Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Besluit(aant.)Si on ne goûte point ces caractères, je m'en étonne; et si on les goûte, je m'en étonne de même. | |
[pagina 203]
| |
Er zijn vele boeken ten dienste van Studenten ontworpen en begonnen, weinige of geene ten einde gebragt. Dat deze arbeid het zijn zal verheugt en vleit mij. - Maar, vadertje Klikspaan, gij spreekt daar van boeken, geschreven ten dienste van Studenten; durft gij het uwe daaronder schikken? Bedenk toch eens, hoe gij er ons van de eerste bladzijde tot de laatste in laat loopen, in welk een ongunstig daglicht gij de Academie stelt... Ik heb eerbied voor uw bezwaar, vrienden, want het spruit voort uit achting voor uw stand en liefde tot uwe Academische omgevingen. Maar één van beide: òf gij ziet mijne bedoeling verkeerd in, òf ik heb de door het geheele boek heerschende gedachte niet helder genoeg doen uitkomen. Ziet, ik wilde, hetgeen mij verkeerd toescheen - en dat er veel verkeerds onder u is zult gij niet loochenen - berispen, bespotten en aldus den kop inslaan; ik wilde het Academische koornveld wieden, en wierp het onkruid op den grooten weg opdat een iegelijk het vertrappen zou. Dat oogmerk meende ik dat lofwaardig was en meer getuigde van liefde voor de Academie, zorg voor hare eer en lust tot bevordering van het welzijn en den vooruitgang in velerhande opzigten harer burgers, dan van het tegendeel. - Maar gij hebt toch nergens de goede zijde der Academie doen uitkomen. Nergens! dat is, dunkt mij, wat erg. Ik verbeeldde mij hier en daar toch ook nog al eens een wenk ten goede, veelal bij wijze van tegenstelling, gegeven te hebben. En, gelooft mij! niemand had eene loftuiting op de Academieburgers meer verveeld dan uzelven; daarenboven was mijn weg te naauw afgebakend en zou een zoodanige uitstap aan de eenheid van het boek schade hebben gedaan; en eindelijk vind ik dat er iets edelers en moedigers is in het uit liefde berispen, al valt de tong of de pen al eens wat scherp en vinnig uit, dan in het eentoonig steken van de loftrompet. - Was het uit liefde? Waaruit besluit gij er aan te moeten twijfelen? Tot het zamenstellen van een boek als het mijne is noodig een levendige prikkel, die van de liefde of van den haat. Meent gij nu dat ik reden gegeven heb tot de veronderstelling dat het die van den laatsten hartstogt geweest is, welke mij tot zoo aanhoudend en dringend schrijven heeft aangezet? Neen! men moge beweren, dat ik, door de uitgave der Typen, de Hoogeschool in een ongunstig daglicht stel, hij die zou willen volhouden dat ik bijzonder met dat oogmerk de pen voerde begrijpt mij niet of miskent mij. Degeen slechts die mij overtuigend bewijzen zou dat het licht, waarin ik de Studenten en de Academie plaats, valsch is, een ander dan dat der wezenlijkheid, zou mij tot de veroordeeling van al het te boek gestelde kunnen doen besluiten. Maar wat spreek ik ernstig van daag en in opgekleeden trant, als of ik voor mijne regters stond en niet voor mijne broeders! Mijne broeders? Ja! de belangstelling, de ingenomenheid, de vriendschap van hen die mijne wenken ver- | |
[pagina 204]
| |
stonden - en welk een groot getal! - geven mij het regt hen te noemen bij dien naam. O! ik schrijf het met innige zelfvoldoening, met geoorloofde trotschheid en niet zonder ontroering op dit laatste blad neder: weinig schrijvers is bij het groote publiek ruimer, hartelijker sympathie te beurt gevallen dan mij bij het kleiner publiek mijner keuze. Ik zeg dit uit volheid des harten en ik zeg niet te veel. Hebt dank voor dat geluk op mijne levensdagen gestrooid, beminde Leidsche Studenten! Blijft, blijft uwen Klikspaan genegen! geeft uwe zoontjes, als zij eenmaal om den wil der kennisse naar Leiden komen, de Studenten-Typen, als leiddraad in den doolhof mede, en zoo sommigen uwer eenmaal curatoren eener Latijnsche school worden mogten, schenkt dit werk als prijs aan de ‘verdienstelijke jongelingen’, die het Gymnasium verlaten! Maar de ure des afscheids slaat; vaartwel! |
|