jaar 1828, bij gelegenheid van de organisatie der schutterijen: vanaf 1815 maakte een korps van gewapende burgers, de zogeheten schutterij, deel uit van de militaire organisatie. In 1827 vond er een reorganisatie plaats: de taken en samenstelling bleven gelijk, maar de sterkte werd teruggebracht. (Romer, De mannetjesputters van Rotterdam, p. 57-58) |
|
28-30 |
Op eene derzelve onderwijst van der Snuif eenige recruten...que le premier mouvement de l'exercice est l'immobilité: de illustratie waarnaar Klikspaan verwijst verscheen in het tijdschrift L'Industriel. Journal des arts, des sciences, de la littérature et de la politique [1] (1828), afl. 43 (15 juni), p. 9. Klikspaan geeft het onderschrift van de prent vrij weer; in vertaling luidt het: Rekruten! [roept hij,] denk eraan dat de eerste beweging bij de exercitie de stilstand is. |
|
37-46 |
Het wapen der stad Leyden vertoont de sleutels van St. Pieter...ziedaar wat hem gelijkelijk gelukkig maakt: Klikspaan heeft hier drie fragmenten uit ‘De Leidsche peuëraar’ van Hildebrand samengevoegd tot één geheel. (Camera obscura, dl. 1, p. 374 en 375) |
|
49-81 |
Voor de menigvuldige fabrijken, waaraan Leyden haren toenmaligen bloei te danken had...waardoor zij een, voor het welzijn der stad, zoo hoogst gevaarlijk ontwerp voor altijd belette: citaat uit Memorie over de regten der stad Leyden op het Haarlemmer Meer van J.A. de Fremery (1844), p. 57-59. De cursiveringen zijn van Klikspaan, met uitzondering van de cursivering in r. 70 en de laatste drie woorden in r. 80-81; tussen r. 73 en 74 heeft Klikspaan een passage uit het origineel weggelaten. |
|
84-85 |
het koffijhuis van Francken in het Noordeinde: het koffiehuis van Johannes Andreas Francken (1808-1853) aan het Noordeinde, wijk 1, nr. 29 (nu nr. 38). (ga Leiden: bs en vt) |
|
85 |
het gaz portatif: letterlijk: draagbaar gas; gas dat via een buizenstelsel werd gedistribueerd. |
| |
| |
134. Illustratie uit L'Industriel, met Van der Snuif
| |
| |
90-91 |
De Collegies behoorden in het Academiegebouw...krachtens Art. 72 der Wetten en Besluiten, vrij staat: artikel 72 van het Organiek Besluit van 1815 luidt als volgt: ‘De lessen blijven particulier. Zij mogen aan de huizen der professoren gehouden worden [...]’. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815) |
|
93 |
de Thor, de Mac, de Uil, Jan Polyp: bijnamen voor een aantal Leidse hoogleraren, te weten: Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), van 1831 tot 1850 hoogleraar rechten; Michael Jacobus Macquelin (1771-1852), hoogleraar geneeskunde van 1824 tot 1841; Pieter Johannes Uijlenbroek (1797-1844), aanvankelijk lector (1822-1826) en later hoogleraar (1826-1844) wis- en natuurkunde; Jan van der Hoeven (1802-1868), hoogleraar wis- en natuurkunde van 1826 tot 1868. Over Van der Hoevens bijnaam schreef Beets: ‘Men mag Jan van der Hoeven Jan Polyp noemen, c'est un polype sublime. Zijn voorkomen is gering. De gestalte, die van een tenger man, met ongebogen borst. Het gelaat doodshoofdachtig.’ (Beets, Dagboek, p. 68) |
|
99 |
Bronckhorst: Everard Bronckhorst (1554-1627), hoogleraar rechten te Leiden van 1587 tot 1621. |
|
101-104 |
25 Sept. 1592, eindigde ik mijne lessen over den Codex...(viva voce) zouden verklaren: citaat uit Mees, ‘Het dagboek van Everard Bronckhorst’, p. 231-232. |
|
135. Jan van der Hoeven
|
| |
| |
107-140 |
Tegen den tijd, dat de lessen eenen aanvang zouden nemen...er niet zeer veel dienst van kunnen hebben: citaat uit de anoniem verschenen ‘Brief aan eenen vriend’, gepubliceerd in Vindicat atque polit. Mengelingen door de Groninger studenten (1816), p. 60-69; het citaat op p. 65-67. De voetnoten bij het citaat komen van Klikspaan. |
|
143-145 |
Quo constet de auditorum presentia...Professores absentium nomina eidem indicabunt: Om de presentie der studenten vast te stellen zullen de professoren op zijn minst twee keer per maand de namen der studenten afroepen. Opdat de rector magnificus studenten die de kantjes eraf lopen kan vermanen en de zaak met hun ouders kan bespreken, zullen de professoren de namen der afwezigen aan hem doorgeven. De Latijnse versie van de Statuten van de universiteit van Luik is niet gevonden. De Franse versie, gedateerd 10 december 1826, is gepubliceerd in het Liber Memorialis van Le Roy, p. 64-65; het door Klikspaan in het Latijn weergegeven artikel (art. 10) staat op p. 65. |
|
148-149/153-159 |
De Senaat handhaaft alzoo de voorouderlijke gewoonte der Honoraria...ligtelijk zouden kunnen bestrijden: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Eén daarvan was de senaat van de Leidse universiteit. Klikspaan citeert hier uit de reactie van die senaat; het vraagteken tussen haakjes en de cursivering zijn van zijn hand. (De senaat der akademie te Leyden, p. 14) In voetnoot 4 bij deze Opheldering citeert Klikspaan uit de reactie van de Leidse hoogleraar H.W. Tydeman. (Tydeman, Consideratiën, p. 24) |
|
162-165 |
Geven de collegie-gelden ook aanleiding tot het doen ontstaan van onaangenaamheden... Anders, veelvuldige: citaat uit de Consideratiën van Tydeman, p. 24; in het eerste deel van deze passage herhaalt Tydeman de vraag uit de ‘Punten van overweging’, het tweede deel vormt het begin van zijn antwoord op deze vraag. |
|
168-184/194-198 |
Mais voici le point vital de la constitution des universités en Hollande...et la voix de l'expérience universelle: Maar dit is dan het essentiële punt van de inrichting van de universiteiten in Nederland en Duitsland. De professor heeft een gepast vast salaris, maar hij ontvangt ook een beloning van de leerlingen die naar zijn colleges komen. Ik heb het elders gezegd, en ik herhaal het, het is het enige middel om ijverige professoren te hebben en toegewijde toehoorders. Geen enkele opzet kan deze fundamentele voorwaarde vervangen. Het appèl bijvoorbeeld dat er is of zou moeten zijn in onze rechtenfaculteiten in Frankrijk, is een kinderachtig, tiranniek en nutteloos gebruik. Wie zou durven voorstellen hem in de fa- |
| |
| |
|
culteiten der natuurwetenschappen en der letteren over te nemen? De werkelijke discipline in een cursus, de werkelijke garantie voor toegewijdheid (van de professor) is gelegen in de beloning door de leerlingen, daar ook moet men de waarborg zoeken voor een serieus gehoor dat op zijn beurt reageert op het onderwijs. Dus geen luxe-colleges, geen hoogdravende taal, geen uitweidingen, geen voortdurende uitstapjes buiten het onderwerp meer. Dat alles, verre van de jeugd af te stoten, trekt haar vanzelfsprekend aan, wanneer ze dat alles zonder betalen en enkel voor haar plezier kan komen beluisteren; maar als men haar voor haar geld slechts holle frasen geeft, zullen ook de mooiste, indien zij ledig zijn, niet meer voldoen. De professor die zich een talrijk publiek wenst in het dubbele belang van zijn reputatie en zijn beurs, zal moeite doen om solide, ter zake en leerzaam te zijn, zoals ik op het moment professoren ken die in staat zijn heel goed onderwijs te geven, en die zich de geest pijnigen om, tegen de natuur in, een licht onderwijs te verzorgen, dat het begripsvermogen van hun welwillende toehoorders niet te boven gaat. Ik weet heel goed dat ik voor lege banken preek en dat er niet naar mij geluisterd zal worden; toch zal ik mij blijven verzetten tegen een gebruik dat in Frankrijk nog geen dertig jaar oud is, en dat, sinds dertig jaar, steeds een evident verkeerde gewoonte is geweest, de regel en de praktijk van alle universiteiten van de wereld en de stem van de universele ervaring. Citaat uit De l'instruction publique en Hollande (1837) van Victor Cousin, p. 94-95; de cursivering van de laatste twee woorden is afkomstig van Klikspaan, evenals de voetnoten bij het citaat. In voetnoot 8 bij deze Opheldering (r. 193: ‘ubi rerum testimonia adsunt non opus est verbis’) verwijst Klikspaan met een kleine variatie naar de rede tegen Sallustius (toegeschreven aan Cicero, maar opgenomen in de werken van Sallustius), In
Sallustium iv, xii, 11-12. In vertaling: waar getuigenissen van de feiten voorhanden zijn, zijn woorden overbodig. |
|
201 |
c'était aussi l'avis de M. Cuvier: dat was ook de mening van de heer Cuvier. Verwijzing naar een voetnoot bij de boven geciteerde passage uit het boek van Cousin; daaruit blijkt dat ook Cuvier pleit voor een systeem van beloningen voor zowel leraar als leerling. |
|
208-214 |
De Regtsgeleerde Faculteit rekent zich bij deze gelegenheid verpligt...wier beoefening het doel is, dat hij zich voorstelt: citaat uit de reactie van de senaat van de Leidse universiteit op de eerder genoemde ‘Punten van overweging’; de cursivering is van de hand van Klikspaan. (De senaat der akademie te Leyden, p. 8) |
|
216 |
het Collegie in de Mathesis: een examen wiskunde was onderdeel van de propedeuse geneeskunde; voor de propedeuse theologie en rechten was een testimonium wiskunde verplicht. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1815, 1e stuk: Organiek Besluit van 2 augustus 1815, art. 93, 98 en 99) |
| |
| |
233-245 |
Art. 150 van het besluit van 2 Aug. 1815 schrijft voor...zonder dat de algemeene verontwaardiging daartegen hare stem verhief: citaat uit een anonieme bijdrage in de Arnhemsche Courant van 15 december 1842. De voetnoten bij dit citaat zijn van Klikspaan. Het citaat in noot 10 luidt in vertaling: De heer van Heusde heeft evenwel aan mij toegegeven, evenals de heer Bake in Leiden enkele dagen later, dat wanneer het kandidaten voor de natuurwetenschappen, voor medicijnen, en zelfs voor rechten betreft, het examen heel gemakkelijk is en van een uiterste toegeeflijkheid. Het is een groot kwaad, dat het kwaad van de onbeduidendheid van het toelatingsexamen verergert; en die twee misbruiken verdienen de aandacht van de regering op het hoogste niveau. Het citaat is afkomstig uit De l'instruction publique en Hollande (1837) van Victor Cousin, p. 96; de cursiveringen zijn van Klikspaan. Het citaat in noot 11 is, met enkele kleine verschillen, overgenomen uit de Leydsche Courant van 18 januari 1843. |
|
248-249/263-284 |
Maar op welk eene wijze zal die onderstand...al het gewonnene ten beste van het algemeen uitloopt: citaat uit Over universiteiten, en hooger onderwijs (1828-1829; Eerste brief, p. 27-28), een briefwisseling tussen de Leidse hoogleraren John Bake en Jacob Geel. De voetnoot bij het citaat en de cursivering in r. 264 zijn van de hand van Klikspaan. |
|
286-293 |
Dáár (waar de geestdrift voor wetenschap ook iets van haren zin mededeelt aan het Volk)...waarop de Natie geklommen is: citaat uit Royaards, Redevoering over de aankweeking van den echt wetenschappelijken geest, onder eene natie (1843; p. 13); de cursivering in r. 290 is van Klikspaan. |
|
297-301/303-304 |
Handhaving der wetten. - Men zoude misschien het voorlezen en teekenen van Statuten...tot een woord van eervolle beteekenis te maken: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Eén daarvan was de senaat van de Leidse universiteit. Klikspaan citeert hier uit de reactie van die senaat. (De senaat der akademie te Leyden, p. 21) |
|
306-323 |
Hoogere klassen op de Gymnasiën en overgang van derzelver leerlingen...zal de kweekelingen van zelve langer op de Gymnasiën doen vertoeven: ook de senaat van de universiteit van Utrecht reageerde op de hiervoor genoemde ‘Punten van overweging’. Klikspaan citeert hier uit de reactie van die senaat; de cursiveringen in r. 309 en 310 zijn van zijn hand. (Inlichtingen of consideratiën van den akademischen senaat der hooge school te Utrecht, p. 4) |
| |
| |
335-337 |
De Senaat heeft rijpelijk alles overwogen...het toekennen van deze graden voor het vervolg te moeten afraden: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Eén daarvan was de senaat van de universiteit van Utrecht. Klikspaan citeert hier uit de reactie van die senaat; de toevoeging tussen haakjes en de cursivering zijn van de hand van Klikspaan. (Inlichtingen of consideratiën van den akademischen senaat der hooge school te Utrecht, p. 12) In voetnoot 13 bij deze Opheldering citeert Klikspaan uit de reactie van de Leidse hoogleraar H.W. Tydeman. (Tydeman, Consideratiën, p. 18) |
|
344-363 |
Grâce à des changements de peu d'importance...mon mot de quatre syllabes est ici pour un autre qui n'en a que deux: Dankzij weinig belangrijke veranderingen, die men echter goed luid liet klinken, vroeg en kreeg de heer de Vaudreuil toestemming om het stuk van Beaumarchais te laten opvoeren bij hem, in Genevilliers, door de acteurs van de Comédie Française; deze opvoering was bedoeld voor besloten kring; er waren desalniettemin driehonderd personen aanwezig. De koningin, de graaf van Artois en enkele dames van vertrouwen van Hare Majesteit waren er aanwezig in een afgesloten loge. De elite van het hof en van de stad was er. Hoe moeilijk het ook bijna altijd is om die veelzeggende termen getrouw weer te geven, welke een man die met grote streken wil schilderen zich laat ontvallen in de vrijheid van het gesprek, ik kan mezelf niet ervan weerhouden hier het zeer juiste oordeel neer te schrijven dat de graaf van Artois uitsprak over deze komedie. Toen de koning hem de volgende dag vroeg wat hij van deze proefvoorstelling vond: - ‘moet ik het u zeggen, Sire, antwoordde Zijne Hoogheid, in het oor (het voorval speelde zich af in het appartement van de koningin); moet ik het u zeggen in twee woorden? De expositie, de intrige, de ontknoping, de dialoog, het geheel, de details, van de eerste scène tot aan de laatste, het is... temperament, en nog eens temperament.’ De koning lachte hartelijk, men wilde het woord weten: dat het onmogelijk is om het hardop te herhalen volstaat zonder twijfel om het te laten raden, en ik die de ogen van mijn lezers niet wil kwetsen, ik geef toe dat ik me zojuist voor de krachtige stijl van Zijne Hoogheid het soort varianten heb veroorloofd die Auger zich permitteert voor de verzen van Racine, mijn woord van vier lettergrepen staat hier in plaats van een ander dat er maar twee heeft. Citaat uit
Mémoires de la Comédie Française. 1757-1820 (1835), dl. 2, p. 326-328 van Fleury. |
|
367-421 |
Kikman is een aanspreker, die op de Breêstraat [...] woont...in eene voor hem gezegende vergetelheid geraakt: in de errata voegde Klikspaan de volgende opmerking aan deze |
| |
| |
|
Opheldering toe: ‘De billijkheid vordert bij de noot [...] de bijzonderheid te voegen, dat, toen Kikmans zaken, ten gevolge van het onbarmhartige lied, verliepen en het gerucht van 's mans tijdelijke verlegenheid den Studenten ter oore kwam, sommigen oogenblikkelijk eene lijst ter inteekening in den Paauw ter zijner behoeve openden, welke nog dien zelfden avond met namen bezaaid was.’ |
|
367-368 |
Kikman is een aanspreker, die op de Breêstraat [...] woont: zie de annotatie bij Leven iv, 241. |
|
369 |
met een nat zeil: dronken. |
|
372 |
de taptoe: in de garnizoensplaats Leiden was destijds een groot aantal militairen gehuisvest; de taptoe was het signaal voor de soldaten om zich naar hun kazerne te begeven. |
|
373 |
latijnsche-school[jongens]: de eerste trap van hoger onderwijs, die toegang gaf tot de universiteit. |
|
374-375 |
in de twee eerste verzen van de Ilias de finale van het vierde bedrijf uit de Muette de Portici hooren: de eerste twee verzen van Homerus' Ilias (achtste eeuw v.Chr.) hebben een dactylisch metrum, dat wil zeggen een regelmatige afwisseling van één beklemtoonde en twee onbeklemtoonde lettergrepen. De finale van het vierde bedrijf van de opera La Muette de Portici (1828) van D.F.E. Auber, naar een libretto van E. Scribe en G. Delavigne, opent met een mars, geschreven in een vierkwartsmaat. |
|
378 |
que la poésie s'en va: dat de poëzie verdwijnt. Mogelijk een citaat; niet gevonden. |
|
386 |
weet: kennisgeving. |
|
390 |
vires eundo: gaandeweg neemt het toe. Naar een passage uit Vergilius, Aeneis iv, 175: ‘virisque adquirit eundo’: [het gerucht] neemt gaandeweg toe. |
|
398 |
rima assonante: klinkerrijm: de beklemtoonde klinkers komen overeen, terwijl de medeklinkers verschillen. |
|
413-414 |
gemeen: gepeupel. |
|
414 |
van: familienaam. |
|
443-444 |
bij Hogenstraten op de Breedestraat (waar nu juffrouw Charldorp woont): Hendrik Hoogenstraaten (1785-1863) was eigenaar van een café in de Breestraat, wijk 4, nr. |
| |
| |
|
300 (nu nr. 113). In 1839 woonde Gertrude van Charldorp (1814-1889) op dat adres; vermoedelijk verwijst Klikspaan naar haar, omdat zij als ongehuwde moeder van een toen eenjarig dochtertje niet onbekend zal zijn geweest in het Leidse studentenwereldje. (ga Leiden: br, bs en vt) |
|
444-445 |
bij van den Heuvel in de twee Kolommen: Pieter van den Heuvel (jaartallen onbekend) was van 1815 tot 1823 eigenaar van de Twee Kolommen (Breestraat, wijk 4, nr. 296; nu nr. 121). (ga Leiden: Stadsarchief ii 1574-1816: Register der Patentschuldigen 1815; Nieuw Notarieel Archief 1811-1842: archief Scheltus, 4 maart 1815; Nieuw Notarieel Archief 1811-1842: archief Roskes, 15 april 1823) |
|
445 |
Deze is gedissolveerd in 1818: in 1815 hadden Leidse studenten een compagnie gevormd om het vaderland tegen de dreigende overheersing van Napoleon te verdedigen. Bij hun terugkeer eisten zij de macht binnen de Senaatspartij op; zij vormden een besloten groep en maakten veel vijanden. De oppositie verenigde zich in het genootschap Concordia. Hun verzet kwam in 1818 tot een hoogtepunt en leidde toen tot nieuwe studentenwetten. Kort daarop werd sociëteit Minerva heropgericht. (Frank en Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps, p. 1-47) |
|
458-476 |
Lorsque de cette vie on fait apprentissage...Et deux rameaux aigus pour éventrer les chiens: |
Wanneer men dit leven leert te leven,
Neen, dan volstaat het niet zich met onbevangenheid te wapenen,
De ogen onder het lopen kil terneer te slaan;
Gelijk de beek die diep in het dal voortstroomt,
Moet men op beide oevers aan deze menigte raken,
In zijn stroom menig afzichtelijk voorwerp weerspiegelen
En soms deze wateren vertroebelen door te nabij langs hen te stromen;
Hoewel er enkele nachtegalen op uw oevers zingen,
Zult ge ook heel wat wilde vogels horen weeklagen,
En de bergstromen zullen zich bij u voegen, en de vloed van de zee
die in uw zoete wateren zijn bitter zout mengt.
Deze wereld, waarin wij leven moeten, laat ons haar oordelen, mijn ziel!
Alom haat, laagheid, of verachtelijke jaloezie;
Geen enkel mededogen, bloed, de mammon, onwaarachtigheid
En de verachtelijke lafheid in al haar verschijningsvormen!
Neen, het volstaat niet voor de vreesachtige ree
slechts van bos en het natte lover te houden.
Om aan de wolven te ontkomen heeft hij vederlichte voeten,
En twee scherpe takken om de honden te ontweien.
|
Fragment uit het gedicht ‘L'Apprentissage’ uit de bundel Marie (1836) van |
| |
| |
136. Sociëteit Minerva in de Breestraat
| |
| |
|
Auguste Brizeux. (Oeuvres, dl. 1, p. 24-25; de door Klikspaan gebruikte editie niet aangetroffen) De cursiveringen binnen het citaat zijn waarschijnlijk afkomstig van Klikspaan. |
|
481-484/486-508 |
Jongen! - barst hij uit -...het beste bolwerk voor de Kerk, in het bloed van mijne vaderen gevest: citaat uit ‘Jan, Jannetje en hun jongste kind’, door E.J. Potgieter onder het pseudoniem W. D-s gepubliceerd in de zesde jaargang van De gids (1842), Mengelingen, p. 43-44. |
|
511-516 |
Men vraagt eindelijk...daarna hetzelfde Collegie te kunnen bijwonen: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Een daarvan was de senaat van de Utrechtse universiteit. Klikspaan citeert hier uit de reactie van die senaat; de cursivering is van zijn hand. (Inlichtingen of consideratiën van den akademischen senaat der hooge school te Utrecht, p. 17) |
|
525-535 |
Ik jaagde namelijk twee geheele dagen eenen haas achterna...en liep zoo met dit nieuwe vervoertuig weder met eene versterkte snelheid voort: citaat uit het anoniem verschenen Zonderlinge reizen en lotgevallen van den vrijheer Von Münchhausen, hoofdstuk 19, p. 35-36. |
|
557-558 |
Erudiendo et Oblectando is een Medisch Dispuut-Collegie; Theses en Bijdragen betrekkelijk Zoölogie en Anatomia comparata worden echter ook toegelaten: de colleges zoölogie en anatomie vielen niet onder de faculteit der geneeskunde, maar onder de faculteit der wis- en natuurkunde. (Studenten-Almanak voor 1842, p. 95) Strikt genomen zouden deze onderwerpen dus niet binnen een geneeskundig dispuut behandeld kunnen worden. Paragraaf 2 van de ‘Wetten van het Dispuut-Collegium onder de zinspreuk: Erudiendo et oblectando’ (1832) bepaalde echter dat het dispuut ook openstond voor studenten wis- en natuurkunde. (ga Leiden: lb 42560 p) |
|
558-560 |
De Werkzaamheden bestaan in het expliceren en het doen van Quaestiones over een opgegeven gedeelte van Anatomia generalis (uit Sebastian): de in r. 559-563 genoemde werkzaamheden zijn grotendeels terug te vinden in paragraaf 66 van de ‘Wetten van het Dispuut-Collegium [...] Erudiendum et oblectando’; hierin staat in achttien punten het programma van de dispuutsbijeenkomsten beschreven. Anatomia generalis (uit Sebastian): niet gevonden; mogelijk is bedoeld A.A. Sebastian, Physiologia generalis (1835), in 1840 vertaald als Algemeene natuurkunde van den mensch. |
| |
| |
560 |
Materies Medica (te Water): verwijzing naar J.A. van de Water, Beknopt doch zoo veel mogelijk volledig handboek voor de leer der geneesmiddelen (Materies medica) (1829). |
|
561 |
Pathologie (Pruys van der Hoeven): verwijzing naar C. Pruys van der Hoeven, Initia disciplinae pathologicae auditorum in usum edita (1834). |
|
561 |
Theses: stellingen. |
|
565-569 |
Er bestaat een sprookje, dat het gevolg van zekere genoegens, door de Leden van Tandem op een zomeruitstapje gesmaakt, een kind van het vrouwelijk geslacht zou geweest zijn [...] Zij zou op kosten van de kas zijn opgevoed en thans als meid binnen Haarlem dienende: een andere bron vertelt nagenoeg dezelfde geschiedenis. In de jaren 1845-1850 deed in Leiden het gerucht de ronde dat het dispuutgezelschap Tandem fit surculus arbor ongeveer twintig jaar eerder een vondeling had aangenomen, die in de genoemde jaren onder de naam Tandemia dienstbode in Leiden was. (Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1900-1901, p. 91-92; Muller, ‘De verwanten van Klaasje Zevenster’, p. 325-326 en 331-332) |
|
573 |
Getrokken uit: Overgenomen uit. |
|
573 |
dagverhaal: verhaal van hetgeen elke dag voorvalt, vooral van reizigers. |
|
577-578 |
den Tabernakel gelijkt, als zijnde met een voorhang van hemelsblaauw en purper en scharlaken, hangende aan vier pilaren van sittimhout: vergelijk Exodus 26:30-32: ‘Dan zult gij den tabernakel oprichten naar zijn wijze, die u op den berg getoond is. Daarna zult gij een voorhang maken, van hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn getweernd linnen; van het allerkunstelijkste werk zal men dien maken, met cherubim. En gij zult hem hangen aan vier pilaren van sittim hout, met goud overtogen; hun haken zullen van goud zijn; staande op vier zilveren voeten.’ |
|
Tabernakel: de tent die de Israëlieten gedurende hun tocht door de woestijn meevoerden en die als tempel dienst deed. |
|
voorhang: gordijn. |
|
582 |
Geheimschrijver: Secretaris. |
|
582-583 |
Anatomisch Kabinet te Leiden: het ontleedkundig kabinet van de Leidse universiteit, een verzameling van anatomische preparaten en voorwerpen, ondergebracht in een gebouw aan het Rapenburg, wijk 4, nr. 873 (nu nr. 124). Zie de plattegrond van Leiden: ‘Anatomie en Bibliotheek’ bij de overgang van het Rapenburg naar de Steenschuur. |
| |
| |
584 |
ce ne sont que des écoliers: het zijn maar scholieren. |
|
585 |
de poort van Arnhem: van de vier oorspronkelijke poorten van Arnhem was rond 1840 alleen de Sint Eusebius- of Sabelspoort in het zuidoosten van de stad bewaard gebleven. (Aardrijkskundige beschrijving der stad Arnhem, p. 7-8) |
|
591 |
daar: terwijl. |
|
593 |
veldheerstent: de preses zal dus in een hemelbed hebben geslapen. |
|
595 |
de schipbrug: brug van naast elkaar liggende, verankerde schepen. De schipbrug over de Waal tussen Nijmegen en Lent was een zogeheten gierbrug, uniek in Nederland. De brug bestond uit een aantal blijvend verbonden schepen en ging gedurig heen en weer (‘gierde’) tussen beide oevers, aangedreven door de kracht van de stroom. (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 7, p. 193-194) |
|
608 |
vaderlief: slaapmuts. |
|
610-611 |
Nijmeegsche Stadhuis: gelegen in de Burgstraat, van buiten én van binnen een bezienswaardigheid. Het heeft een opmerkelijk bordes, de voorgevel is versierd met beelden van vorsten die de stad gunstig gezind waren geweest. In het gebouw waren onder meer een standbeeld van Karel de Grote, een fraai uurwerk en het zwaard waarmee de graven van Egmond en Hoorne waren onthoofd, te zien. (Clemens, De stad Nijmegen, p. 16-18) |
|
611 |
het Valkenhof: ruïne; voormalige burcht, gelegen op een heuvel in het noordoosten van Nijmegen, gesticht door Karel de Grote. (Clemens, De stad Nijmegen, p. 18) |
|
611 |
het Belvedere: hooggelegen gebouw aan de oostzijde van Nijmegen, opgericht in 1606, met een plat dak, van waaruit men in alle windrichtingen een vrij uitzicht had. (Clemens, De stad Nijmegen, p. 26-27) |
|
611-612 |
het goed van Jhr. Dommer, te Ubbergen: landgoed ten oosten van Nijmegen, met een fraai buitenhuis; landgoed en buiten waren eigendom van Gijsbert Jan Dommer van Poldersveldt, heer van Poldersveldt (1789-1844). |
|
612-613 |
logement bij Beker: logement Westerbeek te Beek van Steven Beker (ca. 1772-1839); na zijn overlijden werd het logement voortgezet door zijn weduwe Sebilla Schuller. (ga Nijmegen: br en bs; cbg Den Haag: Advertenties) |
| |
| |
622 |
peuluw: hoofdkussen. |
|
623 |
Steeplechase: wedren voor paarden met ruiter door de velden met (natuurlijke) hindernissen. |
|
623 |
Persingen: dorp ten oosten van Nijmegen. |
|
625 |
toegemaakt: vuil gemaakt. |
|
631 |
en frac: in rokkostuum. |
|
636 |
twee tegen één is moordenaarswerk: vaste uitdrukking; ‘moordenaarswerk’ is werk waarbij men wordt afgebeuld. |
|
636 |
narigt: informatie. |
|
639 |
kuische Suzanna: verwijzing naar het apocriefe verhaal in Daniël 13:1-63, waarin twee oudsten trachtten de schone en vrome Suzanna te verleiden. Zij dreigden haar van overspel te beschuldigen als zij hun avances zou afwijzen. Het laatste geschiedde en Suzanna werd ter dood veroordeeld. God greep echter in: Suzanna werd van alle blaam gezuiverd en de twee oudsten werden terechtgesteld. |
|
644-645 |
gladiateur vainqueur: de overwinnende gladiator. Klikspaan lijkt hier naar een beeld of schilderij te verwijzen. Mogelijk doelt hij op het beroemde beeld ‘Borghese Gladiator’ of ‘Fighting Gladiator’. Dit antieke marmeren beeld van twee meter hoog, voorstellende een naakte man in gevechtshouding, werd aan het begin van de negentiende eeuw van Italië naar Frankrijk overgebracht. Kopieën van het beeld waren toen al over heel Europa verspreid. (Haskell en Penny, Taste and the Antique, p. 221-224) |
|
656 |
Wielermeer: langgerekt meer in de stroom, die net over de grens met Duitsland in het dorp Wyler ontspringt, langs de dorpen Beek en Ubbergen loopt en tenslotte bij Nijmegen uitmondt in de Waal. |
|
661 |
Cranenburg: stadje, gelegen aan de route Nijmegen-Kleef, net over de Duitse grens. |
|
661 |
hospes: hier: waard, herbergier. |
|
662-663 |
Studiosi homines/Semper sunt amabiles: studerende mensen zijn altijd beminnelijk. Herkomst onbekend. |
| |
| |
667 |
In sanitatem (hujus amici) bibas: drink op de gezondheid (van deze vriend). Variant op het studentenlied ‘Carmen potatorum’ (Lied van de drinkers), waarin het koor zingt: ‘In sanitatem Virginum, bibas!/In sanitatem Virginum, bibas!’ (Drink op de gezondheid van de meisjes). (Studentenzangen, p. 64-65) |
|
668 |
leben die Studenten: leve de studenten. |
|
670 |
Reichswald: woud ten zuidwesten van Kleef. |
|
671 |
Table d'hôte: open tafel, gelegenheid om op een vaste tijd tegen een vastgestelde prijs het menu van de dag te gebruiken. |
|
673 |
soeur de charité: liefdezuster; verpleegster die weinig of geen salaris ontving. |
|
674-675 |
kort gebroekt, zwart gekoust, zwart gerokt, wit gedast: de destijds gebruikelijke dracht van predikanten. (Bos, In dienst van het Koninkrijk, p. 104-105) |
|
677 |
raken lijk: worden stomdronken. |
|
678-679 |
doen hem ontdekken aan een tafeltje thee drinkende dames: maken dat een tafeltje thee drinkende dames hem ontdekt. |
|
683-684 |
beijvert zich de harmonie der kleuren te herstellen: de kleur van Bergs gezicht en zijn jas (Ophelderingen, 682-683) vormden de twee uitersten van de reeks hoofdkleuren - wit, rood, blauw, geel en zwart - en harmonieerden dus niet met elkaar. |
|
691-693 |
ainsi que moi tu sors de ton tombeau [...] La nature à tous deux nous permet de renaître: net als ik sta je op uit je graf; Door uit je luidruchtige uitspattingen een nieuw wezen te doen ontstaan, vergunt de natuur het ons alle twee te herleven. Vrije weergave van enkele regels uit Les saisons (afdeling ‘Le printems’ [sic]; 1769) van J.F. Saint-Lambert. In Les saisons luiden de regels als volgt: ‘Cet insecte, disois-je est sorti du tombeau;/De sa cendre féconde il tire un nouvel être;/La nature à tous deux nous permit de renaître.’ (Dit insect, zei ik, is opgestaan uit het graf; Uit zijn vruchtbare as doet hij een nieuw wezen ontstaan; De natuur vergunt het ons alle twee te herleven). (Saint-Lambert, Les saisons, p. 18) |
|
695-698 |
Ami, vous revenez errer sur ce rivage [...] Et reprendre ma place en ce vaste univers: Vriend, u komt weer dwalen aan deze kust, Na te hebben gezucht in een trieste slavernij, En ik, ik zal me voegen bij zoveel verschillende wezens, En mijn plaats weer innemen in dit uitgestrekte universum. Weer een ontlening aan Les saisons (afdeling ‘Le printems’ [sic]; 1769) van Saint-Lambert. De eerste twee |
| |
| |
|
regels wijken enigszins af; de versie in Les saisons luidt: ‘Elle revient, disois-je, errer sur ce rivage,/Après avoir langui dans un long esclavage’ (Zij komt opnieuw, zei ik, dwalen aan deze kust, Na te hebben gekwijnd in een langdurige slavernij). (Saint-Lambert, Les saisons, p. 19) |
|
699 |
en blanche tunique: in witte tunica; hier: in lang, wit nachthemd. |
|
700 |
des gemaks: van de w.c. |
|
701-702 |
optrousserende: optillende. |
|
702 |
in gloria: in (volle) luister. |
|
703 |
verschiet: tafereel. |
|
706 |
Hisce [igitur] feliciter peractis: dit [alzo] voorspoedig volbracht zijnde. Begin van de formule waarmee de promovendus na het verdedigen van zijn proefschrift bij een publieke promotie aan de rector magnificus en de senaat zijn dank betuigde. |
|
707-708 |
française van vieren: Franse dans voor (in dit geval) vier personen die verschillende figuren uitvoeren. |
|
710 |
quarré: vierkant; de gebruikelijke opstelling bij een française. |
|
720-721 |
Gelijk een jonge vrouw, ter slaapzaal ingetreden,/ Met maagdelijke schaamte, en weigerende schreden: citaat uit De Hollandsche natie, in zes zangen (1812) van J.F. Helmers. (Helmers, De Hollandsche natie, p. 7) |
|
723 |
emplettes: boodschappen. |
|
732 |
jufvrouw Maywald: niet geïdentificeerd. |
|
745-746 |
laarzentrekker: ijzeren haak om door de lus aan de binnenzijde van een laars te steken ten einde de laars aan te kunnen trekken. |
|
766 |
vakerige: slaperige. |
|
768 |
bijzondere: eigen. |
|
775-776 |
beoordeeling eens Students, die toevallig is geroepen geweest zijn gevoelen over Hoofdstuk vi uit te brengen: niet gevonden. |
| |
| |
776-777 |
du choc des opinions jaillit la vérité: uit de botsing der meningen ontspringt de waarheid. Ontleend aan ‘Seconde Nuit d'Young, traduite en vers françois’ (1770) van Ch.P. Colardeau, waar staat: ‘Du choc des sentimens [sic] & des opinions,/La vérité jaillit & s'échappe en rayons’ (Uit de botsing der gevoelens en der meningen ontspringt de waarheid en ontvliedt in stralen). (Colardeau, Oeuvres, dl. 2, p. 148) |
|
791 |
Interrogatie: ondervraging. |
|
800 |
staat ons bij in het laatste uur van onze academische loopbaan: wanneer namelijk de student zijn proefschrift in het openbaar verdedigen moet. |
|
801 |
Intercapedo: pauze. |
|
806 |
auditorium: gehoor. |
|
823 |
toepassing: eigenlijk: het deel van een preek, waarin het verhandelde op de toehoorders wordt betrokken. |
|
825 |
Propaedeuticandus: hij die zijn propedeuse moet halen; naar analogie van ‘doctorandus’ (hij die doctor moet worden). |
|
826 |
vooruitzetten: vorderingen doen maken. |
|
829 |
hersenschimmigen tocht: verwijzing naar Leven vi, 989-1001; voor Klikspaans toevoeging in noot 16 geen bevestiging gevonden. |
|
859-862 |
La musique, chargée de ses genres bâtards...et font queue sur le programme: De muziek, belast met haar bastaardgenres, de muziek, gemaakt om het schip van een kerk te vullen, uitgevoerd onder het (lage) plafond van een zaal, voor een publiek dat verdoofd en vermoeid raakt door het luisteren naar al die stukken die elkaar op de hielen zitten en in de rij staan te wachten op het programma. Citaat uit L'Ère critique ou l'art et le culte (1837; p. 25) van J. Kneppelhout. |
|
865-869 |
Depuis plus d'un siècle, les productions de Händel sont en possession d'exciter l'admiration de l'Angleterre...soutenue d'une science profonde, n'ont existé: Sedert meer dan een eeuw zijn de werken van Händel in staat de bewondering op te wekken van Engeland en van enkele erudiete musici uit Duitsland en Frankrijk, maar men moet toegeven dat het merendeel van de liefhebbers van de twee laatste landen deze grote man slechts van naam kent... Toch kan men beweren dat er nooit een veelzijdiger genie, een gedurfder verbeelding, ondersteund door een diepgaande kennis, hebben bestaan. Citaat uit Curiosités historiques de la musique (1830), p. 69 en 70 van F.J. Fétis. |
| |
| |
872-880 |
Venez entendre ce joueur de flûte...on est presque convaincu qu'il joue du violon: Kom luisteren naar deze fluitist, hij speelt zo bewonderenswaardig goed dat men zou zweren een violist te horen. - Wat! u heeft deze beroemde violist nog niet gehoord (alle violisten zijn beroemd sinds tien jaar)! Hij beheerst zijn instrument zo goed, hij plooit het zo goed naar zijn fantasie, dat men wanneer hij speelt zou geloven een fluit te horen. Daarom vraag ik me af waarom een fluit niet hetzelfde als een viool zou kunnen zijn en een viool als een fluit, en waarom het noodzakelijk is dat er twee instrumenten bestaan om een doel te bereiken waarvoor één enkel [instrument ook] zou volstaan. Over enkele jaren zal het grootste compliment dat men een violist kan maken, eruit bestaan te zeggen dat men, wanneer men naar hem luistert, er bijna van overtuigd is dat hij viool speelt. Citaat uit ‘Mouton’ (1841; p. 158) van L. Gozlan. |
|
885-886 |
In het begin van 1840 telde Sempre Crescendo 27 liefhebbers en 19 meesters; het getal van instrumentaal-sologevers bedroeg toen 10: Klikspaan ontleende deze gegevens aan een Ingezonden brief van 5 januari 1840 van P. Halbertsma, geschreven namens de Commissarissen van SC en gepubliceerd in Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift 2 (1840), afl. 2, p. 5-6. De brief was een reactie op een niet ondertekende brief van 20 november 1839 over de ‘Muzijk-toestand’ te Leiden, verschenen in Nederlandsch Muzikaal Tijdschrift 1 (1839), afl. 8, p. 45-46. De ‘meesters’ waarvan sprake is, waren professionele musici, vaak leden van de Hofkapel, die de ‘liefhebbers’ of amateurs uit het studentenorkest tegen een bepaald honorarium ondersteunden. |
|
890-895 |
Art. 10 en 11 van de oude Wet luidden aldus...om zich bij dezelven over die maatregelen te verantwoorden: in de Wetten 1834 werd de kwestie waarvan in deze passage sprake is, aanvankelijk niet genoemd. Op de vergadering van 29 november 1834 werd het bestuur door de leden gemachtigd om in buitengewone gevallen buitengewone maatregelen te treffen, mits men zich behoorlijk bij de Werkende leden zou verantwoorden. (Notulenboek 1831-1835) Dit leidde tot een handgeschreven aanvulling in de Wetten 1834, die als art. 10 in hoofdstuk iii van de Wetten bl 1836 werd overgenomen. (Archief lsc: 272.1.1.1: Wetten 1834) |
|
896-899 |
Art. 11...altijd behoudens verantwoording als boven: vrijwel letterlijke weergave van de Wetten bl 1836, hfdst. iii, art. 11. |
|
900-903 |
In de herziene Wet is dit laatste Art. weggelaten...zonder er derzelver Commissarissen in te kennen: niet gevonden. |
|
904-905 |
Tusschen Art. 6 en 7 (Hoofdstuk i) behoorde volgende bepaling ingelascht te worden: verwijzing naar de Wetten wl 1836, hfdst. i, § c (‘Gasten’). Artikel 6 besluit een reeks bepalingen betreffende de introductie, artikel 7 gaat over het Gasten- |
| |
| |
|
boek voor introducés. Klikspaan wilde, gezien Ophelderingen, 906-907, nog een extra categorie introducés invoeren. |
|
907 |
Art. 2 § c: deze bepaling uit de Wetten wl 1836 luidde: ‘Ook kunnen de ingezetenen dezer stad als Gasten geïntroduceerd worden, doch niet meer dan één door elk lid, en dezelfde persoon slechts ééns in elken termyn.’ |
|
909 |
erlange: verkrijge. |
|
911 |
Flamme, geboren aan de Kaap de goede Hoop, Student in de Medicijnen: Johannes Fredericus Josephus Flamme (1814-1837), vanaf 1834 student medicijnen te Leiden. |
|
911-912 |
sedert 1834 werkend en later Eerelid van Sempre Crescendo: Flamme werd op 12 maart 1834 aangenomen als Werkend lid; op 4 mei 1836 bedankte hij voor zijn lidmaatschap en werd hij gelijktijdig benoemd tot erelid. (Ledenlijst 1831-1838; Archief lsc: 272.1.2.1: Lijst ereleden 1832-1881) |
|
912-913 |
hetwelk hij in 1837 een paar muzijkstukken voor vol orkest ter gedachtenis vereerde: Flamme, als erelid aanwezig op de vergadering van 10 april 1837, schonk sc bij die gelegenheid de ouverture Le Serment van D.F.E. Auber. (Notulenboek 1835-1838) |
|
920 |
zedig: bescheiden. |
|
923-932 |
Ioh Fred. Ioseph. Flamme... Mort. Heidelbergae xii. Call. Avgvsti. a. ciɔiɔcccxxxvii: [Aan] Johannes Fredericus Josephus Flamme [afkomstig] uit Kaap de Goede Hoop, lid van het Muziekgezelschap der Academieburgers te Leiden genaamd Sempre Crescendo, van welk Gezelschap de leden zorg hebben gedragen voor de oprichting [van dit monument]. Geboren de zevende dag voor de kalender van september [26 augustus] in het jaar 1814. Gestorven te Heidelberg, de twaalfde dag voor de kalender van augustus [21 juli] in het jaar 1837. (Archief lsc: 272.2.5.3) |
|
934-936 |
Je ne songe jamais à la manière dont j'ai été conduit dans mes études, que les larmes ne m'en viennent aux yeux...c'est alors qu'il faut faire son emplette: Ik denk nooit aan de manier waarop ik geleid ben tijdens mijn studie zonder dat de tranen me in de ogen komen. Het is in de leeftijd tot twintig jaar dat zich de beste kansen voordoen: dat is het moment waarop men zijn inkopen moet doen. Citaat uit een brief van Pierre Bayle aan zijn vader van 23 maart 1674. (Bayle, Oeuvres diverses, dl. 1, p. 26) |
| |
| |
137. Grafmonument van Johannes Fredericus Josephus Flamme
| |
| |
943 |
Oui, il faut beaucoup d'instinct pour faire et pour sentir la musique: Ja, er is veel instinct nodig om muziek te maken en aan te voelen. Citaat uit Mémoires ou essais sur la musique (1797; dl. 3, p. 241) van A.E.M. Grétry. |
|
946-949 |
Disons aussi que souvent les effets vagues de la musique instrumentale...la jeune villageoise voit le troupeau que conduit son amant: Laten we ook zeggen dat vaak de vage effecten van de instrumentale muziek slechts elk voor zich invloed uitoefenen op de geest van het individu dat ze ondergaat; het is [als] een wolk die voorbijkomt in de lucht: de soldaat ziet er de afbeelding van een gevecht in; het jonge dorpsmeisje ziet de kudde die door haar geliefde wordt voortgedreven. Citaat uit Mémoires ou essais sur la musique (1797; dl. 3, p. 270) van A.E.M. Grétry. |
|
952-953 |
Les compositeurs rougissent de la mélodie...et l'étouffent sous le poids de leur érudition: De componisten schamen zich voor de melodie, verhullen haar, laten haar gebukt gaan onder harmonische combinaties en verstikken haar onder het gewicht van hun geleerdheid. Citaat uit L'Ère critique ou l'art et le culte (1837; p. 23) van J. Kneppelhout. In noot 18 bij deze Opheldering citeert Klikspaan uit ‘La soirée perdue à L'Opéra’ (datering onbekend) van F. Arnaud. (Oeuvres complettes, dl. 2, p. 384) In vertaling luidt het citaat: Wat betreft Rameau, die was zonder twijfel een groot man; men kan hem niet de eer afstrijden als eerste het geheim van de harmonie te hebben geopenbaard, en de muziek uit de aarzelende pogingen van de routine te hebben losgemaakt. Maar het was juist de diepte van zijn kennis van de theorie, die hem in de praktijk misleidde: te vaak stelde hij de wetenschap in de plaats van de kunst, en de kunst in de plaats van het genie. |
|
957-967 |
's Gravenhage 4 Oct. - In deze residentie is aangekomen...van dien jeugdigen virtuoos: het bericht is letterlijk overgenomen uit het Algemeen Handelsblad van 6 oktober 1842. |
|
979-1003 |
Het zit bij mij niet alleen in de ooren...welke zij op hun knechtslivrei voeren: citaat uit Waarheid en droomen (1840; p. 77-79) van Jonathan (pseudoniem van Johannes Petrus Hasebroek). |
|
1009-1027 |
Och; al is men maar iemand, die op een concert zijn hand met zekere majesteit onder zijn kin kan leggen...op de kunstenaars van andere vakken vooruit: citaat uit ‘Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout’, verschenen in Camera obscura (1839; p. 58-59) van Hildebrand. |
|
1030-1039 |
Het verleidelijke voor jonge lieden ligt dáárin...maar oogenblikkelijk ophoudt te vloeijen, zoodra de geleende voorraad gebruikt is: citaat uit een anoniem verschenen artikel, getiteld ‘Goethe en eenige zijner beroemdste tijdgenooten’, in de eerste jaargang van De gids (1837), Mengelingen, p. 125-136 (het citaat op p. 128). De |
| |
| |
|
anonieme auteur citeerde op zijn beurt uit Gespräche mit Göthe in den letzten Jaren [sic] seines Lebens 1823-1832 van J.P. Eckermann (1837), vandaar waarschijnlijk de vermelding ‘gesprekken met Eckerman’ in r. 1040. |
|
1042-1140 |
Van alle kunsten is slechts de muzijk overtollig...Eens zal men spreken van Mozart, van Beethoven, van Cherubini, en hoe de groote componisten ook heeten mogen, als nu van Orpheus! dat is alles wat er overblijft: vijf passages (met enkele, niet aangegeven weglatingen), door een regel gedachtenstreepjes van elkaar gescheiden, afkomstig uit De vyand van muzyk en Het muzykfeest te Ephyra (1837; oorspronkelijke Duitse versie 1835) van G. Nicolaï; de citaten staan op respectievelijk p. 78-79, 83-84, 123-126, 156-160 en 162-163. |
|
1143-1145 |
Jammer slechts, dat men getuigt...Dit behoorde niet alzoo te zijn: citaat uit Tydeman, Consideratiën, p. 31; de cursivering van ‘vlijtigsten’ en ‘zedigsten’ is van de hand van Klikspaan. |
|
1148-1149 |
het bekende geschrift van Julianus Apostata: verwijzing naar het satirische geschrift Misopogon van keizer Julianus Apostata (332-363), waarin deze zich richtte tegen de inwoners van Antiochië die hem om zijn filosofenbaard hadden bespot. |
|
1150 |
philopogonie: waarschijnlijk een neologisme van Klikspaan, te vertalen als ‘baardofilie’ of ‘baardliefde’. Baarddracht was een traditioneel uiterlijk kenmerk van filosofen. Keizer Julianus beschouwde zich als een filosoof en droeg dus ook een baard; Romeinen waren echter in de regel glad geschoren. |
|
1150-1151 |
philopogonen: baardofielen, baardminnaars. |
|
1152 |
τὸν ἀνδρα ὑποφαίνετε ἐκ γναθω̑ν μα̑λλον ἤ διὰ του̑ μετώπου: [ton andra hupofainete ek gnathoon mallon è dia tou metopou]: het zijn eerder jullie kaken [namelijk: baardgroei] die mannelijkheid suggereren dan jullie voorhoofd [namelijk: intelligentie]. Citaat uit Misopogon 339, a-b van Julianus. |
|
1167-1173 |
Een sprookje der Rabbijnen met betrekking tot Mozes...hem deerlijk de spraakorganen had verlamd: het bijbelcitaat in r. 1168-1169 (Exodus 4:10) staat in de spelling van de Statenvertaling. Het ‘sprookje’ waarnaar Klikspaan verwijst is afkomstig uit Midrash Rabbah, een verzameling rabbijnse verklaringen op de boeken van het Oude Testament. (Midrash Rabbah, dl. 3, p. 34) |
|
1177-1178 |
Sedert dezen winter heeft het tooneelgezelschap van Hoedt en Bingley deszelfs vertooningen binnen Leiden gestaakt: op 3 april 1843 verzorgde het gezelschap van Hoedt en Bingley zijn laatste voorstelling in de Leidse schouwburg; in het seizoen 1843- |
| |
| |
|
1844 (de Ophelderingen dateren van 16 maart 1844) traden de Koninklijke Nederduitsche Toneelisten van Zuid-Holland niet meer in Leiden op. |
|
1181 |
Hamlet: op 18 januari 1844 voerde het Amsterdamse toneelgezelschap Shakespeares treurspel Hamlet, Kroonprins van Denemarken (in een bewerking van A.J. Zubli) op in de Leidse schouwburg. |
|
1181 |
Othello: Shakespeares Othello, of De Moor van Venetië werd (in een bewerking van P.J. Uylembroek) op 1 februari 1844 door het Amsterdamse toneelgezelschap in de Leidse schouwburg ten tonele gevoerd. |
|
1181 |
Inez de Castro: op 15 februari 1844 voerde het Amsterdamse toneelgezelschap Ines de Castro (1793) van Rhijnvis Feith op in de Leidse schouwburg. |
|
1183-1197 |
Après tout, ce théâtre est français, ces acteurs sont français...au gré des vaudevillistes et des histrions: Welbeschouwd is dat theater Frans, de acteurs zijn Frans; dat alles is ons vreemd, of zou dat moeten zijn. Wanneer men zijn eigen stukken niet kan schrijven, zou men het moeten kunnen stellen zonder die van anderen, en zou men die opoffering moeten kunnen volbrengen in het belang van en voor de waardigheid van zijn land. Deze stukken namelijk, geschreven voor een ander volk, wissen door hun onmerkbare uitwerking de aanblik van de onze uit. Zij prenten ons de passies, de vooroordelen, de haat en de sympathieën van een Frans publiek in; zij transformeren gedurende drie uur tijd, en vier keer per week, de inwoners van Genève in burgers van Dôle of Dijon. Ze applaudisseren voor Bonaparte die hun hun land afnam, ze schreeuwen tegen anderen die het hun teruggaven, ze klappen op de maat van het lied over de overwinning, van het lied over de Franse ruiter, over de Franse grenadier... De eerste keren begreep ik niets van die toejuichingen, en nu is alles wat ik ervan begrijp, dat dat volk, dat door zijn intelligentie, zijn verleden, zijn burgerzin en zijn zeden, gevormd is om aan zichzelf genoeg te hebben, en dat overigens trots is op zijn bescheiden vaderland, in zijn eigen theater toch niet meer is dan de echo van dit toch al zo simpele gepeupel, dat in de theaters van Frankrijk met de voeten stampt of applaudisseert naar de willekeur van de vaudevillisten en de potsenmakers. Citaat uit de roman Le presbytère (1833) van de Zwitserse auteur Rodolphe Töpffer (uitgave 1852, p. 423-424). |
|
1200-1207 |
Aussitôt le voilà qui se met à la recherche de toutes les voix fraîches et belles...Choron est le maître de Duprez, d'Hippolyte Monpou et de Mlle Rachel: En zie, onmiddellijk gaat hij op zoek naar alle frisse en mooie stemmen: hij roept alle arme kinderen die een [goede] stem hebben bij zich, hij laat op de hoeken van alle kruispunten aanplakken dat men ze bij hem moet brengen, ongeacht hun leeftijd, en dat hij ze zal voeden, ze zal kleden, ze zal opvoeden, sterker nog, dat hij grote arties- |
| |
| |
|
ten van hen zal maken. Het maakte niet uit dat hij een machtiging had voor vierentwintig leerlingen: hij neemt allen aan die men aan hem voorstelt; hij neemt er zesendertig, hij neemt er veertig. Als het geld van de overheid niet voldoende is voor dit werk, investeert Choron er het geld in dat hem rest... Choron is de meester van Duprez, van Hippolyte Monpou en van mejuffrouw Rachel. Combinatie van twee passages uit ‘Les contemporains. Choron’ van Jules Janin, verschenen in Musée des families 10 (1843), p. 248-250; de citaten op p. 249 en 250. |
|
1210-1212 |
toezigt op de jongelieden...die voorzeker in eene Academiestad buitengewoon georganiseerd moet zijn: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Een van hen was de Leidse hoogleraar H.W. Tydeman. Klikspaan citeert hier uit zijn reactie; de cursivering binnen het citaat is van Klikspaan. (Tydeman, Consideratiën, p. 30) |
|
1214-1236 |
Politie in Academiesteden...hoe streng de publieke opinie altijd is: Klikspaan ontleent dit stukje, geschreven door een zekere T., student rechten te Leiden, aan Minerva. Tijdschrift voor studenten, 1835-1836, Mengelwerk, p. 142-143. |
|
1241-1243 |
8 Nov. 1624. Dewijl Meursius en Daniel Heinsius, gedurende een vierendeljaars...gekort: citaat uit ‘Het dagboek van Everard Bronckhorst’, uitgegeven door G. Mees in de Overijsselsche almanak voor oudheid en letteren. 1844, p. 215-252; het citaat op p. 249-250. |
|
1247-1254 |
Un chemin de fer conduit de Harlem à Amsterdam...Il ne manquait pour compléter le spectacle qu'une file de ballons au-dessus de ma tête: Een spoorweg voert van Haarlem naar Amsterdam. Dit traject is heel merkwaardig... Men stelle zich drie parallelle en rechte wegen voor, die zich nooit van elkaar verwijderen, en die alle drie hun reizigers op drie verschillende manieren vervoeren, de een per boot over een kanaal, de andere per rijtuig over een weg, en de laatste in een wagon over rails! Ziedaar het tafereel dat de weg van Haarlem mij biedt. Niets buitengewoners dan deze voortdurende en gevarieerde beweging van mensen die tegelijk en op één lijn alle mogelijke manieren onderzoeken om van plaats te veranderen. Om het schouwspel volledig te maken ontbrak er slechts een rij ballonnen boven mijn hoofd. Citaat uit Le pélerin (1842; dl. 1, p. 323-324) van Charles Victor Prevost, Vicomte d'Arlincourt. |
| |
| |
1259-1260 |
roué, homme sans principes et sans moeurs, qui donne à ses vices des dehors brillants: roué [voorname losbol], principe- en zedeloos man, die zijn ondeugden een briljant voorkomen geeft. Het eerste deel van de omschrijving komt letterlijk zo in verschillende woordenboeken voor, onder meer in Littré, Dictionnaire de la langue française, dl. 4, p. 1766. Voor het tweede deel van de omschrijving is geen bron gevonden. |
|
1264-1268 |
Het is even zoo van belang...worden teruggebragt: in 1828 was er een commissie ingesteld, die tot taak had de verordeningen op het hoger onderwijs nader te onderzoeken en zo nodig te wijzigen. Deze commissie kreeg een aantal ‘Punten van overweging’ voorgelegd. (Bijvoegsel tot het Staatsblad 1828, 2e stuk: Besluit van 13 april 1828; de ‘Punten van overweging’ zijn achter dit Besluit afgedrukt) Kennelijk had de commissie verschillende (groepen van) personen en instellingen om nader advies gevraagd. Eén daarvan was de senaat van de Utrechtse universiteit. Klikspaan citeert uit de afdeling ‘Akademisch bestuur’, punt 4 en 5 (‘Handhaving van de Akademische Tucht’); de cursiveringen zijn van zijn hand. (Inlichtingen of consideratiën van den akademischen senaat der hooge school te Utrecht, p. 24) |
|
1278-1289 |
Wat is er inzonderheid van de jeugd...zullen zij het proeven: citaat uit Beroep van een christen, aan de letterkundigen onzer dagen gerigt (1842, p. 81; oorspronkelijke Franse versie 1841) van G. de Félice; Klikspaan heeft een fragment weggelaten en dit aangegeven met het beletselteken in r. 1279. |
|
1299 |
hebeteren: van het Franse ‘hébéter’: doen afstompen. |
|
1301 |
ex professo: ambtshalve. |
|
1326-1327 |
aliënatie: verlies. |
|
1330-1339 |
Les dangereux effets du libertinage...pour arriver à la formation complète: De gevaarlijke effecten van de zedeloosheid zijn niet zozeer het gevolg van het verlies van zaadvocht, dat niet altijd plaats heeft, als wel van de enorme inspanning van het zenuwgestel die noodzakelijk is om de algehele opwinding, de vervoering van de gedachten vast te houden, en om de epileptische schok te produceren die iedere daad van de voortplantingsorganen vergezelt. Die effecten zijn des te opvallender wanneer het lichaam de periode in het leven bestemd voor de voortplanting van de soort niet heeft bereikt, of is gepasseerd. Het zou een ernstige en zeer funeste vergissing zijn om de eerste tekenen van de puberteit te zien als het bewijs van geschiktheid voor de voortplantingsfunctie. In deze kritieke fase van de ontplooiing is niets gevaarlijker dan de inspanningen van het organisme om tot complete wasdom te komen, te verstoren. Citaat uit La médecine des passions (1841), p. 484-485 van J.B.F. Descuret. |
| |
| |
1357-1358 |
Le premier sentiment dont un jeune homme élevé soigneusement est susceptible n'est pas l'amour, c'est l'amitié: Het eerste gevoel waar een jonge, met zorg opgevoede man ontvankelijk voor is, is niet de liefde, het is de vriendschap. Citaat uit Émile ou de l'éducation (1762) van Jean Jacques Rousseau. Het citaat is niet, zoals aangegeven door Klikspaan, afkomstig uit het tweede, maar uit het vierde boek van Émile. (Rousseau, Oeuvres complètes, dl. 4, p. 502) |
|
1361-1363 |
Dans les premiers temps de la vie, l'amitié se nourrit de sa propre flamme...comparable à celui de l'amour: In de eerste periode van het leven voedt de vriendschap zich met haar eigen vuur, ze is vol overgave en toewijding; haar geestdrift is even grootmoedig als verheven, en haar heldhaftigheid is dikwijls vergelijkbaar met die van de liefde. Citaat uit Physiologie des passions, ou nouvelle doctrine des sentimens moraux (1825) van J.L. Alibert (dl. 2, p. 36). |
|
1366-1367 |
Verscheidene winters achtereen gaven eenige Studenten een bal aan de ingezetenen van Leiden: een bevestiging hiervan is aangetroffen in de Leydsche Courant van 8 maart 1841: op donderdag 4 maart 1841 gaven ‘eenige Heeren Studenten alhier een luisterijk [sic] Bal [...], waarop de aanzienlijkste der Ingezetenen dezer stad [...] genoodigd waren.’ |
|
1370 |
humaniteit: (innerlijke) beschaving. |
|
1373 |
reciproceren: beantwoorden. |
|
1375-1376 |
Maar, antwoordt men, het bal werd altijd teruggegeven: volgens het bericht in de Leydsche Courant van 8 maart 1841 hadden de genodigden zich verenigd om de uitnodiging van de studenten te beantwoorden met een contra-bal. De krant beschouwde dit als een bewijs van ‘de uitstekende harmonie, die er tusschen de Ingezetenen, [en de] Heeren Studenten dezer Hoogeschool [...] bestaat.’ |
|
1385-1389 |
Wat derhalven de verkiezing van vrienden aangaat; hier van kan ik weinig zeggen...even gelijk een diergelijke trek de voorwerpen voor onze liefde uitkipt: citaat uit De spectator der studenten (1774), p. 171-172; het stuk is ondertekend door Justus Schoolgraag. |
|
1392-1393 |
in malam partem: in ongunstige zin. |
|
1395-1402 |
Ces liens formés dans les premiers beaux jours...reviennent à la charge pour la battre la brèche: Deze banden, gevormd tijdens de eerste mooie dagen, tijdens de dagen dat grote verwachtingen ontstaan, deze banden zijn volmaakt. Men voorziet dan, noch voor het moment, noch voor de eeuwigheid, enig mogelijk twistpunt. Deze eerste verbintenis neemt een veel hogere plaats in dan een voor het altaar gesloten huwelijk tussen twee geliefden, omdat zij zuiver is en niet ge- |
| |
| |
|
sterkt wordt door enig verlangen waarvan de vervulling een terugslag doet vrezen; dat is de reden dat het onmogelijk lijkt dat men een oude vriendschapsband die in de jeugd is gegroeid, verbreekt, ook wanneer bedreigende verschillen ontstaan die herhaaldelijk trachten haar aan te tasten. Citaat uit ‘Goethe et la Comtesse Stolberg. Goethe's Briefe an die Gräfin Auguste zu Stolberg’ van Henri Blaze in Revue des deux mondes, serie 4, dl. xxxii (1842), p. 783. |
|
1410-1436 |
Indien wij hier gaarne van den lezer afscheid nemen zouden...door het lot van R... erlangen: citaat uit Beynen, Lotgevallen der Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid, binnen Leyden (1835), p. 41-43. In het origineel wordt de naam van de overledene (Royer) voluit vermeld. Het betreft Didericus Royer (ca. 1814-1835), sinds 1831 student rechten te Leiden. |
|
1440 |
V.: Samuel Constant Snellen van Vollenhoven (1816-1880), vanaf 1834 student rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 49-51 en 54-55) |
|
1441 |
van K.: Frederik Cornelis van der Meer van Kuffeler (1814-1868), vanaf 1832 student theologie te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 31 en 42-43) |
|
1441 |
J.: Willem Joseph Andries Jonckbloet (1817-1885), vanaf 1835 student rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 121-127) |
|
1441 |
de C.: Gerrit de Clercq (1821-1857), vanaf 1839 student rechten te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 113 en 118-119) |
|
1441 |
de B.: Henry Thierry de Blaauw (1818-1858), vanaf 1835 student theologie te Leiden. (Dyserinck, Studentenleven in de literatuur, p. 71-84) |
|
|