Van Nymegen naar Bonn.
18-25 Junij.
Ten vijf ure des namiddags verliet de stoomboot Nymegen en ik het vaderland. Nymegen was nog in algemeene verslagenheid over den dood van den vorstelijken jongeling, die zoo heldhaftig en koen den adem uitgeblazen had in den schoot van den Heer van dood en leven, wiens sterfbed zoo leerrijk, zoo kloek en verheven geweest was, wiens lijkkleed met zoo veel opregte tranen besproeid was geworden, die met zoo veel eer was ten grave gedaald. Een hevig onweder, dat reeds aan den hemel broeide, barstte weldra uit. Ik bragt den nacht te Emmerick door. Mijne slaapkamer was verlicht door de helle bliksemstralen die niet weken van de lucht. Den volgenden morgen ten zes ure - de dampkring was gezuiverd en helder - werd de togt naar Keulen voortgezet. Nooit vergeet ik de gastvrijheid waarmede ik in deze merkwaardige stad werd ontvangen. Voor den beroemden en onvoltooiden Dom plaagde mij onwillekeurig deze zinsnede uit zekere reisbeschrijving: ‘hier dachten wij terstond aan de Loots-