| |
| |
| |
9. De toekomst van de Karaiben van Galibi
Tijdens mijn verblijf in Suriname, maar ook na afloop van het veldwerk, in Nederland dus, werd mij herhaaldelijk gevraagd (gewoonlijk door Surinamers, geëngageerd in de ontwikkeling van hun land) wat de praktische betekenis van het onderzoek was. Mijn antwoord op een dergelijke vraag was dat het een zuiver wetenschappelijk onderzoek betrof, dat als doel had een beschrijving van de struktuur van een hedendaagse Karaibische dorpssamenleving. Expliciet of impliciet was de reaktie op dit antwoord meestal: ‘alweer een boek dat weggezet kan worden op de planken van een bibliotheek zonder dat we er iets aan hebben’. De verwachting bij de vraagstellers was dat het onderzoek direkt praktisch nut zou hebben en dat ik konkrete voorstellen zou doen ten bate van de Karaiben en ten bate van Suriname. Mijn reaktie op de teleurstelling was steeds dat er m.i. inderdaad een verantwoordelijkheid rust op de onderzoeker om zijn kennis te benutten ten bate van de groep en het land dat hem gastvrijheid heeft verleend, maar dat het probleem van praktische toepassing niet zo eenvoudig is. Aan praktische toepassing ligt niet alleen onderzoek ten grondslag maar ook een politieke beslissing om maatschappelijke veranderingen te bevorderen. Voor dat laatste is het klimaat niet overal even gunstig.
Ik zal in dit slothoofdstuk proberen een beleidslijn te formuleren, en tevens aangeven welke maatregelen genomen kunnen worden om de doelstellingen van zo'n beleid te realiseren. De tekst van dit hoofdstuk (in iets andere vorm) is in januari 1971 als beleidsnota de Surinaamse regering aangeboden.
De processen van kontinuïteit en verandering hebben in Galibi geleid tot een situatie waarin de Karaiben een grote mate van zelfstandigheid paren aan een betrekkelijk gunstig levenspeil. Zij danken dat aan de afwezigheid van plantages in het verleden, aan lokale hulpbronnen en aan de aanwezigheid van een markt voor hun produkten. Toch hebben zij het gevoel achter te blijven bij de ontwikkeling van hun land, met name wanneer zij hun levensomstandigheden vergelijken met het beeld dat zij hebben van de levensomstandigheden in Paramaribo. Zij zouden hun levensomstandigheden verbeterd willen zien en sommige jongeren willen graag naar Paramaribo verhuizen.
Ten aanzien van de toekomst van Galibi zijn er vanuit het
| |
| |
gezichtspunt van een beleidsvoerende Overheid drie alternatieven:
(1) | er wordt een laissez-faire beleid gevoerd zoals tot dusver. Het resultaat zal zijn een groeiende diskrepantie tussen de levenswijze in het dorp en de levenswijze zoals men zich die wenst. Dit kan resulteren in migratie, een verouderende bevolking en stagnatie van de ontwikkeling ter plaatse. |
(2) | er wordt een beleid van protektie en konservering van de traditionele levenswijze gevoerd. De Franse onderzoeker Hurault is een voorstander van een dergelijk beleid ten aanzien van de Indianen in Frans Guyana (1963a en b, 1968). |
(3) | er wordt een aktief beleid gevoerd om de plaatselijke hulpbronnen in nationaal kader tot ontwikkeling te brengen. Het resultaat hiervan kan zijn een bloeiende ekonomie van vissers aan de Marowijne, die aanzienlijk zou kunnen bijdragen tot de voedselvoorziening van Suriname. |
De keus is in feite tussen (1) en (3). Het tweede alternatief is zeer onrealistisch, omdat de huidige levenswijze al een produkt is van akkulturatie. Konservering zou betekenen een volledige isolatie van de dorpen en een stopzetten, ja, terugdraaien, van de sociokulturele ontwikkeling van de laatste eeuw. Dit is volstrekt in strijd met wat de Karaiben zelf willen.
De keus tussen (1) en (2) is een politieke keus, waarin overwegingen van ekonomische, planologische en morele aard een rol spelen. Op het ogenblik is er van de zijde van de Surinaamse regering geen duidelijk beleid ten aanzien van de Indianen. In feite prevaleert daarmee dus het eerste alternatief. Er zijn enkele maatregelen genomen om het de Karaiben in hun dorpen iets gemakkelijker te maken (zo is er in Galibi thans in enkele huizen elektrisch licht), maar de achtergrond ervan is vaak geweest een politiek, elektoraal belang op korte termijn.
De ekonomische overwegingen die bij een besluit ten aanzien van een veranderend beleid ten grondslag liggen hebben betrekking op de vraag hoeveel er geïnvesteerd zou moeten worden in een ontwikkelingsprojekt, en hoeveel dat projekt - direkt of indirekt - zal gaan opleveren. De planologische overwegingen hebben te maken met problemen van centralisatie en decentralisatie van de Surinaamse bevolking: is het gewenst het betrekkelijk geringe aantal inwoners van Suriname zoveel mogelijk in en rond Paramaribo te koncentreren of niet? Een
| |
| |
laissez-faire beleid zal door trek naar de stad in feite centralisatie bevorderen. Op het ogenblik wordt er veel meer gedacht aan decentralisatie dan 10 jaar geleden, en in dat kader zou lokale ekonomische ontwikkeling aan de Beneden Marowijne wel passen. Van morele aard is tenslotte de vraag in hoeverre men een lokale gemeenschap mag beïnvloeden - of zelfs manipuleren - of in hoeverre men door middel van een aktief beleid, welke ook de hulpmiddelen zijn, niet juist aan plaatselijke verlangens tegemoet komt.
Voor zover ik de verschillende overwegingen kan beoordelen lijkt mij het derde alternatief, het aktieve beleid, de enige juiste weg, en het is op grond daarvan dat ik enkele beleidslijnen zal formuleren. Een beleid ten aanzien van de Karaiben van Galibi omvat een drietal elementen: (1) een toekomstbeeld, (2) de formulering van algemene en specifieke maatregelen die genomen moeten worden om het toekomstbeeld werkelijkheid te doen worden, (3) uitvoering van het plan en verder onderzoek in het kader van het ontwikkelingsprojekt. Het toekomstbeeld is simpel:
‘Galibi wordt een vissersdorp, veel gespecialiseerder dan het nu al is: de Karaiben worden beroepsvissers, die het grootste gedeelte van hun produkt op de markt brengen. Het dorp zal een aanzienlijke omvang houden, hoewel het niet nodig is dat alle Karaiben er blijven: net zoals in het verleden is er een aanzienlijke emigratie mogelijk terwijl het dorp desondanks een omvang van 500-600 inwoners behoudt. Deze omvang is ook gewenst in verband met een school en met winkels, e.d. Het dorp zal een Karaibendorp blijven.’
In de volgende regels zal ik enkele maatregelen formuleren die dit beeld werkelijkheid kunnen maken. Verdere specifieke maatregelen zullen pas door nader onderzoek en vooral uitvoering van het plan ontwikkeld kunnen worden.
De geschiedenis van vele volken leert dat weinig dingen zo demoraliserend zijn voor een samenleving als onzekerheid over en herhaald verlies van grondgebied. Tot voor kort hadden de Karaiben van de Marowijne daarmee nauwelijks enige ervaring. Op het ogenblik is deze onzekerheid echter akuut door de instelling van het natuurreservaat Eilanti: de Karaiben zijn gewoon bang dat na Wiawia en Eilanti hun vrijheid en hun bestaansmogelijkheden nog meer beknot zullen of althans kunnen worden. De grondslag van het ontwikkelingsplan zal moeten zijn deze
| |
| |
onzekerheid te laten verdwijnen. Anders gezegd: de Karaiben zullen rechten over hun grondgebied moeten krijgen. De grootte van dit grondgebied en de aard van hun grondrechten hoeven hier niet gespecificeerd te worden (wat betreft het eerste: dit zou het beste kunnen aansluiten bij het feitelijk in gebruik zijnde grondgebied; het tweede is een juridisch probleem). Ik geloof dat de Karaiben het natuurreservaat dat Eilanti omvat gemakkelijker zouden hebben aanvaard indien tegelijkertijd hun rechten op het grondgebied waarvan zij het gevoel hebben dat het vanouds het hunne is, adekwater zouden zijn geformuleerd dan nu het geval is in termen van uitgifte van Domeingrond. In dat kader zijn hun rechten zwak en gelden bovendien alleen voor dorp en kostgronden. De Karaibische ekonomie heeft voor een goede ontplooiing veel meer nodig dan dat.
Het voornaamste doelwit van ontwikkeling zal de visserij moeten zijn. De hulpbronnen zijn aanwezig, het is een aktiviteit die de Karaiben ligt en het is bovendien al een objekt van spontane ontwikkeling. Oorspronkelijk was de visvangst onderdeel van een bestaansekonomie: de producent was tevens konsument en distributie was nagenoeg afwezig. Visvangst was bovendien slechts één aspekt van een gevarieerde ekonomie. De evolutie van de menselijke maatschappij vertoont een toenemende mate van specialisatie en arbeidsverdeling. Om te evolueren zullen de Karaiben moeten specialiseren, en als zij dat in hun milieu moeten doen, dan zullen zij full-time vissers moeten worden, die voor de verkoop vissen. De ontwikkeling van een bestaansekonomie naar een marktekonomie vereist behalve specialisatie van de zijde van de producent echter ook distributie. In feite moet aan drie voorwaarden worden voldaan wil het projekt kans op succes hebben:
(1) | er moet vraag naar vis zijn buiten de Karaibische samenleving. |
(2) | er moet tussenhandel zijn die de producent met de konsument verbindt. |
(3) | er moet een regelmatig aanbod van vis zijn van de zijde van de Karaiben. |
Tot op zekere hoogte ontwikkelen deze voorwaarden zich spontaan, maar dat gaat te traag: de ontwikkeling moet gestimuleerd en gestuurd worden om ontsporingen te voorkomen. Op het ogenblik is het ekonomische achterland van de Karaiben grotendeels beperkt tot de Beneden Marowijne (met name de plaatsen
| |
| |
Albina en St. Laurent en soms Paramaribo. Wil specialisatie mogelijk zijn dan moet de markt vergroot worden, want er is nu al in sommige seizoenen een te grote aanvoer. Dit betekent dat ook Moengo en Paramaribo duidelijker tot het afzetgebied moeten gaan behoren. Objektief gezien zou dat gunstig kunnen zijn voor de bewoners: zoals in zovele tropische landen is er een eiwittekort in Suriname; in enkele bevolkingsgroepen is zelfs sprake van eiwit deficiëntie. Het zijn o.a. de Karaiben die door hun visvangst hierin verbetering kunnen brengen. (Als het eiwittekort ook een zaak is van een traditioneel voedingspatroon, dan is het een kwestie van voedingsbeleid om hierin verandering te brengen).
Vergrote vraag is echter niet voldoende: beter transport is even belangrijk. Op het ogenblik wordt het grootste gedeelte van de vangst door de Karaiben zelf naar de markt gebracht en verkocht. Specialisatie van de zijde van de Karaiben vereist ook specialisatie in transport en dus tussenhandel. Welke vorm die moet hebben, of die geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of permanent in handen van de overheid moet zijn is iets dat hier niet bepaald hoeft te worden. Het is wel zaak ervoor te zorgen dat de handelaar (1) niet teveel macht over de vissers krijgt, (2) geen onredelijk aandeel in de financiële opbrengst krijgt in vergelijking met de vissers.
Aan de derde voorwaarde is misschien het moeilijkst te voldoen. Visserij-als-beroep vereist een mentaliteitsverandering van de Karaiben. Op het ogenblik vissen zij óf omdat zij behoefte hebben aan voedsel, óf omdat zij behoefte hebben aan geld op korte termijn. Beide vormen zijn kenmerkend voor het verschijnsel van bestaansekonomie. Het effekt, bezien vanuit een marktekonomie, is een onbetrouwbare aanvoer. Een visserijprojekt in het begin van de jaren '50 is op dit punt mislukt. Van vitaal belang voor het projekt is dat de Karaiben het verschil tussen hun oorspronkelijke bestaansekonomie en een marktekonomie inzien. De eerste is gebaseerd op overeenkomstige, maar geheel onafhankelijke eenheden; de tweede op uitwisseling tussen fundamenteel van elkaar afhankelijke eenheden. De Karaiben zijn van mening dat zij recht hebben op hulp (een mening die ik, gegeven de geschiedenis van de Zuid-Amerikaanse Indianen, deel), maar zij zien zichzelf als passieve ontvangers van goederen en diensten, in plaats van als aktieve deelnemers, die in staat worden gesteld zichzelf te gaan helpen. Tenzij zij werkelijk inzien
| |
| |
dat het verband tussen hun aktiviteiten en de Surinaamse ekonomie en eventueel hulpverlening wederzijdse verplichtingen met zich brengt, en dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen toekomst, zal iedere hulp zinloos zijn, of zelfs erger dan zinloos.
Aan de andere kant is een zuiver intellektualistische benadering vermoedelijk onvoldoende: alleen voorlichting, gepaard gaande met stimulering van bepaalde behoeften die deels al bestaan (en die in het kader van het projekt zullen ontstaan) kan succes hebben. De bedoelde behoeften kunnen in de eerste plaats gevonden worden in de werkzaamheden die de Karaiben als specialisten in de marktekonomie integreert, n.l. de visserij. Het zou mogelijk gemaakt moeten worden dat de Karaiben kapitaalsgoederen zoals nylon voor netten, buitenboordmotoren, maar ook onderdelen en gasoline in het dorp zelf kunnen kopen (gekombineerd met een werkplaats voor de reparatie van motoren zou dit een levensvatbaar bedrijf op zich kunnen worden). Er zijn natuurlijk veel meer behoeften die aangegrepen kunnen worden om de motivatie om vis te vangen en te verkopen te stimuleren (ik denk bijv. aan huisvesting). Het is een kwestie van meer onderzoek om na te gaan welke elementen benut kunnen worden om de ontwikkeling sneller op gang te krijgen.
Daar de diverse deelprocessen van het projekt vermoedelijk niet even snel tot ontwikkeling zullen komen (het ene vooruitlopend, het andere wat achterblijvend) is het nodig dat de Overheid het projekt onderneemt en aanvankelijke tekorten dekt. Het projekt moet op de duur zichzelf dekken en het vereist slechts wat eenvoudig, maar noodzakelijk, rekenwerk om de financiële vooruitzichten vast te stellen van alle deelnemers.
Veronderstel bijvoorbeeld dat één handelaar elke dag vis van Albina (waar de Karaiben aanvoeren) naar Paramaribo of Moengo brengt. Als dit vervoer gemiddeld x gulden kost (salaris van de handelaar/chauffeur, kosten vervoer, afschrijving vervoermiddel, opslag, e.d.) dan kan worden uitgerekend hoeveel kg vis hij moet vervoeren om bij de geldende prijzen in de stad dit deel van het projekt rendabel te maken (hierbij moet men op niet al te korte termijn denken). Op grond hiervan kan worden nagegaan o.a. hoeveel vis er gemiddeld moet worden aangevoerd en wat de inkomsten van de vissers zullen zijn.
Men zou het zakelijke deel van het projekt in een koöperatie
| |
| |
kunnen onderbrengen.
Tot dusver is alleen de visserij ter sprake gekomen. Ik geloof dat de andere ekonomische aktiviteiten niet in gelijke mate gestimuleerd moeten worden. Technische verbetering zal hoogstwaarschijnlijk betrekkelijk weinig opleveren, integendeel, het zal de aandacht juist afleiden en specialisatie tegengaan. Dit geldt voor de tegenwoordig wat perifere aktiviteiten zoals jacht en verzamelen, maar ook voor de landbouw. De Karaiben zelf vragen om landbouwvoorlichting (hoewel ik niet geloof dat zij weten wat zij daarvan mogen verwachten). Mijn mening is dat de landbouw voorlopig gelaten moet worden zoals het is. In de eerste plaats is het een beproefd en hoogst efficiënt systeem, dat met weinig arbeid voldoende voedsel en tevens de zo belangrijke kasiri garandeert. In de tweede plaats moet voorkomen worden dat de landbouw gaat konkurreren met de visserij. Dat zou stellig gebeuren indien handelsgewassen zouden worden ingevoerd.
Veranderingen in een ekonomisch stelsel hebben gevolgen ten aanzien van arbeidsverdeling en sociale organisatie. Dergelijke veranderingen zijn er al in Galibi en zullen verder gaan. Ik geloof niet dat het gewenst is een plan op te stellen voor een andere sociale struktuur van het dorp: gegeven een ekonomische evolutie zal de maatschappelijke verandering uit zichzelf volgen.
In het algemeen zal de ontwikkeling betekenen dat de Karaiben afhankelijker worden van geld. Ten aanzien van bijvoorbeeld gezondheid zal dit niet-gewenste gevolgen kunnen hebben. De Karaiben hebben op het ogenblik een goed dieet en zijn redelijk vrij van ernstige ziektes. Ze krijgen af en toe melkpoeder al is dat gezien hun dieet overbodig. Het is echter denkbaar dat de Karaiben wanneer zij over meer geld gaan beschikken ook hun dieet gaan wijzigen. Op het ogenblik al wordt aan zuigelingen (die geheel door hun moeder gevoed zouden worden) soms pap van meel gegeven. Dit is een gebruik dat als modern wordt gezien, maar dat hoogstwaarschijnlijk de zuigelingen niet ten goede komt. Voorts moet de mogelijkheid onder ogen gezien worden dat het gebruik van gekochte alkoholische dranken sterk toeneemt. Hier is een poging tot beïnvloeding op zijn plaats, al zal men paternalisme moeten vermijden.
Medische voorzieningen zijn beschikbaar in o.a. Albina, waar vandaan patienten naar Paramaribo gestuurd kunnen worden. De Karaiben realiseren zich niet wat de achtergrond van wester- | |
| |
se geneeswijzen is (terwijl de artsen zich vaak niet realiseren wat de Karaibische benadering van ziekte en zieken is). Wat er op dit gebied aan problemen is kan vermoedelijk opgelost worden door maatregelen als het huisvesten van moeders van zieke zuigelingen in of bij het ziekenhuis, transport van zieken, plaatselijke eerste hulp en voorlichting (voorlichtingsboekjes in het Karaibisch) op het gebied van ziekteoorzaken en behandeling. Ook op dit gebied zijn onverwachte ontwikkelingen te verwachten. Het is op grond hiervan dat begeleiding van het projekt noodzakelijk is.
De Karaiben verwachten veel van betere scholing, ook in het dorp zelf (veel ouders sturen hun kinderen nu al naar Albina of Paramaribo omdat zij het gevoel hebben dat de scholen daar beter zijn). Ik ben daar niet zo zeker van. Het hangt af van de toekomstige situatie waarin de Karaibische kinderen van nu zich zullen bevinden als zij volwassen zijn, en van de leerstof. Op het ogenblik is er weinig verband tussen leerstof en de kennis en kapaciteiten die van een volwassene verwacht worden. Lezen, schrijven en rekenen zouden natuurlijk wel nuttig zijn voor beroepsvissers. Voorts kan de school benut worden in het kader van voorlichting, maar dit vereist aanpassing van de leerstof. Dat is iets wat zonder meer nodig zou zijn: aanpassing aan de kulturele en taalkundige achtergrond van de schoolkinderen. Men zou moeten beginnen de kinderen in hun eigen taal te leren lezen en schrijven.
Een laatste onderwerp dat hier ter sprake gebracht dient te worden is het volgende. Het aantal Karaiben in Suriname is klein. Aan de Marowijne wonen er (Frans Guyana inbegrepen) misschien ruim 1300. Sinds het einde van de 19e eeuw nemen zij snel in aantal toe. Fysiek zullen zij zonder enige twijfel blijven voortbestaan. Over het algemeen hebben de Karaiben tot dusver een opmerkelijke elasticiteit getoond ten aanzien van veranderende omstandigheden: zij hebben zich weten te handhaven. Zullen zij een versnelde ontwikkeling ook kultureel overleven, als sprekers van een eigen taal, als dragers van een Karaibische kultuur? Gedurende mijn verblijf in Suriname onder de Karaiben kon ik me zelden aan de gedachte onttrekken dat ik het laatste hoofdstuk van de geschiedenis van hun kultuur meemaakte. De struktuur van de samenleving was weliswaar nagenoeg dezelfde als in de 19e eeuw, maar specifieke kultuurelementen en
| |
| |
vooral de taal zijn duidelijk aan het verdwijnen.
Meisjes, gekleed voor een feest
Op zichzelf is dit niet verkeerd, temeer daar het plaatsvindt met feitelijke instemming van de Karaiben zelf. Echter, veel Karaiben betreuren de ontwikkeling waartegen zij weinig weerstand kunnen bieden en onder de jongeren is er behoefte aan een herleving van de
| |
| |
Karaibische kultuur en aan een Indiaanse identiteit. In Suriname als geheel bestaat zo'n streven. De Indianen kunnen daarin gesteund worden, bijv. door steun om hun taal (talen) te behouden. Te denken valt aan boeken, misschien een krantje.
Tegen hen die mij indertijd vroegen wat de praktische waarde van mijn onderzoek was en die teleurgesteld waren in het antwoord, heb ik wel eens gezegd dat het mij bekend was dat twee Engelse antropologen die in 1963 en 1964 onderzoek in Suriname hadden verricht (dr. Audrey J. Butt en dr. Peter Rivière, onder de Wayana en de Trio) beiden een nota hadden geschreven met praktische aanbevelingen ten behoeve van de Indianen onder wie zij hadden gewerkt. Voor zover ik weet is er aan die stukken weinig of geen aandacht besteed. Zoals een boek weggezet kan worden op een plank van een bibliotheek, zo kan een nota weggeschoven worden in de lade van een bureau. Dat laatste is kennelijk gebeurd met de nota's van Butt en Rivière. Hoewel het Suriname van de jaren '60 niet het Suriname van de jaren '70 is heb ik het gevoel dat dat tot dusver ook het lot is geweest van de nota De toekomst van de Karaiben van Galibi. Ik heb er - althans van de zijde van de overheid - slechts één reaktie op gekregen: een bevestiging van ontvangst. Toepassing van sociaal-wetenschappelijke inzichten is niet alleen een kwestie van instelling van onderzoekers; het is ook een kwestie van instelling van verantwoordelijke bestuursorganen. Ik hoop dat zij die voor het beleid ten aanzien van de boslandbewoners verantwoordelijk zijn, gebruik zullen willen maken van de inzichten van hen die onder deze mensen onderzoek hebben verricht. Dat geldt, wat mij betreft, zeker de Indianen, want ‘zij zijn immers’, schreef Johannis Sneebeling in 1775, ‘de wettige bezitters van het land’.
|
|