Stijl kunst
(1855)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
[pagina 167]
| |
Al snellen de eeuwen voorbij, altijd zullen er wel uitgevers gevonden worden, die er in slagen zullen voor eenig geld zeker aantal half- en kwartgeleerden over te halen tot de vermeerdering van het overgroot aantal handboeken, welke onder den naam van conversationslexicon, magazijn, repertorium, encyclopedie, enz. vermaardheid hebben gekregen, en wij stellen ons voor, dat een of andere smeder van gissingen de volgende bij drage op het raadselachtige woord Nelri zou kunnen leveren. Nelri. Eene benaming, zamengesteld, zoo men wil, uit de eerste letters der onder zekere vijf in den jare 1740 vervaardigde pastelteekeningen van cornelis troost (geb. te Amsterdam 1697, gestorven aldaar 1750) gestelde Latijnsche zinsneden. Zij werden in 1829 op de verkooping van den Hoogleeraar bennet te Leiden opgehouden, maar kort daarna door de Directie van het Museum te 's Gravenhage voor f 500 het stuk uit de hand aangekocht. Zij hebben door vocht nog al geleden. Waarschijnlijk zijn er oorspronkelijk zes stukken geweest, hetgeen door de aanduiding der uurwijzers boven | |
[pagina 168]
| |
allen twijfel verheven wordt, daar het tijdsverloop tusschen de drie eerste voorstellingen telkens van een uur zijnde, hetzelfde verschil ook bij de twee laatste zal zijn bedoeld, en de sterke overgang van de vierde teekening waar nog maar toebereidselen tot den disch gemaakt worden, tot het laatste tafereel, waar het maal reeds is afgeloopen en de dronkenschap in weligen tier is, voor een enkel uur te sterk, ja, onaannemelijk kan worden geacht. Met grond vermoedt men, dat het ontbrekende stuk bij gelegenheid van Leidens ramp is vernield. Voor zoover het artikel, dat wij van de toekomst verwachten. Boeijende teekening der ouderwetsche uitspattingen onzer vaderen! In een deftig gemeubeld en rijk versierd vertrek zijn eenige heeren zoo even binnengetreden. Een hoog turvenvuur verspreidt reeds eenigen gloed. Eene jonge jufvrouw, welligt de dochter des huizes, die een laatsten blik over de zaken heeft laten gaan, verlaat de kamer, terwijl een jongman, juist de eenige gast, die zich wachten liet, nog even de gelegenheid waarneemt, haar een schalken lonk toe te werpen. In een hoek trekt de knecht flesschen open. Reeds wordt een aangename pijpendamp merkbaar, stilzwijgend, doch niet zonder wellust door ieder genoten, terwijl men zich peinzend - nemo loquebatur - op latere fijne geneugten spitst. Ten acht uur is het eenigzins anders. Het turvenvuur is in vollen gloed, de kaarsen zijn reeds een weinigje afgebrand. Men spreekt, men vertelt, men doet mededeelingen - erat sermo inter fratres. De een wel is waar verdrijft den tijd met het spel, maar de anderen houden zich bezig met kunst en wetenschap; een | |
[pagina 169]
| |
lekkerbek wijst zijne lippen naar de school des wijnproefs, en de liverei-bediende wacht onbewegelijk op de bevelen van den heer des huizes. Een uur later, terwijl in de suite de knecht aanstalten maakt tot het avondeten, brengt de redekaveling, en mogelijk ook het dartele druivensap, meer drift onder het zevental. Allen schreeuwen door elkaar - loquebantur omnes. Hoe kan het anders? Van ouds gaan twist en geleerdheid zamen. Ondertusschen maakt de jongste en zwierigste der heeren, wat verliefd van gestel uitgevallen, lustigjes van de gelegenheid gebruik, terwijl aan den anderen kant van den schoorsteen een der aanwezigen, genoodzaakt door de stem der natuur, zich voor een oogenblik van de ontwaakte hartstogten verwijdert en de gastheer zijne orders geeft. Est rumor in casa - er is leven in de brouwerij. Het eten is reeds op en weggedragen, doch het drinkgelag gaat dapper voort, levert eene scherpe tegenstelling met de wetenschappelijke woede van straks en wekt zelfs het vermoeden, of mogelijk het voorstuk ook slechts moest dienen tot voorwendsel van het koddige naspel, als de een in zijn roes gevaar loopt met het weggeworpen glas, door een tweeden dronk niet te ontheiligen, gekwetst te raken, een andere oliebol in geoorloofde vergissing zijne pijp aan zijn wijnkelk aansteekt en twee andere stouwers een raaskallenden toast door de rinkinkende aanraking van twee wijnglazen bezegelen, die 's buurmans broek duur te staan komt. Pruiken en steeken staan schots en scheef, op het kostbare tapijt liggen scherven van flesschen, en het prachtige waschbekken met den helderen handdoek doet de vieze vertooning, door een saterskop tegen de rijke zoldering | |
[pagina 170]
| |
met een ondeugenden lach bespied, des te sterker uitkomen. Maar het uur van scheiden komt en het ongelukkige tafereel wordt nog erger. De zatheid heeft haar hoogste toppunt bereikt. Men komt buiten. De nachtlucht verhaast de uitbarsting en geeft lucht aan de drinkebroers, daar het druivennat op zijne schreden terugkeert. De gastheer, het champagneglas in de hand, begeleidt de vrienden tot op stoep en wenscht hun wel te rusten; de verschillende liverei-bedienden vatten hunne meesters onder de armen of staan hen bij in de angsten hunner maag. De prachtige koets met zware vriezen, die voorstaat, wacht geduldiger dan degeen, die, menschlievend medegenomen, te vergeefs mijnheer roept, in zoet bedrog aan den boezem van een anderen pruik verzonken, wiens naauwe omarming geen einde neemt, terwijl het vleesch van het voorwerp hunner zinnen door den jongen heer minder kiesch bepoeteld wordt, en het dienstmeisje zeker niet zou laten begaan, als zij hare handen maar niet zoo vol had. Ibant qui poterant, qui non potuere cadebant. De overlevering wil, dat eene dergelijke vaste vereeniging, waarvan troost lid was, te Amsterdam werkelijk bestaan hebbe. Kunst en wetenschap was de leus, pooijen het doel, en de schilder, wiens aanleg weinig strookte met genoegens van dien aard, schepte er vermaak in door getrouwe afbeeldingen het verachtelijke van die zwijnerij des te duidelijker in het oog te doen springen, hetgeen de heeren, die hun portret welgelijkend teruggegeven zagen en zich in stand en afkomst ver boven troost verheven gevoelden, weinig naar den zin zal zijn geweest. De namen der liefhebbers zijn niet | |
[pagina 171]
| |
voor het nageslacht bewaard gebleven, alleen beweert men, dat de man met den rooden rok, die in het eerste tafereel bij het vuur eene pijp zit te rooken en naderhand stilletjes met den lekkeren wijn kennis aanknoopt, de kunstenaar zelf zou zijn. Maar, opdat wij het gebied der wankelende gissing en loochenbare overlevering verlaten, waarheid is het, dat cornelis troost, wel eens den Hollandschen Hogarth bijgenaamd, te midden van een tijd van onwaarheid en wansmaak in bouwkunst en kleederdragt alleen stond bij de heerschende schaarschheid en uitmuntte door zuiverheid van teekening en geestigheid van voorstelling. Met pastel, waaraan hij zich niet ontzag somwijlen door het penseel het zoetsappige te ontnemen, deed hij wonderen; hij vertegenwoordigt eene eeuw van wier wanstaltigheid en overdrijvingen zijn vernuft op eene regt oorspronkelijke wijze partij heeft weten te trekken, en de Heer bruining bewees den kunstminnaars dienst door van deze weinig bekende, ofschoon wereldberoemde stukken, door middel der graveerkunst eenig denkbeeld te geven. April 1850. |
|