Politiek kritiek
(1855)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |||||||
[pagina 27]
| |||||||
Het vaderland zuchtte in Fransche boeijen; des keizers wenk had deszelfs staatkundig bestaan vernietigd, deszelfs geëerbiedigden grond tot een onbeduidend aanhangsel verlaagd zijns rijksgebieds. Wekt het verwondering, dat het vaderland, na zoo vele stormen, welke het eindelijk gesloopt hadden, in vertwijfeling was weggezonken? Één man slechts wanhoopte niet, wiens geest, in liefde tot Nederland en Oranje, behagen schepte in den zaligen droom van onafhankelijke wederopstanding. Niemand zoekt naar den naam van Gijsbert Karel van Hogendorp. Vervallen van zijne hooge betrekkingen, verwijderd van het staatstooneel, teruggetreden in het burgerlijk leven, streelt hij zijne verbeelding door eene hersenschimmige voorstelling van de toekomst des herborenen vaderlands, vrij, verjeugdigd, gelukkig onder de breede schaduwen des troons van het vermaagschapt Oranje en de heilrijke stralen eener Grondwet, fakkel des bestuurs en baken der staatsmagten. De geschiede- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
nis licht den geest voor; aan aarzelen en vurig streven geven onderzoek en navorsching bescheid; regeringsbeginselen schieten diepere wortels; en in het tweede jaar der eeuw bereiden omstandigheden eene verklaring, later in den vorm eener staatsregeling gegoten. Hoezeer de overheersching bleef drukken op het volk, toch begaf de hoop Gijsbert Karel van Hogendorp niet, want zijn scherpe blik had eene schemering aan de kimmen zien opgaan. Het waren de vlammen van Moscou, die dageraad van Nederlands verlossing; en toen Willem Frederik van Oranje den eersten voet op Scheveningens strand zette, bood hem de staatsman het ontwerp zijner Grondwet, welke Z.K.H. als voorwaarde zijner troonsbeklimming had gesteld. | |||||||
1814.30 November 1813, landt prins Willem van Oranje te Scheveningen. 21 December, benoemt Z.K.H. de commissie ter zamenstelling van de Grondwet, tot welker werkzaamheden van Hogendorps schets, reeds binnen dien tijd door eenige staatslieden, wien zij was voorgelegd, om hunne aanmerkingen te vernemen, gewijzigd, als leiddraad diende Ga naar voetnoot1). 27 December, houdt de commissie, onder voorzitting van Gijsbert Karel, hare eerste bijeenkomst. | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
2 Maart 1814, beschouwt zij hare taak als geeindigd en stelt Z.K.H. haar ontwerp in handen, hetwelk door de meerderheid van 600 Notabelen, naar de bevolking uit de zeven Departementen gekozen en 14 Februarij opgeroepen, als Grondwet van het koningrijk, zou bekrachtigd of verworpen worden. Tevens maakt een Besluit van denzelfden 2den Maart aan het volk bekend, dat Z.K.H., na eene naauwkeurige overweging, gemeend heeft aan het werk der commissie Hoogstdeszelfs goedkeuring niet te mogen weigeren, en tegelijk het voornemen kenbaar, de Notabelen, op 28 Maart, te Amsterdam bijeen te roepen. 23 Maart, deelt van Stralen, Commissaris-Generaal tot de Binnenlandsche Zaken, den Vorst mede, dat hij de beschrijvingsbrieven, van welke de dagteekening oningevuld schijnt te zijn gebleven, maar die, volgens het postmerk, 17 en 18 Maart moeten ontvangen zijn, benevens een exemplaar van het ontwerp der Grondwet, ter overweging aan de Notabelen heeft verzonden. Van de 600 Notabelen waren er 126 van de vergadering afwezig, waardoor het getal der werkelijk stemmenden niet meer dan 474 beliep, welke, gemakshalve, in tien afdeelingen onderscheiden, elk onder den bijzonderen voorzitter zijner afdeeling, hunne stem over de Grondwet in haar geheel bij naamteekening uitbragten, behoudens echter de vrijheid van een ieder, om zijne bijzondere bedenkingen en bezwaren tegen dit of dat gedeelte aan zijn voorzitter ter hand te stellen, ten einde dezelve | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
ter kennisse van den Souvereinen Vorst konden worden gebragt Ga naar voetnoot1). 26 Notabelen stemden tegen, en de boom der langdurige tweedragt werd alzoo door 422 handen geplant in den vaderlandschen hof. Wie nadenkt over het openbaar karakter van den Vorst, voor wien het vrijmagtig oordeel der Geschiedenis, op den ochtend van den 2den December 1843, is aangebroken, herinnert zich, hoe weinig ontzag hij voor den constitutionelen regeringsvorm betoond heeft, hoe weinig het beëedigd staatsverdrag de uitdrukking wijzigde van zijn wil, hoe laag hij op constitutioneel evenwigt en constitutionele perken plagt neêr te zien en hoe luttel hij constitutionele vormen begeerde te begrijpen en in acht te nemen. Op de eenzijdige ontwikkeling van persoonlijk goeddunken, persoonlijk belang, persoonlijk overwigt, waren steeds de pogingen van koning Willem gerigt. Uit ingeschapen neiging tot oppermagtige alleenheersching, verzette hij zich met onverbiddelijke hardnekkigheid tegen de vrijzinnige eischen, uit den voortgang der tijden geboren. Trots Grondwet en Vertegenwoordiging, scheen onze regeringsvorm onder zijn bestuur, eer eene vermomming der autocratische, dan eene toenadering tot de liberale beginselen te zijn. Het mag dan wel verwondering baren, een Vorst van dien stempel, wiens regering vijf en twintig jaren lang afkeer en verwaarloozing van het Staatsverdrag ademde en ken- | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
schetste, datzelfde Staatsverdrag tot beding der aanvaarding van den scepter te zien stellen. Maar was Willem vrij, en noodigde zekere dwang hem niet, de hoog opgevijzelde voorwaarde als een sterker middel ter streeling der volksgunst aan te grijpen? Want het ware immers den Vorst miskennen, te onderstellen, dat in een zoo doorslepen brein de gedachte zou hebben kunnen opkomen eener dwerg-autocratie, midden in het werelddeel, gedurende dertig jaren door de omwentelingen beploegd, en in welks diepe voren het welig gestrooide zaad der vrijheid onuitroeibaar stond op te schieten; in een landje, dat sedert 1798 zich in onvermoeide pogingen tot grondwettelijke staatsregelingen had afgesloofd? Zoodra Fagel en Perponcher den prins het blijde nieuws te Londen hadden aangebragt, wist hij, dat het voorloopig bestuur, uit vrees voor eene hernieuwing van ingesluimerde veten en partijschappen, besloten had het voormalig stadhouderschap niet weder in het aanzijn terug te roepen; hij wist, dat het voornemen der aanzienlijken was, hem als Souverein, als Constitutionneel Vorst in te huldigen; maar van geene andere zijde dan van die van Oranje kon de vrijzinnige Grondwetsbelofte tot den volke uitgaan, en ziedaar het eenvoudig geheim dier edelmoedig uitgekraaide voorwaarde verklaard, waarna Z.K.H. het voorregt te beurt viel eene Grondwet in den arm te ontvangen, uitnemend naar Hoogstdeszelfs neigingen berekend. Er was bij Oranje eene in het oog springende onrust en bekommering omtrent het aannemen der Grondwet. Een Vorst uit het Huis van Oranje- | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
Nassau, onder omstandigheden als Vorst Willem I met de oppermagt bekleed, zou onder eene Natie als de Nederlanders, bij welke te allen tijde zeden meer vermogten dan wetten, met volkomene gerustheid voor zichzelven, en zonder vrees van argwaan te verwekken, tot op het sluiten van een algemeenen vrede, in de onbepaalde oefening der oppermagt hebben kunnen voortgaan, iets, hetwelk door sommigen zelfs als beter strookende met 's Lands belang werd beschouwd, vermits op die wijze de Grondwet zelve des te beter met bedaardheid overwogen, en alles duidelijker ingezien kon worden, wat tot volmaking van dezelve moest strekken Ga naar voetnoot1). Maar de Souvereine Vorst, voor dat bedaard overwegen niet zonder bezorgdheid, was van een tegenstrijdig gevoelen. Vergelijken wij de dagteekeningen. Eene maand is niet verstreken sedert de zelfstandige onderneming van enkele aanzienlijken, bekrachtigd door Nederlands toestemming, Willem van Oranjes ballingschap een einde deed nemen, of de commissie ter zamenstelling van de Grondwet, naar de schets van van Hogendorp, welke reeds een voorloopig onderzoek van eenige staatsmannen ondergaan had, houdt hare eerste vergadering. Na twee maanden is de Grondwet gereed en wordt den Souvereinen Vorst, 2 Maart 1814, aangeboden. De bekrachtiging der Notabelen is noodzakelijk. Het besluit dienaangaande is gedagteekend 14 Februarij, ruim twee weken voordat de werkzaamheden der | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
commissie zijn afgeloopen, het ontwerp voltooid is, en, hetgeen sterker zal voorkomen, op denzelfden 2den Maart, waarop de Souvereine Vorst van het ontwerp kennis neemt, vaardigt hij eene Proclamatie uit, waarin hij niet schroomt bekend te maken, dat hij, na eene naauwkeurige overweging, gemeend heeft, aan dit werk zijne goedkeuring niet te mogen weigeren Ga naar voetnoot1). Is er voorbeeld van eene meer laakbare en gevaarlijke overijling, in eene zaak van zwaarder gewigt, teederder belang; eene overijling, dermate onoverdacht in hare uitdrukking, dat zij zichzelve verraadt en voorbijpraat, door, welligt meer dan men vermoeden zou, waarheid in de aangehaalde woorden te spreken? Tien dagen werden aan de Notabelen ter overweging van de nieuwe Grondwet toegestaan. Beraadslaging was ongeoorloofd. De vergunning, om zijne bijzondere bedenkingen en bezwaren tegen een of ander gedeelte in geschrifte aan zijn voorzitter ter hand te stellen, zou den glimlach van den onnoozelsten staatkundige wekken, ook dan zelfs, wanneer van die vergunning vóór de onherroepelijke eindstemming ware gebruik te maken geweest. Meer dan een vijfde der opgeroepenen weigerden hun zegel te hechten aan de beslissing eener vergadering, welke tot eene loutere formaliteit vernederd was, en de hand te leenen aan de invoering eener Grondwet, welke het verboden was geworden met de bedaardheid, bezadigdheid, degelijkheid, den Hollandschen landaard eigen, te overwegen. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Neme men hierbij in aanmerking den roes des volks; de dronkenschap der bevrijding, de blijdschap der herkregene onafhankelijkheid; het weldadig gevoel te herleven, te ontwaken, na een zoo langen, bangen nacht, in eene gezuiverde lucht; zijne moedertaal weder onbelemmerd te hooren weêrgalmen; zich weder zelfstandig, zijne schreden niet langer bespied te weten door geheime en alomtegenwoordige policiebenden. De bewustheid te zijn teruggevoerd onder den scepter van het Huis van Oranje-Nassau, welks geschiedenis met die der zeven Gewesten als vleesch en bloed was zamengewassen; de uitspatting, duizeling, brooddronkenheid van geluk, de dampkring, zwanger van de betooverendste geuren der vrijheid, genoten met diepe longen en opene neusgaten, gaven het gevoel derwijze een tijdelijk overwigt boven het verstand, dat de anders zoo omzigtige natie tot den onberadensten stap, zoo hij slechts in de rigting van haren overspannen gemoedstoestand lag, kon verleid worden. ‘Oranje komt weder!’ juichte zij; ‘Oranje is aangeland! Oranje voortaan weder één met ons, en thans bovendien door eene Grondwet, het verdrag, dat de toekomst verzekert!’ Die Grondwet was vier maanden later aangenomen en bezworen: doorgedreven. De jubeltoonen des volks klonken door het luchtruim; doch het net was hetzelve in de uren der verblinding en zorgelooze uitgelatenheid over het hoofd getrokken: die schranderder, behendiger, die zichzelven meester waren, hadden zich deszelfs liefdevolle overgave, uitstroomende in feestvreugde en juichkreten, ten nutte gemaakt. | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Is het gewaagd, na dit alles, de volgende vragen te doen? Zou de doordringende geest van Willem I terstond doorzien hebben, wat er in de Grondwet school? Hebben zijne, zich allengs ontwikkelende, inzigten op het oogenblik zelf het gebruik begrepen, voor hetwelk de geest van dusdanig een verdrag vatbaar was, en heeft alzoo het gewrocht van van Hogendorps ouderwetschen zin en geschiedkundige vooringenomenheden des Konings fijne staatkunde bij gevolg ter hinderlaag verstrekt tegen het onergdenkende volk, en tegelijk ter verschansing, waarachter hij zich, bij iedere overtreding dier Grondwet zelve, in veiligheid bragt? In hoeverre namelijk lag er, tegenover het goed vertrouwen des volks, kwade trouw achter den spoed, met welken de Souvereine Vorst joeg naar de totstandbrenging van het sine quâ non zijner regering, de onherroepelijke voorwaarde zijns verbonds met het Nederlandsche volk? In hoeverre was de vrijzinnigheid van 1813 eene doorgestokene kaart, achter welke willekeur en heerschzucht haar doelwit, door middel eener hare oogmerken beveiligende Grondwet, trachtten te bereiken? | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
21 Februarij 1815, brengt een koerier uit Weenen liet berigt, dat, krachtens het, reeds sedert 21 Julij 1814 geteekende Traktaat, zoogenaamd der acht artikelen, waarbij de voorwaarden van zamensmelting werden omschreven, België bestemd is dat toevoegsel uit te maken. Weinige dagen na de onderteekeniug dier acht artikelen door A.W.C. van Nagell, was de Souvereine Vorst naar Brussel vertrokken, ten einde de Zuidelijke Gewesten in naam der Groote Mogendheden te bezetten, tot tijd en wijle dat zij definitief zouden vereenigd worden, zonder evenwel dat de Noord-Nederlandsche Natie in hare vertegenwoordiging, voor zoo verre wij weten, ooit van het voorloopig Traktaat der acht artikelen, noch van de beslissende vaststelling der vereeniging, officiëel kennis mogt dragen. Het berigt der vereeniging vond in België een spaarzaam onthaal. Wel waren de noodlottige woorden: accroissement de territoire, in het Traktaat der acht artikelen vermeden; maar de indruk was onherstelbaar gegeven, en de woorden, welke België, onder den schijn van volkomene gelijkstelling, als een Holland toegevoegd landschap aanwezen, bleken ligter uit te wisschen van een blad papier dan uit den geest en het geheugen des volks. De onbedachte pijl had getroffen, en België, in taal, in Godsdienst, in karakter van de Noordelijke Provinciën en haren Vorst zoo zeer verschillend, ja, haar bijkans vijandig, werd onherroepelijk van derzelver instellingen, waaraan het onderworpen zou worden, vervreemd. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Weder komt de Grondwet, met opzigt tot de aan Holland aangehechte landen, op het tapijt. Na eenige woordenwisselingen tusschen den Vorst en den Belgischen van Hogendorp, Raepsaet, welke, uit hoofde van de oud-Brabandsgezinde inzigten van dezen Staatsman, slechts op misverstand en verwijdering uitloopen, wordt, volgens besluit van 22 April 1815, eene commissie, voor de eene helft uit Belgen, voor de andere uit Hollanders zamengesteld, benoemd, welke zich onverwijld bezig houdt met de herziening, gelijk men dien arbeid, met een, hoewel niet volgens de beschouwing der Regering, kwalijk passend woord, geliefde te noemen, der Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden. Aan de commissie worden drie stukken ter hand gesteld, naar aanleiding van welke zij de Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden overeenkomstig moet maken met den nieuwen toestand der zaken en heilzaam voor alle gedeelten des Koningrijks in deszelfs tegenwoordige uitgestrektheid Ga naar voetnoot1): het Traktaat der acht artikelen, behelzende de bepalingen, welke bij de zamenvoeging van het voormalig België en van de Vereenigde Nederlanden in acht moeten worden genomen; het Protokol van het Congres te Weenen, waaruit de grenzen en omvang der aan het gezag van Oranje-Nassau onderworpene landen ten volle blijken; de Wet van 23 Maart 1815, bevelende de zamenkomst van de Kamer der Staten-Generaal in dubbelen getale, ten gevolge der aanvaarding van de Koninklijke waardigheid over België, waardoor | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
de woorden: Souvereine Vorst en Erfprins, in alle artikelen, waarin dezelve voorkomen, vervangen moeten worden door die van Koning en van Prins van Oranje, en in de optelling der Provinciën en Landschappen zoodanige bijvoeging geschieden, als noodig is, om het Nederlandsche volk volledig te omschrijven, behalve al zulke andere modificatiën, als ten gevolge der zoo even gemelde en uit aanmerking der omstandigheden, dienstig en oorbaar zullen gerekend worden. 13 Julij, derhalve binnen den tijd van drie maanden, brengt de commissie haar verslag uit. De op nieuw veranderde Grondwet moest thans door de deelen des Rijks, die niet dan na wederzijdsche goedkeuring vereenigd zouden wezen, afzonderlijk in overweging genomen worden. In Holland, alwaar de Grondwet reeds langer dan een jaar in werking is geweest, wordt de Kamer op den 8sten Augustus in dubbelen getale bijeengeroepen, die het ontwerp, den 19den van dezelfde maand, eenstemmig goedkeurt, en welker Voorzitter, Steengracht van Oosterland, Z.M. eerbiedig te kennen geeft, dat de Kamer, verzekerd van het heilrijk oogmerk van Z.M. voor het best zijner onderdanen, hare begrippen geregeld heeft naar die van Z.M. Ga naar voetnoot1). Wat aangaat België, worden de Notabelen door den Koning benoemd, evenwel niet gekozen volgens de bevolking uit ieder Departement, gelijk zulks in de noordelijke provinciën geschied was, doch uit | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
ieder arrondissement, telkens 1 op de 2000 ingezezetenen. De Regering, den heerschenden geest kennende, duchtte de vereeniging van zoo vele weêrbarstig gestemde gemoederen, en riep daarom de Notabelen niet gezamenlijk bijeen, maar ieder arrondissement afzonderlijk, op denzelfden dag, wanneer de Notabelen door hun Voorzitter tot het onderteekenen van lijsten ter goed- of afkeuring van de Grondwet in haar geheel uitgenoodigd werden. Iedere van deze vergaderingen zond haar proces-verbaal naar Brussel en benoemde drie leden, om aldaar in eene algemeene bijeenkomst getuigen te zijn van de opening der proces-verbalen en van de optelling der Stemmen der Notabelen Ga naar voetnoot1). De algemeene geest was in België zeer gespannen. Uitdrukkingen als: ‘de voorwaarden, waarop Z.M. het bestuur der overige deelen heeft aanvaard, bragten omtrent wijzigingen in de Grondwet noodzakelijk geenerlei bepalingen mede. Schoon derhalve bevoegd in die gedeelten de beoordeeling van het wijzigen der Grondwet overeenkomstig de aangenome voorwaarden naar welgevallen te regelen’ Ga naar voetnoot2), waarmede de Zitting der dubbele Kamer te 's Gravenhage gesloten werd, moesten nog meer verbitteren. In eene der vergaderingen van de commissie ter herziening vraagt de Coninck, bij gelegenheid der bepalingen omtrent de wijze van zamenroeping der Notabelen, hoe iemand door ja of neen zal kunnen | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
goedkeuren, als hem slechts enkele artikelen minder zullen bevallen. Queysen antwoordt, dat men de goedkeuring ook niet verlangt, maar enkel de aanname, en dat men nog al eens iets aanneemt, hetwelk men niet goedkeurt Ga naar voetnoot1). Dergelijke onbeschofte scherts moest de gezindheid der Belgen jegens de Hollanders weinig verbeteren. In deze gisting steekt zich de magtige, invloedrijke Belgische geestelijkheid. De bisschoppen leveren vertoogen in aan den Koning, nopens de vrijheid van Godsdienst en de bepalingen op het onderwijs. De prins van Broglie, bisschop van Gent, verzet zich openlijk tegen de Grondwet, en vaardigt een herderlijk voorschrift uit, waardoor hij aan zijne kudde verbiedt hare toestemming te geven aan de artikelen van dat ontwerp, waarbij de verdraagzaamheid omtrent alle godsdienstige gezindheden, mitsgaders het begeven van ambten aan alle burgers, welke Godsdienst zij ook belijden, wordt vastgesteld Ga naar voetnoot2); en Lesurre, vicaris-generaal van het diocese van Gent, zendt terstond, na het onderhands bekend worden van het ontwerp, een nameloos geschrift in het licht, waarin hij betoogt, dat geen Roomsch-Katholiek in gemoede die Grondwet kan aannemen. Aan iederen der Notabelen, wier getal, hoewel het, zonderling genoeg! nooit juist is bekend geworden, nagenoeg 1600 bedragen heeft, werd een exemplaar toegezonden en maakte diepen indruk Ga naar voetnoot3). | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Artikel 1 van het Traktaat der acht artikelen luidde aldus: ‘Cette réunion devra être intime et complète, de façon que les deux pays ne forment qu'un seul et même état, régi par la constitution déjà établie en Hollande et qui sera modifiée d'un commun accord d'après les nouvelles circonstances.’ In het dagboek van Raepsaet leest men, onder dagteekening van 6 Junij: ‘Le président observe, qu'aux termes des huit articles du protocole de Londres, la constitution hollandaise est adoptée et prescrite par les puissances alliées à la Belgique, sauf à se concerter par les deux nations sur les changements qu'elle doit éprouver par suite de la réunion; qu'il ne s'agit donc pas pour la Belgique d'adopter ou d'accepter une nouvelle constitution, mais de se concerter sur de simples amendements ou changements, qui auront été trouvés convenables, et par conséquent que ce concert peut être obtenu par un corps ou nombre de notables qui, à cet effet, n'ont pas besoin d'être les représentants ou les mandataires de la nation.’ En de graaf de Thiennes besloot zijne aanspraak, bij de opening der Zitting van de presidenten der Notabelen, 5 Augustus 1815, met deze woorden: ‘Het was eeniglijk om het ontwerp te vormen, waarin de eenparig vast te stellen wijzigingen moesten gebragt worden, dat de commissie aangesteld is. En het is eeniglijk om te erkennen, of de wijzigingen, zoodanig als zij er in gebragt zijn, de goedkeuring der Notabelen verwerven, dat men het ontwerp aan hunne aanneming of verwerping | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
voorstelt. Met één woord, het is niet over de if wet, bepaald door Europa, op het Weener Congres vergaderd, dat zij geraadpleegd worden, maar alleen over de wijzigingen, welke dezelve autoriseert, eenpariglijk tusschen de Zuidelijke en Noordelijke Provinciën van het Koningrijk te doen Ga naar voetnoot1).’ Het zou derhalve geene nieuwe, gezamenlijk overwogene, Grondwet mogen zijn, waarop het stevig zamengesmede staatsgebouw zou rusten; maar integendeel eene vreemde, dezelfde, welke onlangs in het onbeminde, weldra gehate, later verfoeide, thans in zoo menig opzigt van België afwijkende, Holland was ingevoerd geworden, en welke, naar de veranderde orde van zaken gewijzigd, aan het als wingewest behandelde België zou worden opgedrongen, hetwelk genoodzaakt zou wezen haar, de pistool op de borst, als regel van deszelfs bestuur en grond van deszelfs wetgeving, aan te nemen. Die toestand verloochende zijne onfeilbare gevolgen evenmin als naderhand de verhouding der twee volken: de Grondwet wordt met eene meerderheid van 796 tegen 529 stemmen in de Zuidelijke Gewesten verworpen. De verwikkeling is dreigend; angstig en reikhalzend ziet België de toekomst te gemoet. Doch welke is de algemeene verbazing, als, 24 Augustus daaraanvolgende, Z.M. eene proclamatie uitvaardigt, onder andere inhoudende: ‘en alzoo ons, na deze optelling en vergelijking der respectivelijk uitgebragte stemmen, geen twijfel overblijven kan om- | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
trent de gevoelens en wenschen der groote meerderheid onzer gezamenlijke onderdanen, en de toestemming dier meerderheid ten volle gebleken is, aarzelen wij niet, maar achten ons in tegendeel verpligt het ontwerp, dat onzentwege aan de Staten-Generaal en aan de Notabelen medegedeeld is, plegtig te bekrachtigen, en te verklaren, zoo als wij verklaren bij deze, dat de daarin vervatte bepalingen, van dit oogenblik af uitmaken de Grondwet van het koningrijk der Nederlanden’ - welke gevolgtrekking volkomen onverstaanbaar zou wezen en naar de vrucht van een verbijsterd brein zwemen, bragt men niet in verband wat voorgaat omtrent de eenparige aanname der Staten-Generaal met de gewigtige uitdrukkingen: ‘onze gezamenlijke onderdanen.’ Willem I, Koning van België door de genade van het Weener Congres, wiens handlanger hij zich ten aanzien van den onwilligen en wederstrevenden volksgeest, stelde, boog gaarne, en had hij het niet met bereidvaardigheid gedaan - dit strekke hem eenigzins ter verontschuldiging - hij ware gedwongen geweest te buigen, voor het bevel der Groote Mogendheden, ten gevolge van wier overleggingen hem een zooveel meer aanzienlijke rang ten deel werd in de rij der Vorsten, terwijl Noord-Nederland, door de stichting van een Koningrijk, hetwelk, Frankrijks oorlogsdrift en wrok ten breidel, den Noordelijken Staten ten bolwerk tegen iedere uitspatting der bedwongene omwenteling zou strekken, aan de hier ongeschiedkundig toegepaste theorie van het evenwigt van Europa werd opgeofferd. De zeven | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
provinciën waren bestemd en verwezen met België een rijk onder hetzelfde Stamhuis en dezelfde Wetgeving te vormen; de voorwaarden van die verbindtenis stonden vast, en de volken, door de Groote Mogendheden van het juk verlost, waren verpligt zich de beschikkingen hunner bevrijders te laten welgevallen. Daarom moest de stem van België gesmoord; daarom er de Grondwet, willens of onwillens, tegen iederen prijs, ingevoerd, doorgehaald; daarom, nu de Notabelen hadden volgehouden, moest er een middel verzonnen worden, hetwelk de gevolgen hunner beslissende stem verijdelde. De omstandigheden daartoe waren gunstig. De staatkundige wateren beroerden zich op nieuw. Lange, vreedzame overwegingen waren onmogelijk; de oorlogsdonders pakten over den onvolkomen daargestelden Staat zamen, bragten deszelfs grondslagen aan het wankelen, en de ontzettende stem van het kanon van Waterloo deed de wanden van de deftige vergaderzaal dreunen, waar de commissie beraadslaagde. Ziehier de looze berekening, welke werd uitgedacht Ga naar voetnoot1): De bevolking van het Koningrijk in deszelfs geheel was:
Van 1325 opgekomene Notabelen hadden slechts 529 = ⅖ de Grondwet goedgekeurd. Houdt men | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
nu die 529, dat het geval niet was, voor de bevolking te vertegenwoordigen, en trekt men de slotsom, dat alzoo de Grondwet door ⅖ der Zuidelijke bevolking is aangenomen, dan bevindt men, dat de Grondwet hebben goedgekeurd 1,364,432 Voegt men bij dit getal de bevolking der Noordelijke afdeeling des rijks, die de
De onbillijkheid was deze. Waardoor zouden Holland en België, twee afzonderlijke landen, eerst werkelijk vereenigd zijn? Door de Grondwet: zoodat zij niet dan na de invoering van de voorwaarde, op welke beider verbindtenis rustte, zich eene een zelfstandig en homogeen geheel uitmakende mogendheid konden heeten. Doch men stuitte op de onverzettelijkheid der Belgen; men begreep te regt, dat het Congres van Weenen, door eene onbestaanbare, eene ongelijkslachtige koppeling, in het belang der Vorsten, te willen tot stand brengen, het onmogelijke, het waanzinnige gewild had, en, om de meest onvermijdelijke redenen, beide landen onvereenigbaar waren, ja, na en wegens het voorgevallene, ten eeuwige dage. Toen derhalve, na het gevolgde stelsel van bekrachtiging der Grondwet, deze in België gevallen was, maar toch doorgedreven moest worden, veranderde men sluw van stelregel, en, in plaats van langer de Grondwet als voorwaarde van vereeniging te beschouwen, nam de Regering de vereeniging als eene, krachtens het Traktaat der acht artikelen voltrokkene daadzaak aan en beschouwde | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
het rijk der Vereenigde Nederlanden als een zamenhangend geheel. Zoo bezorgde de Regering zich zelve de meerderheid, welke zij behoefde, maar verbitterde tevens de overstemde Belgen slechts te onverzoenlijker tegen de Noord-Nederlanders, het Huis van Oranje en de Grondwet. De gestrenge toon der Proclamatie van 24 Augustus was weinig geschikt de wond te lenigen. ‘Gezind om zelf de maatschappelijke instellingen te eerbiedigen, welke die treffelijke panden (de welvaart, de vrijheid en de regten der onderdanen) waarborgen, verwachten en vorderen wij denzelfden eerbied van al de inwoners dezer landen; en hij, die zich voortaan veroorlooven mogt, door daden of geschriften de gevoelens van onderwerping, verkleefdheid en trouw, die elk burger aan de Grondwet verschuldigd is, tegen te gaan of aan het wankelen te brengen, zal zichzelven het leed te wijten hebben, dat voor hem uit de strenge toepassing der wetten, op zulke overtredingen gesteld, volgen zal.’ Onder zoodanige kwade voorteekenen bezwoer Willem I, te Brussel, eene Grondwet, den Noordelijken gewesten, door middel eener even raadselachtige als opzettelijke overhaasting ingesmokkeld, den Zuidelijken tegen hun wil opgedrongen; eene Grondwet, wier onverstandige en hardnekkige handhaving het vaderland met al de schrikkelijkheden der regeringloosheid bedreigt.
Maart 1845. |
|