Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
Besluit(aant.)Here's a sigh to those who love me,
And a smile to those who hate.
byron, to Thomas Moore. | |
[pagina 575]
| |
Klikspaans taak is afgeweven, zijne baan afgeloopen, zijne rol afgespeeld. Hij heeft uitgeschaterd, uitgehold. Zijn woord is gesproken; het is tijd, dat hij aftrede. Comus drukt hem voor het laatst de hand, de waarschuwende tijd rukt de vleugels van zijne pen af, de talisman zijner jeugd ligt in den Academischen vloed, welke het kleinood op deszelfs voorbijstroomende golven medevoert. Daar worden zijne haren plotseling graauw, zijn fluweelen jasje rafelt van elkander, zijn lugtig mutsje glijdt hem van het hoofd, zijne vlugge vingers worden stram, zijne hooge leest vouwt zich zamen. Klikspaan gaat heen, Klikspaan sterft. Ziet hem zieltogende nederliggen! het is met hem gedaan, weldra zal het afgeloopen wezen. Hoort! hij stamelt, hij zucht u voor eeuwig een allerlaatst vaarwel toe. - Togtgenooten, spreekt hij met afgebroken stemme, en zijne bevende handen strekken zich in eene zwakke poging ter zegening naar het Studentencorps uit, togtgenooten op de baan der wetenschap en der jonkheid, hebt dank voor zoo menige blijde ervaring, door mij, gedurende mijne omwandeling onder u, aan u beleefd! Wat ik bedoelde, weet gij! Velde ik enkele malen een onvoorzigtig of een al te streng oordeel, ben ik somtijds te ver gegaan, heeft mijn ijver zich bedrogen en uwe teêrgevoeligheid gekwetst, dewijl mijne liefde u, gelijk ik het in de dagen mijns hoogen moeds uitdrukte, trachtte te kneden naar het ideaal, dat mij door de ziel woelde - o, vergeeft het mij! twijfelt niet aan mijn hart en laat ons scheiden in vrede en in vriendschap! later zult gijzelven uw zegel hechten aan vele mijner uitspraken, waartegen de trots, die u zoo wèl staat, thans mogelijk opkomt. Nu ergert gij u zeker aan wat uw dorst naar onafhankelijkheid eene inbreuk schijnt op de regten der jeugd, voor welke toch uw vriend zoo dikwerf in de bres sprong, maar ik beroep mij van het tegenwoordig geslacht op datzelfde, wanneer de roes der jongelingschap zal uitgeslapen wezen. Dan gebeurt het welligt op een of ander woelig Academiefeest, dat de van overal zaamgevloeide broeders van weleer Klikspaans vergeten graf erkentelijk opzoeken, er de nakomelingschap, die onze plaats binnen Leiden bekleedt, in plegtige bedevaart heen leiden, om scharen, en bij de stille zerk met bewogen harte fluisteren: hier rust die het wèl meende met de academische jeugd. |
|