In den vreemde
(1840)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
VI.The duke of Nassau is the cacique, king, emperor, or commander-in-chief of the province; and people here are everlaetingly talking of the Duke, as in England they talk of the sun, the moon, or any other Iuminary of which there exists only one in our system. | |
[pagina 29]
| |
Die Platte.3 Julij.Die Platte is de naam van een jagthuis des hertogs van Nassau. Het slot, zoo als het zich thans vertoont, werd eerst in 1824 voltooid. Het is een eenvoudig doch sierlijk lusthuis, dat niets buitengewoons oplevert, en ligt op eene aanmerkelijke hoogte in een uitgestrekt bosch, rijk aan schilderachtige partijen, heerlijk geboomte en talrijk wild. De weg die er van Wiesbaden heenleidt is alleraangenaamst afgewisseld door digt kastanjelommer en vruchtbare graanvelden. Voor de stoep van het huis, wier beide zijden twee schoone bronzen hèrten versieren, wachtte een jong Fransch officier met zijn bediende, die, even als ik, die Platte begeerde te zien. Nadat wij een geruimen tijd ons geduld sub Jove hadden staan oefenen, vond de huisbewaarder, ik wil zeggen de Concierge, het goed de voordeur te openen. Hij was een lang, mager, uitgedroogd, zestigjarig man, met een langen jas aan, op de twee bovenste knoopen na gesloten, eene laken broek die de waschtobbe reeds herhaalde malen had doen | |
[pagina 30]
| |
krimpen, want dat hij er zou zijn uitgegroeid liet zijn ouderdom niet toe te veronderstellen, witte kousen en lage schoenen. Voeg hierbij een plat, smerig petje, twee juweelen knoopjes in het overhemd, waarschijnlijk eene gift zijns genadigen Heeren na vijf en twintigjarige waakzaamheid over deuren, vensters, werkmeiden en frotteurs, die hij nooit vergat op het hart te dragen en waarmede hij ernstig verlangde te worden begraven, tot groote ergernis zijner wederhelft, die reeds in besprek was met een jood; boven op zijn leverkleurig gelaat een neus waar robijnengloed in vonkelde, een Heidelberger vat in het klein met portwijn gevuld - en ga nu naar die Platte en zie of het portret gelijkend is. De man had meer dan liefde voor zijn meester. Hij was overtuigd van de uitgestrektheid van de magt des hertogs, hij hield hem voor den grootsten monarch Europas. Ik ontdekte dit terstond aan het diepe ontzag waarmede hij tot zelfs op de matten stapte die zich in onmiddelijke aanraking met 's vorsten voeten bevinden en den strengen blik waarmede hij onze oneerbiedigheid bij het intreden bestrafte. Hij dreigde met een oorvijg elk die, trots den almanak van Gotha, hem durfde staande houden dat het hertogdom Nassau niet meer dan 382,984 zielen telde, en haalde, bij het bestijgen van den trap, reeds veel op van den hertog, van zijn ouderdom, zijne kinderen, zijne | |
[pagina 31]
| |
gemalin Pauline, zijne gewoonten, zijne liefde voor de jagt, de prachtige inrigting van het slot, enz. Intusschen had het beneden-portaal niets vorstelijks, de trap ook niet en waren wij in volle verwachting op de eerste verdieping gekomen. De Concierge haalde een bos sleutels voor den dag, sloot eene deur open en zette zijn petje af. Wij liepen eenige vertrekken door. De Concierge maakte ons opmerkzaam op het geringste meubel. De inktkoker die de hertog gewoon was te gebruiken, eene teekening van de hertogin, niets mogt ons oog ontgaan. Voor het overige niets buitengewoons, geen enkel voorwerp dat eenige aandacht verdiende, alles alledaagsch, zelfs wel eens frischheid, die weelde der eenvoudigheid, missende, of opgesmukt met smakeloos aangebragte kleuren. Wij hadden reeds verscheidene kamers door gewandeld en langer door de ruiten uitgezien naar de breedgetakte boomen van het woud dan acht geslagen op de canapés en schelkoorden van den hertog - de Concierge begreep er niets van en zag ons met open mond en misschien reeds voor bovenhertogelijke wezens aan, die incognito zijn meester door een bezoek aan zijn kasteel eene oplettendheid wilden bewijzen - toen wij beiden, de officier en ik, na eene zoo lange stilte elkander onverhoeds aanziende, in een luid geschater uitbarstten. - Wij zijn wel goed! zei de franschman. | |
[pagina 32]
| |
- En dat, vervolgde hij, om een huis te bewonderen hetwelk minder kostbaar gemeubileerd is dan de meesten der onze. - Hoe of dit slot toch in de mode heeft kunnen raken? - Zoo hier alles hetzelfde is als wat wij zien, zoo laat ons maar vertrekken, zei de franschman tot den Concierge. - Vooral niet, antwoordde de goede man ernstig. Hij beefde bij de gedachte. - Alles hier, hernam hij, ontleent zijn glans van den doorluchtigen bezitter. Hij ontsloot nogmaals eene deur en wij kwamen in eene ruime zaal, geheel met voorwerpen uit hertshoorn gemeubileerd: eene schrijftafel van hertshoorn, eene inktkoker van hertshoorn, stoelen van hertshoorn, kortom alles wat men zag was hertshoorn, niets dan hertshoorn, ja, in het midden der zaal hing zelfs... eene kroon van hertshoorn. Wij gaven hier onze bewondering vrijen loop en werkelijk dit was allezins bezienswaardig, het stond zeer aardig en origineel. - Hoe schoon, hoe prachtig, hoe voortreffelijk, hoe vernuftig verzonnen! riepen wij als uit éénen mond. - De heeren willen zeggen omdat het hier een jagthuis is, viel de snùggere Concierge driftig op dit laatste in. | |
[pagina 33]
| |
- Wat zegt hij? vroeg de Franschman, die geen duitsch verstond, zijn bediende. Deze gaf hem de verklaring. - Est-il bête! zei de Franschman met een glimlach. - Deze stoelen, hervatte de Concierge, die geen fransch verstond, twee armstoelen aanroerende, zijn een geschenk van den grootvorst van Rusland. Ik herinnerde mij op het slot Rheinstein reeds eene lamp van hertshoorn opgemerkt te hebben, die hij den Kroonprins van Pruissen had geschonken. - Die groote heeren schijnen er veel van te houden elkander zulk soort van geschenken te geven. - Zeer veel, antwoordde de Concierge rondborstig met eene buiging. - Et cela fait venir de coupables pensées! mompelde ik. - Des idées cornues et biscornues, voegde er de Franschman bij. - Dit zijn natuurlijk allemaal hoorns van den hertog. - Om u te dienen. - Welk een onwaardeerbare schat! riep ik uit, een blik slaande op de kroon. De bediende van den franschen officier hield zich den buik vast van het lagchen. De Concierge zag hem met medelijden aan. - Vervolgens? vroeg mijn medgezel. | |
[pagina 34]
| |
- Als de heeren mij gelieven te volgen. Wij klommen een trap op en nog een trap, die vrij naauw was, en bevonden ons op eene plateforme van waar men zeide dat zich een heerlijk panorama voor ons oog zou opdoen. Ongelukkig was eene dikke mist oorzaak dat de uitlegging van den Concierge, die op helder weder was van buiten geleerd, verder ging dan ons oog kon onderscheiden. Hij sprak zeer duidelijk van Mainz, dat geheel in damp verscholen lag, en van een aantal bergen, die door den nevel onmogelijk te onderkennen waren. Maar in de verte schemerde iets dat naar den Rijn geleek en digter bij leverden Wiesbaden en de omliggende dorpjes en bosschen bekoorlijke partijen op. Toen eerst begreep ik waarom die Platte door de reizigers bezocht wordt. Niet om het slot zelf, zoo als ik eerst dacht, niet om de wandelingen, hetgeen waarschijnlijker zou zijn, maar alleen om, boven op het dak geklommen, De wareld van zoo hoog te zien
En hooge heesters laag te heeten.
Of dit de moeite van een rid van ongeveer twee uren waard is, durf ik niet beslissen, want het beklouteren van torens en daken hangt van de persoonlijke verkiezing af om de aarde à vol d'oiseau te bespieden. Ik voor mij geef de voorkeur aan een schoon, boven een ver gezigt; want de ondervinding | |
[pagina 35]
| |
heeft mij geleerd dat een vergezigt zelden schoon, een schoon gezigt zelden uitgestrekt is; maar de meeste menschen zijn vooringenomen en onbillijk genoeg om zich vergezigten voor schoone gezigten op te dringen. Zeker moet bij deze talrijke soort het instinct der aardrijkskunde al zeer ontwikkeld zijn, want, van hunne torens en daken afziende, verlagen zij Gods schepping tot de landkaart die zij op de borstwering uitspreiden en waarmede zij haar streng contrôleren. Toen wij daar eenigen tijd in den wind hadden staan kijken, praten, vragen en vooral twisten over de namen der plaatsen rondom ons, zagen wij in de verte een zwaar reisrijtuig, door vier paarden getrokken, tegen de hoogte opkruijen. - Daar komen nog meer nieuwsgierigen, zeide ik. De Concierge stond reeds onbewegelijk en sprakeloos, zijne oogen naar het punt gerigt van waar het voertuig kwam. Hij was zigtbaar bewogen. Zijn sleutelbos beefde aan zijne vingers. - Het is de prins van LichtensteinGa naar voetnoot*; laat ons gaan, riep hij verward. Het rijtuig hield op. De Concierge duwde ons het deurtje binnen en liep ons in zijn ijver op den trap twee maal omver. Thans, tegenover een prins geplaatst, waren wij beneden het slijk der | |
[pagina 36]
| |
aarde gedaald dat aan zijns meesters vorstelijke laarzen kleeft. Daarenboven hadden wij zoo weinig notitie genomen van al wat wij hadden gezien. Wij waren zoo trotsch geweest in de zalen van den hertog. Ten einde de familie bij het binnenkomen naauwkeurig te begluren, plaatsten wij ons in eene kleine zijkamer naast de deur. Zij ging open. De Concierge, met een hart bonzende van verrukking, boog zich ter aarde. Toen de familie tot midden in den gang gevorderd was, wilden wij vertrekken en stonden met ons fooitje voor den cicerone gereed. Maar ziet! juist spreekt de prinses hem aan, zijne onwaardige ooren worden vervuld met het doorluchtig geluid harer genadige lippen. Zoo wij niet wilden wachten, miste hij zijne fooi; wat zou hij doen? Ik had medelijden met den ongelukkige, door het toeval tusschen eene prinses en een drinkgeld geworpen. Ik toonde hem in de verte het zilveren stuk. Zijne gretige oogen, die het verslonden, smeekten mij nog een oogenblik geduld te nemen. Maar de prinses had geen medelijden. Zij sprak als of zij orders gaf. De goede man stond op de heetste koolen. Hij verstond reeds niet meer wat zij zeide. Daar doet de bediende van den officier, die ten be hoeve van zijn gelijke niet langer geliefde te wach ten, de voordeur wijd open! Dat was te veel voor den getrouwen lofredenaar des hertogs van Nassau. | |
[pagina 37]
| |
De prinses van Lichtenstein of vier en twintig creuzers? Hier viel niet te aarzelen. Hij laat hare genade staan en vliegt op ons toe. - Ziedaar, onderdanige dienaar! zeide ik met een glimlach, terwijl ik hem het geld in de magere hand stopte en hij dieper voor mij boog dan voor de prinses van Lichtenstein zelve. Ik had het geheim zijner onderdanigheid ontdekt. |