Franschen, maar mijn rok zat te slecht en mijn haar krulde veel te weinig voor de Kursaal en de feesten. Ik vlugtte naar den omtrek, naar het Murgthal, bezag het slot Eberstein, omgeven met zware en donkere pijnboomen, door welke de weg in ruime kronkels zwiert, en at forellen te Gernsbach.
Dijkgraven, hoogheemraden, polderbesturen, zegt mij, hebt gij ooit forellen gegeten? Vette vaarders in gouden jagten die op uw meerbaars pocht, heeft uw verzot gehemelte ooit de aanraking eener gekookte forel genoten? Welnu, ik heb de eer u te verzekeren, dat zij alleen de reis naar Baden waard is. Kom mij met geene saussen aan, met geene boter- eijer- mosterdsaussen; de forel heeft die prikkels niet noodig. Maak haar gaar in het water harer beek en zet ze mij zóó voor. Hoe bevallig en zedig ligt zij daar! Zoo dun, zoo tenger, zoo zacht! Welke schoone roode vlekjes over de huid, welk eene sierlijke kromming in den rug! Zal ik er u eene dienen? Meisje, de azijn! Ja, daar moet een weinigje azijn over heen, alleen maar om den smaak wat te verhoogen. Nu! O, klem uwe maag tegen de tafel, werp u achter over in uw stoel, laat u door het landschap en de voorwerpen rondom niet afleiden; knijp uwe oogen digt en geniet! Geen woord nu, geniet! Ik zweef van weelde door de lucht, ik verga van genot. Triomf, de mensch is ook een dier! Men slikt