Politiek kritiek
(1855)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
[pagina 87]
| |
Hemkes heeft een nuttig werk verrigt. De aandacht van het algemeen verdient er op te worden gevestigd. Of het voor den leeftijd, welken het boekje bedoelt, geschikt is, ja, ingerigt kon worden, blijft de vraag. Anders is het onderwerp bevattelijk genoeg behandeld. Alleen blijkt de verklaring der vreemde woorden onvolledig, daar er te veel uitdrukkingen in den loop van het werkje worden aangetroffen, waarvan Hemkes de uitlegging schuldig blijft. Zij worden daardoor bekend ondersteld en zijn ondertusschen voor de kinderen onverstaanbaar. Eenvoudiger ware het geweest, zoo die woordenlijst achterwege ware gelaten en iedere uitheemsche of twijfelachtige uitdrukking, gelijk er uit den aard der zaak telkens voorkomen, aan den voet der bladzijde eene korte opheldering had erlangd. Ook zouden er aanmerkingen op de verdeeling te maken zijn. Men vat b.v. niet, waarom de vermelding der kiesdistrikten bij de behandeling | |
[pagina 88]
| |
van het eerste hoofdstuk der Grondwet gevoegd is, (art. 6 geeft geene voldoende reden) daar de leerling nog niets van kiesregt vernomen heeft. Eigenlijk is het eene hoofdfout, dat Hemkes de orde van de Grondwet getrouw volgt en zich alzoo buiten magte stelt de kinderen een overzigt van het staatsgebouw in deszelfs geheel te geven, beginnende met het bestuur des lands en afdalende tot dat der provincie en der gemeente. Tevens hadden de knapen een oppervlakkig denkbeeld van eene begrooting dienen te krijgen, een onderwerp van even groot belang voor het minste winkeliertje als voor het hooge rijksbewind en dat inderdaad wel voor eene tua res agitur mag gelden. Hemkes schijnt evenwel van eene tegenovergestelde meening. Waarom ze niet, bij gelegenheid, dat de Rekenkamer ter sprake kwam, onder de aandacht gebragt? De mondelinge voordragt des onderwijzers is bij het gebruik al te noodzakelijk, daar de meeste zich beneden hunne taak zullen rekenen, gelijk Hemkes zelf niet altijd op de hoogte was. Te midden van zeer behartigingswaardige wenken, zoo als de uitweiding over het regt van gratie en die over armoede en onderwijs, waar Hemkes meer op zijne plaats is, treft men - om van de misplaatste levensgeschiedenis van Willem II niet te spreken - enkele overdrevene beschouwingen aan, die wel wat heel onnoozel schijnen, en hoezeer het nu niet noodig is in kinderzielen zaden van wantrouwen omtrent deugd en eerlijkheid te strooijen, behoeft men haar toch niet schilderijen voor oogen te stellen, | |
[pagina 89]
| |
weike een valsch begrip van de maatschappij zouden kunnen geven. Het boekje is geschreven zoo als de meeste onzer schoolboeken. Op de beste plaatsen is de stijl vrij krachtig, somtijds evenwel armoedig en een weinigje lam, meer dan eens gerekt, over het geheel derhalve ongelijk, en de geest, naar mijn zin, wat heel gemoedelijk voor het onderwerp. Zeer wenschelijk ware het, zoo, op het prijzenswaardig voorbeeld van Hemkes, een wetenschappelijk man voor de hoogste classe der Gymnasia, bij gevolg niet voor kinderen, maar voor beschaafde en flink ontwikkelde jongens van zestien en zeventien jaren, dergelijke boeken, als waarvan er een hier wordt aanbevolen, ontwierp, welke niet alleen van de Grondwet, maar ook van het Burgerlijk Wetboek, van dat van Burgerlijke Regtsvordering, van dat van Strafvordering en van Staatshuishoudkunde, een helder denkbeeld en overzigt gaven, opdat onze jongelieden, ten aanzien der staatkundige vorming, niet onvoorbereid meer in eene maatschappij traden, waarvan hunne opvoeders verzuimd hadden hun het zamenstel te leeren kennen; in een gebouw, hetwelk zij niet weten, hoe het in elkander zit, en waarin zij niettemin werken, handelen, huishouden, dat zij in een woord bewonen moeten. Dat een eenvoudig dorpsschoolmeester de behoeften aan een dergelijken arbeid gevoeld heeft en de taak, hoe onvolkomen dan ook, aandurfde, is een teeken, dat het openbare leven meer en meer ontwaakt. De poging verdient hulde en aanmoediging, en het is overbodig te verzekeren, dat, in den nog weinig ontwikkelden toestand des Neder- | |
[pagina 90]
| |
landschen staatsburgers, menigeen, voor wien het schijnbaar niet bestemd is, het leesboek ter sluik in handen zal nemen en dankbaar den verdienstelijken bewerker den tijd er aan besteed niet doen beklagen.
November 1849. |
|