Bazel.
17-18 Julij.
Bazel is eene treurige, leelijke, onbeleefde stad. Holbein is er geboren, maar het museum heeft veel van een stal en de ongunstige plaatsing der meeste schilderijen belet ze duidelijk te zien. Erasmus ligt er begraven, maar de kerk, die tot protestantsch bedehuis is ingerigt, laat niet veel te bewonderen over, al is zij anders een schoon gedenkstuk van bouwkunde. De straten zijn ledig, verlaten, slecht geplaveid. Men zeide mij dat de stad de grootste van Zwitserland, doch maar voor een derde bevolkt is. De herbergen zijn naar, de menschen stroef, knorrig, onvriendelijk. Ik heb zelden grooter wanorde gezien dan die welke heerschte in de eerste kamer der bibliotheek waar ik binnentrad. Zeker het vertrek van den bibliothekaris. De boekenkasten waren allen afgesloten. Ik vroeg naar het beroemde Encomium moriae met de teekeningen van Holbein. Men snaauwde mij toe dat professor, weet ik wat voor naam, dat boek bij zich aan huis had, maar dat hij mij zeker wel