| |
| |
| |
4. De levensloop van mannen en vrouwen
Hoewel de levensloop van elk individu, waar ook ter wereld, een unieke kombinatie van gebeurtenissen is, beginnend bij de geboorte en eindigend met de dood, bestaat er in elke maatschappij een bepaald patroon. De levensloop van mannen en vrouwen in een bepaalde maatschappij valt in zijn algemeenheid te beschrijven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de omstandigheid dat men in een niet te korte periode alle gebeurtenissen, die per individu uitgespreid zijn over 60 à 70 jaar, kan waarnemen bij verschillende individuen. Er worden kinderen geboren, aan andere kinderen kan men het opgroeien zien, en de opvoeding in verschillende levensfasen, er zijn tieners en jonge volwassenen die een huwelijk sluiten en het misschien weer verbreken, er gaan ouderen (soms ook jongeren) dood. Op die manier kan men, ook tijdens een onderzoek dat maar een fraktie is van de feitelijke duur van een mensenleven door kombineren van verschillende mensenlevens toch inzicht krijgen in de typerende levensloop en de variaties daarop in een samenleving. Dit hoofdstuk is deels gebaseerd op bestudering van de verschillende fasen in de levensloop van de Karaiben zoals die in de jaren 1966-68 te zien waren in Galibi, maar gedeeltelijk ook op navraag met betrekking tot de feitelijke levensloop van oudere mannen en vrouwen.
In zekere zin ligt het voor de hand om een beschrijving van de kenmerkende levensloop aan te vangen bij de geboorte. Echter, geen enkele fase in een levensloop is begrijpelijk zonder de aansluitende fasen in de levensloop van andere individuen erin te betrekken: een baby veronderstelt een moeder en een vader. Het punt waarop men het beste kan beginnen met de beschrijving van de levensloop van de Karaiben is het moment van volwassen worden van jongens en meisjes.
| |
4.1. initiatie
Bij de Karaiben wordt het volwassen worden van meisjes begeleid door eenvoudig ritueel. Zodra een meisje haar eerste menstruatie heeft maakt haar moeder in huis een kleine afscheiding waar haar dochter haar hangmat kan binden. Ze moet acht dagen in afzondering blijven. Een moeder maakt vaak ook een klein washuisje bij huis, want een meisje dat voor het eerst
| |
| |
menstrueert mag niet het bos in en mag evenmin naar de rivier. De reden die de Karaiben opgeven is dat de watergeesten, okoyumo in het bijzonder, een hekel hebben aan de geur die verbonden is aan menstruatie (zie ook hoofdstuk 6). Zou een meisje toch bij het water komen, dan zou de watergeest haar ziek maken of zelfs doden. Om onaantrekkelijk te zijn voor de watergeest, die in verhalen vaak de gedaante heeft van een jonge man, draagt het meisje een oude lendedoek; ze kamt haar haar niet. Ze mag ook niet alles eten: ze moet leven van wat kassavepap en kleine visjes. Het enige wat ze mag doen is katoen spinnen: in feite moet ze dat ook doen. Ze moet katoen spinnen voor een hangmat, niet voor zichzelf maar voor een ander. Een vrouw die katoen kan spinnen is een vrouw die men kan respekteren, zeggen de Karaiben. Tegen het eind van de periode van afzondering maakt de moeder van het meisje kasiri. Ze nodigt een paar oudere mannen en vrouwen uit om in de vroege ochtend van de achtste dag van afzondering naar haar huis te komen. De mannen en vrouwen die gevraagd worden zijn mensen die bekend staan om hun arbeidzaamheid. Luie mensen worden niet gevraagd en mogen eigenlijk niet aanwezig zijn. De moeder van het meisje heeft wat ongesponnen katoen bij de hand, de vader van het meisje heeft mieren verzameld, de grote zwarte mier yuku. Het ritueel begint met het branden van katoen op de handen van het meisje. Een vrouw legt een plukje katoen op de handpalm en steekt het aan. Het meisje gooit de brandende katoen van de ene hand in de andere om zich niet te branden. Zoals haar handen tijdens deze handeling voortdurend in beweging zijn, zo moeten haar handen in de toekomst ook voortdurend bezig zijn. Dan neemt een van de mannen een kom met mieren en houdt de handen van het meisje erin. De grote en pijnlijk bijtende mieren moeten haar eraan helpen herinneren dat zij in haar nieuwe leven als volwassen vrouw arbeidzaam
moet zijn gelijk de mieren. Soms laat men ook mieren in haar benen bijten. De brandende katoen en de mieren kunnen pijnlijk zijn. Hoewel het meisje geen pijn mag tonen is het toch niet het belangrijkste. Katoen en mieren zijn symbolen van arbeidzaamheid. Na afloop van het ritueel dat enkele uren duurt neemt het meisje een bad, ze wordt mooi beschilderd en aangekleed en blijft de rest van de dag in haar hangmat. Er komen bezoekers, er wordt gedronken en het geheel wordt een klein familiefeestje.
De volgende dag wordt het gewone leven hervat. Het meisje
| |
| |
wast haar handen met kassave om zich - symbolisch - te reinigen en herneemt haar plaats in de huishouding van haar ouders. Maar ze is geen kind meer. Eigenlijk mag ze niet meer zorgeloos spelen: ze moet zich gedragen als een volwassen vrouw. Enkele jaren maakt ze deel uit van haar ouderlijke huishouding maar al spoedig neemt ze een man en sticht haar eigen gezin.
Deze initiatierite is op het ogenblik in betekenis wat aan het verminderen. De periode van afzondering is al ingekort tot acht dagen (vroeger was het een maand). In heel veel gevallen krijgt een meisje geen mieren meer. De vaders zeggen dat de yuku mier zeldzaam is geworden, maar in werkelijkheid nemen ze de moeite niet meer om hem te gaan zoeken. Veel meisjes zijn ten tijde van de eerste menstruatie in de stad, en diegenen die het ritueel niet ondergaan hebben, zeggen dat zij niet luier zijn dan meisjes die in het dorp het ritueel wel ondergaan hebben.
De achtergrond van dit ritueel in de Karaibische kultuur is tweevoudig. Enerzijds geeft het uitdrukking aan de grote betekenis die de vrouw met name in de ekonomie inneemt. Anderzijds dient het als verklaring van volwassen worden. Na haar huwelijk blijft een meisje nl. meestal in de groep van haar ouders wonen, en om te voorkomen dat zij als kind beschouwd blijft worden dient deze officiële verklaring van haar status als volwassen vrouw.
Bij de Karaibische jongens is geen spoor van initiatie te vinden. De overgang van kind naar volwassene verloopt heel anders. In het verleden werd een jongen met het ouder worden steeds zelfstandiger. Kappler schreef in 1854 dat het niet ongewoon was dat een jongen van 10-12 jaar oud zijn ouders verliet en van dorp tot dorp zwierf. Een hangmat, pijl en boog en een mes was alles wat zo'n zwervertje nodig had. Het volwassen worden van een tiener betekende bij een jongen dat hij steeds losser raakte van zijn ouders naarmate hij meer de aktiviteiten van een volwassen man op zich ging nemen. Het volwassen worden van een meisje betekent dat zij door het op zich nemen van de werkzaamheden van een vrouw steeds sterker aan de huishouding van haar moeder gebonden wordt.
Op het ogenblik is de situatie iets anders, omdat de kinderen van deze leeftijd naar school gaan. Het verschil blijft echter bestaan. Terwijl ouders geneigd zijn om hun dochter
| |
| |
van 12 à 13 jaar van school te nemen (of uit de stad terug te roepen) omdat zij nu volwassen is, laten zij hun zoon op school omdat hij nog een kind is. En zo is het ook: er is een opvallend verschil in gedrag tussen meisjes van 15-16 en jongens van 15-16. Een meisje van die leeftijd is meestal getrouwd, heeft een kind, neemt volledig deel aan de werkzaamheden die volwassen vrouwen verrichten. Zij is een volwassene. Niet aldus een jongen van die leeftijd. In enkele gevallen is hij nog op school. Zijn ekonomische bijdrage is gering. Hij is kind noch volwassene en voelt zich onzeker. De wijziging in de technologie heeft hem van zijn pijl en boog beroofd, maar hij is meestal nog niet in staat om geheel en al aan de werkzaamheden van de mannen deel te nemen. Tijdens feesten zijn deze jongeren vaak afwezig: ze voelen zich te groot om met de kleinere jongens bij de vrouwen te zitten, maar ze voelen zich te klein om zich tussen de mannen te begeven. Zij lossen dit dilemma op door weg te blijven.
In de loop van de jaren gaat hierin verandering optreden. Evenals vroeger zwerven de jongens veel rond: ze gaan elders werken, ze vissen met de garnalenvissers die in St. Laurent gestationeerd zijn, enz. Zo rond hun 20ste levensjaar worden zij pas echte mannen: de jongens zoeken een vrouw en vestigen zich in de groep van hun schoonouders. Pas wanneer een jongen getrouwd is verliest hij de onzekerheid die verbonden was aan de periode tussen kind en volwassene, een onzekerheid waarmee een meisje, mede door het ritueel, niet te kampen heeft. In het verleden was de marginaliteit van een jongen tussen kind en volwassene niet minder dan nu, maar toen wist een jongen wat hij allemaal kon doen. Tegenwoordig is dat veel minder het geval en als gevolg ziet men in het dorp vrij veel jongens die wat rondslenteren, aan het strand zitten en in feite niets doen en zich vervelen.
| |
4.2. huwelijk
Wanneer een jongen een meisje tot vrouw wil hebben, vertelt hij dit meestal eerst aan zijn ouders, aan zijn moeder in het bijzonder. Wanneer men het op traditionele wijze wil doen gaat de vader van de jongen op een ochtend, in alle vroegte, naar de vader van het meisje. Hij heeft enkele Indiaanse sigaren bij zich en biedt de vader van het meisje er een aan. Wanneer die de sigaar aanneemt, dan betekent dat dat hij - althans in prin- | |
| |
cipe - de zoon van de aanbieder als schoonzoon aanvaardt. Wenst hij hem niet als schoonzoon, of wil zijn dochter hem niet als echtgenoot, dan weigert hij de sigaar. Beide mannen praten in zo'n geval wat over het weer en over de visvangst en na enige tijd vertrekt de een weer. Het is minder kwetsend een sigaar te weigeren, dan te zeggen dat men iemand's zoon niet als schoonzoon wenst. In het verleden kon dit ceremonieel van het aanbieden van de sigaar plaatsvinden zonder dat het betrokken meisje of de betrokken jongen ervan op de hoogte waren, maar dat is al lang niet meer het geval. Beiden zijn het al eens met elkaar.
Er is een andere mogelijkheid om tot een huwelijk te komen: een moeder kan een man vragen haar dochter tot vrouw te nemen.
Wanneer de ouders hun instemming betuigen en ook andere verwanten op de hoogte zijn gebracht en geen bezwaren naar voren brengen gaat het ceremonieel verder. De jongeman laat aan het meisje vis sturen. Wanneer zij de vis kookt is dat een teken dat zij instemt met het huwelijk. Op haar beurt stuurt zij de gekookte vis, of soms ander voedsel of drank, naar de jongeman, en als hij dat opeet of opdrinkt geeft ook hij definitief te kennen met het meisje te willen trouwen. Na deze uitwisseling en dit wederzijds op symbolische wijze aftasten van de bereidheid om tot een huwelijk te komen, haalt het meisje op een dag de hangmat van de jongeman en bindt die 's avonds naast de hare. Die avond keert de jongeman niet terug naar zijn eigen huis maar naar het huis van het meisje. Die nacht slapen ze samen en het huwelijk is voltrokken.
In de periode die hierop volgt gaat een jongen gewoon door met zijn werkzaamheden. Hij brengt de vis die hij vangt niet meer naar zijn ouders maar naar zijn vrouw. Hij woont in het huis van zijn schoonvader. Deze eerste periode van een huwelijk draagt sterk het karakter van een proefhuwelijk. In het verleden sterker dan tegenwoordig moest een jongen tonen dat hij in staat was een vrouw te onderhouden, dat hij alles kon wat een Karaib behoort te kunnen. De jonggehuwden hebben in deze periode intensief kontakt. In huis hebben zij meestal een eigen hoekje. Ze eten samen, ze zitten vaak samen aan het strand, ze praten veel. Kortom: ze gaan in deze periode na of ze elkaar inderdaad definitief als echtgenoot willen hebben. En het gevolg is dat de relatie óf na korte tijd verbroken wordt, óf zich ontwikkelt tot een
| |
| |
zeer sterke huwelijksrelatie die maar zelden door echtscheiding verbroken wordt
Besluiten zij bij elkaar te blijven dan bouwt na verloop van tijd de man een eigen huis, meestal in de onmiddellijke nabijheid van het huis van zijn schoonouders. Meestal is het maar een klein huisje want ze zijn maar met z'n tweeën. Bovendien hebben ze nog lang niet alles om een zelfstandige huishouding te kunnen voeren. Een man maakt diverse dingen die nodig zijn, zoals manden, een matapi, een kasssavezeef. Hij koopt potten en pannen, maar pas na enige tijd is de huishouding in materiële zin kompleet. En het duurt vaak jaren voor een vrouw over een eigen bakplaat beschikt: ze bakt haar kassave bij haar moeder, met wie ze ook na haar huwelijk intensief blijft samenwerken.
In de eerstvolgende droge tijd legt een man zijn eerste grondje aan. Zijn vrouw wordt door haar moeder geholpen bij het planten. Samenwerking tussen een man en zijn schoonvader komt niet voor: om mogelijke konflikten te vermijden, vermijden een man en zijn schoonzoon elkaar, en in nog sterkere mate geldt dat voor een man en zijn schoonmoeder. Een man kan zijn schoonzoon vragen iets voor hem te doen - hij doet dat via zijn dochter - en in dat geval kan een schoonzoon niet weigeren, maar dat is iets anders dan samenwerken.
In de loop van de jaren wordt het jonge gezin in toenemende mate zelfstandig. Als er na een jaar of vijf-zes een nieuw huis gebouwd moet worden, omdat het eerste gaat lekken en bovendien te klein wordt voor het groeiend aantal kinderen, bouwt een man een volgend huis op een wat grotere afstand van zijn schoonouders. In sommige gevallen gaat een man met zijn vrouw terug naar de plaats waar hijzelf vandaan komt, maar daarvoor heeft hij de toestemming van zijn schoonouders nodig. Blijft een vrouw bij haar moeder wonen dan blijven zij samenwerken. Deze orientatie van een vrouw verandert pas wanneer zijzelf grote dochters heeft met wie zij gaat samenwerken, of wanneer haar eigen moeder is gestorven.
Niet altijd verloopt het sluiten van een huwelijk zonder moeilijkheden. In sommige gevallen stemmen de ouders niet in met de keus van hun zoon of dochter. In het algemeen kan men stellen dat als de ouders zich met de keuze verenigen het huwelijk doorgaat. Als zij zich er niet mee kunnen verenigen, dan gaat het huwelijk niet door of het loopt het risiko spoedig verbroken te worden. Een man kan tegen de wens van zijn ouders een
| |
| |
vrouw in een ander dorp nemen (maar zelfs in dat geval kan hij zich lang niet altijd aan de invloed van zijn ouders onttrekken). Een meisje heeft veel minder gelegenheid zich tegen de afkeuring van haar ouders te verzetten: zij is te afhankelijk van hen.
De Karaibische huwelijksvorm is zeer informeel, maar daarom nog niet zwak. Gedurende het onderzoek was maar een heel klein deel volgens de (Surinaamse) wet getrouwd; de meeste Karaiben waren trouwens niet in het bevolkingsregister opgenomen. Toen in 1968 alle inwoners van Galibi geregistreerd werden, traden de meeste echtparen ook formeel in het huwelijk. Voordien had een groot deel trouwens al een kerkelijk huwelijk gesloten.
In het voorgaande is in het midden gelaten op grond waarvan de Karaiben een echtgenoot of echtgenote kiezen. Er spelen diverse faktoren een rol. In de eerste plaats is er een duidelijke voorkeur voor een Karaib. De Karaiben zijn zich zeer bewust van hun eigen afkomst. Interraciale huwelijken komen in Galibi niet voor, met uitzondering van enkele huwelijken met personen van gemengd Hindostaans-Indiaanse afkomst. Wel hebben zeer veel Karaiben een Europese voorouder.
Een tweede faktor opereert binnen de Karaibische bevolking. De Karaiben trouwen bij voorkeur een bepaalde verwant, een zogenaamde cross-cousin (een kind van vaders zuster, of van moeders broer), of iemand die zo genoemd wordt. In het algemeen onderscheiden de Karaiben hun generatiegenoten in twee categorieën: broers of zusters (waarmee niet getrouwd kan worden) en cross-cousins (die men moet trouwen). Elke generatiegenoot is óf het een, of het ander (zie voor de visie op verwanten paragraaf 4.5).
Een derde faktor is van meer persoonlijke aard. Zowel mannen als vrouwen moeten arbeidzaam zijn. Een luie man of een luie vrouw is een onaantrekkelijke partner. Bij de beoordeling van de zijde van de ouders of de keus van hun zoon of dochter een goede is, speelt de vraag of het meisje hun zoon goed kan verzorgen, of de vraag of de jongeman een vrouw kan onderhouden een zeer voorname rol.
Een vierde faktor heeft betrekking op leeftijd. Een meisje is huwbaar direct na initiatie. Het is niet meer na te gaan op welke leeftijd de thans gehuwde vrouwen in het huwelijk getreden zijn, maar een duidelijke aanwijzing geeft de leeftijd waarop zij hun
| |
| |
eerste kind kregen. Van 86 vrouwen kregen er 46 hun eerste kind op 16-jarige of jongere leeftijd. Dat betekent dat ruim de helft op 14 à 15-jarige leeftijd getrouwd was. Zoals in 4.1. al is gesteld moet een jongen veel ouder zijn. Bij eerste huwelijken is het leeftijdsverschil meestal ongeveer vijf jaar. Met andere woorden: over het algemeen trouwt een jongen als hij ongeveer 19 jaar is, en hij trouwt een meisje dat ongeveer 14 jaar is.
Een vijfde faktor is weer van persoonlijke aard. Zowel mannen als vrouwen hebben voorkeur voor een partner met een rustig, gelijkmatig karakter. Agressief gedrag, met name tijdens alkoholische feesten, is voor jongens een handicap om een vrouw te krijgen.
In de praktijk blijkt echter dat bijna iedereen een man of een vrouw kan krijgen. Tot de uitzonderingen in Galibi behoren een blinde man (die niet in staat is een vrouw te onderhouden) en een debiel meisje.
Wanneer een jongen en een meisje trouwen gaan zij bij de ouders van het meisje wonen. De Karaiben zeggen dat zij willen dat hun dochters bij de ouders blijven wonen opdat de laatsten een oogje in het zeil kunnen houden. Een meisje is erg jong en onervaren als ze trouwt. Hoe zal haar echtgenoot haar behandelen? Kan hij werkelijk voor haar zorgen? Wie zal haar helpen als hij haar in dronkenschap slecht behandelt? De wezenlijke verklaring van deze vorm van huwelijksvestiging ligt echter elders: in de Karaibische ekonomie en in de arbeidsverhoudingen enerzijds, en in de daarmee overigens samenhangende verschillen in het volwassen-worden anderzijds. Zoals al eerder gesteld: volwassen worden betekent voor een meisje dat ze meer gaat samenwerken met haar moeder, voor een jongen dat hij zelfstandiger wordt. Waar de ouders van de jongen, of hijzelf, een meisje ten huwelijk vragen, kunnen de ouders van het meisje ook eisen stellen: ‘Wil hij mijn dochter trouwen? Akkoord, mits hij bij mij komt wonen’, zo kan de vader van een meisje zeggen. Zijn onderhandelingspositie is sterk, maar er zijn allerlei omstandigheden waardoor hijzelf zwak kan komen te staan, of zijn tegenpartij sterk. Wanneer een meisje bijvoorbeeld al een kind heeft. Of wanneer de dochter wel een kind van haar moeder is, maar een stiefvader heeft die veel minder aan haar gehecht is. Of wanneer de jongen waar het om gaat oudste zoon is, of enige zoon, of jongste zoon, of zelfs enig kind: in zulke gevallen willen zijn eigen ouders hem graag bij zich houden. In die en der- | |
| |
gelijke gevallen kan een jong echtpaar bij de ouders van de jongen gaan wonen of al na een paar jaar daarheen verhuizen. In ongeveer 75% van de gevallen stond of staat het eerste huis van een man op het erf van zijn schoonvader. In de loop van de jaren vergroot hij de afstand tussen beide huizen. Wat er in de praktijk gebeurt kan het beste geillustreerd worden aan de hand van een plattegrond: het betreft
één van de groepen van Christiaankondre (zie figuur 1 en bijhorende genealogie). Het huis O (korresponderend met persoon O in de genealogie) is het uitgangspunt. Toen de eerste dochter trouwde, kwam haar huis te staan bij 1.1. Na enkele jaren bouwde de betrokken schoonzoon een tweede huis, 1.2, zijn derde huis was 1.3., en volgende huizen 1.4 en 1.5 stonden in de onmiddellijke nabijheid daarvan. Inmiddels was een tweede dochter getrouwd: haar man bouwde op 2.1. en na enkele jaren verhuisde het gezin naar 2.2 en thans woont men op 2.3. De derde dochter woonde enige tijd op 3.1 maar verhuisde toen met haar man naar St. Laurent. De vierde dochter trouwde en kwam weer bij haar ouders te wonen, en verhuisde toen naar 4.2. Intussen had de eerste dochter op haar beurt huwbare dochters. De eerste dochter trouwde en ging op 5.1 wonen. Haar zoon trouwde met een jonge weduwe en bleef bij zijn eigen ouders wonen, 6.1. De tweede dochter trouwde en ging bouwen op 7.1.
Op deze wijze hebben de meeste huizengroepen in Galibi zich ontwikkeld. Aldus zijn deze lokale groepen de zichtbare neerslag van een ingewikkeld stel sociale relaties en sociale verhoudingen. De gewoonten waar het hier om gaat hebben een belangrijke konsekwentie: de bewoners van zo'n lokale groep zijn nauw aan elkaar verwant, en zij zijn via vrouwen aan elkaar verwant. De mannen van zo'n groep zijn ingetrouwd en hoeven helemaal geen familie van elkaar te zijn.
Een huwelijk kan op tweeërlei manieren ontbonden worden: door de dood van een van de partners, of door echtscheiding. Echtscheiding is bij de Karaiben even gemakkelijk als een huwelijk sluiten, en evenmin als bij huwelijkssluiting is er sprake van ceremonieel. Er is volgens de Karaiben geen enkele aanleiding om bij elkaar te blijven als één van beide partners de ander niet meer wil. Een vrouw gaat gewoon weer bij haar ouders wonen, een man keert eveneens naar zijn verwanten terug. Zoiets kan gebeuren na een ernstige ruzie. Als een man geen
| |
| |
Fig. 1. Vereenvoudigde plattegrond en genealogie van een lokale verwantschapsgroep in Galibi.
| |
| |
moeite doet om zijn vrouw terug te laten keren dan is de echtscheiding een feit. Maar het gemak waarmee echtscheiding plaatsvindt zegt niets over de frekwentie waarmee het voorkomt. Men kan verschillende cijfers gebruiken om die frekwentie aan te duiden. Eén ervan is het aantal personen dat gescheiden is en alleen leeft. Dat aantal is klein: 2 in 1968. Een andere maat is die welke aangeeft in hoeverre de getrouwden in een bepaalde bevolking een echtscheiding achter de rug hebben (en weer zijn hertrouwd). Dan blijkt dat er toch wel meer echtscheiding voorkomt. Van de 92 getrouwde mannen waren er 14 die een echtscheiding hadden gehad, van de 96 vrouwen waren er 9 die één maal gescheiden waren; 1 vrouw was tweemaal gescheiden. Het - overigens geringe - verschil tussen mannen en vrouwen is te wijten aan de grotere mobiliteit van mannen. Een derde maat heeft niet betrekking op personen maar op huwelijken. Tussen 1923 en 1968 werden er voor zover ik kon nagaan in Galibi 141 huwelijken gesloten. Hiervan bestonden er in 1968 nog 100. 20 waren beëindigd door echtscheiding, 8 door de dood van de vrouw en 13 door de dood van de man. Voor die periode werden dus ongeveer evenveel huwelijken beëindigd door echtscheiding als door de dood van een van de echtgenoten. In zekere zin is de betekenis van echtscheiding lager. Bij de bestaande huwelijken is de kans op beëindiging door echtscheiding lager dan de kans op beëindiging door de dood, en dat heeft te maken met het moment waarop echtscheiding onder de Karaiben doorgaans plaatsvindt. Alvorens daar op in te gaan een opmerking om bovenstaande cijfers duidelijk te plaatsen: vergelijking met andere maatschappijen leert dat de Karaiben gekenmerkt worden door een uitgesproken laag percentage echtscheidingen (of, anders gezegd: door een uitgesproken stabiel huwelijk). En het is kenmerkend voor de Karaibische huwelijksrelatie dat als er sprake is van echtscheiding deze in de
eerste jaren van het huwelijk plaatsvindt: hoe langer het huwelijk duurt, hoe kleiner de kans op echtscheiding, en ik ken geen enkel geval van echtscheiding na meer dan ongeveer 7 huwelijksjaren.
De redenen tot echtscheiding vallen in twee categorieën: in de eerste plaats slechte verzorging. Een vrouw die niet wil koken, een man die zijn vrouw niet van kleding voorziet zijn redenen om het huwelijk te verbreken. In de tweede plaats mishandeling.
Men kan zich afvragen hoe het komt dat het aantal echt- | |
| |
scheidingen zo klein is. Ik geloof dat er drie redenen zijn aan te wijzen. In de eerste plaats de omstandigheid dat beide partners hun goedkeuring aan het voorgenomen huwelijk moeten hechten. In de tweede plaats is er de periode van proefhuwelijk. Een huwelijk dat een proeftijd doorstond heeft een grote kans in stand te blijven. In de derde plaats moet gekonstateerd worden dat met het klimmen van de jaren met name een vrouw steeds minder kans heeft op een huishouding waarin ze na eventuele echtscheiding kan gaan leven. Een jonge vrouw gaat terug naar haar ouders, een oude vrouw heeft geen ouders meer en heeft dus veel belang in de instandhouding van haar eigen huishouding.
Echtscheiding heeft verschillende konsekwenties: waar blijven de kinderen? Door het specifieke patroon van scheiding (nl. kort na huwelijkssluiting) bestaat dit probleem lang niet altijd: in 13 van de 20 echtscheidingen waren er nog geen kinderen. Zijn er wel kinderen, dan blijven die bij hun moeder. Een ander probleem is: wat gaan de gescheiden partners doen? Het antwoord daarop is eenvoudig, nl. hertrouwen. Een man zo in de leeftijd 20-40 hertrouwt een jong meisje. In zulke gevallen kan het leeftijdsverschil oplopen tot ruim 20 jaar. Een jonge vrouw (een gescheiden vrouw maar het geldt ook voor een jonge weduwe) trouwt meestal een man van haar eigen leeftijd. In die gevallen is het leeftijdsverschil gering en komt het voor dat de vrouw iets ouder is dan de man. Oudere mannen hertrouwen vaak met een wat oudere weduwe of gescheiden vrouw. Hertrouwen is een probleem voor oudere vrouwen die de menopauze bereikt hebben: als zij willen hertrouwen is hun enige kans een oude man die wat verzorging wil voor hemzelf en eventueel voor kinderen. Het is veelbetekenend dat de beide gescheiden en niet-hertrouwde vrouwen die in begin 1968 in Galibi woonden beiden boven de 60 waren.
In het geval van een tweede huwelijk zijn de formaliteiten in principe dezelfde als in het geval van een eerste huwelijk. Wanneer beide partners al op leeftijd zijn is er vaak geen enkele formaliteit: wanneer beiden willen gaan samenleven, dan doen zij dat.
Bij hertrouwen blijven de kinderen lang niet altijd in het nieuwe gezin. Vaak wordt er geredeneerd dat niemand weet hoe een stiefvader of stiefmoeder zich zal gedragen en dat het daarom verstandig is de kinderen maar bij de grootouders onder
| |
| |
te brengen. Grootouders voelen zich vaak sterk verantwoordelijk voor hun kleinkinderen.
| |
4.3. kleine Karaiben
Een huwelijk is een sexuele en ekonomische relatie tussen een man en een vrouw, waarbij de uit deze relatie geboren kinderen door beiden worden opgevoed. Een huwelijk heeft dus vier aspekten: sexualiteit, voortplanting, arbeidsverdeling, opvoeding.
Sexualiteit is in de Karaibische kultuur geen op de voorgrond tredend verschijnsel. Het is fijn (tibosine man, het is zoet, zeggen de Karaiben), maar het is toch iets om voorzichtig mee te zijn. Geslachtsgemeenschap vindt meestal plaats in de hangmat, maar ook wel buitenshuis, op het grondje (met name wanneer het huis van een echtpaar erg vol is). Het grondje is ook de plaats waar soms overspel plaatsvindt. Thuis wachten de ouders meestal totdat de kinderen in slaap zijn gevallen, maar toch zijn de Karaibische kinderen heel vroeg al op de hoogte van sexueel gedrag.
Geslachtsgemeenschap vindt plaats allereerst tussen echtgenoten, maar het is daartoe niet beperkt. Geslachtsgemeenschap is toegestaan met een broer van de echtgenoot en met een zuster van een echtgenote. Veel meisjes hebben hun eerste sexuele ervaring met de man van een oudere zuster. Deze relaties worden niet toegejuicht overigens, maar ze worden ook niet strikt verboden. Zowel mannen als vrouwen zijn in dit opzicht tamelijk jaloers op elkaar. In een ver verleden was het een man die zijn vrouw op overspel betrapte toegestaan haar zonder vorm van proces te doden (of een vrouw haar man mocht doden in geval van overspel vermelden de bronnen niet). Veel buitenechtelijke geslachtsgemeenschap vindt plaats tijdens de feesten, wanneer iedereen een beetje aangeschoten is en sommigen geheel dronken worden. Deze feesten zijn eigenlijk de voornaamste gelegenheden waarop de jongeren op sexueel gebied kunnen experimenteren. Moeders houden hun dochters doorgaans erg in de gaten maar na een hoeveelheid kasiri verslapt de aandacht. Tijdens het dansen zoeken de jongeren kontakt: er vindt bij het hand in hand dansen een extra handdruk plaats, er wordt fluisterend een afspraak gemaakt, en even later glippen twee jonge mensen weg om elkaar elders weer te ontmoeten.
| |
| |
Er zijn verschillende restrikties op het gebied van sexualiteit, ook in de huwelijksrelatie. In de eerste plaats is geslachtsgemeenschap niet toegestaan tijdens de menstruatie en kort na een bevalling. Zoals reeds vermeld, is de achtergrond hiervan de opvatting dat de geur van verschijnselen zoals menstruatie de woede van de watergeesten opwekt. Een man vermijdt dus besmet te worden. In de tweede plaats wordt geslachtsgemeenschap vermeden in de nacht voorafgaande aan bepaalde handelingen: een man die een boot met vuur gaat uitbuigen, een vrouw die potten gaat bakken, hebben geen geslachtsgemeenschap omdat, naar men zegt, de boot anders splijt en de potten barsten. In de derde plaats stopt men met geslachtsgemeenschap kort voor de bevalling maar de reden hiervan is alleen dat een vrouw het niet prettig meer vindt.
Wanneer een zwangere vrouw zich geheel in orde voelt, en meestal is dat het geval, werkt ze door tot vlak voor de bevalling. Vaak werkt ze kort voor de bevalling extra hard omdat zij erna geruime tijd is uitgeschakeld. Daarom zorgt ze voor een extra hoeveelheid brandhout, kassave en soms wiedt ze haar hele erf de dag voor de bevalling. Omdat ze doorwerkt alsof er niets aan de hand is wordt een vrouw soms door de bevalling overvallen. Daardoor vindt een bevalling soms plaats in een boot of op een grondje, maar men tilt daar niet zwaar aan. Wanneer een vrouw de eerste weeën voelt blijft ze thuis, ze rust wat in haar hangmat en pas als ze voelt dat het kind elk ogenblik geboren kan worden trekt ze zich terug in een afgeschermd hoekje van haar huis. Haar hangmat wordt daar gebonden, maar tijdens de bevalling zit ze op een klein bankje. Ze wordt bijgestaan door haar moeder of door haar schoonmoeder of grootmoeder. In een aantal gevallen verleent haar man assistentie. Dit hangt allemaal erg van de omstandigheden af. Neem het volgende geval:
de betrokken vrouw kreeg haar eerste baby toen ze 16 was. Ze werd erbij geholpen door haar moeder. De tweede baby werd zonder enige hulp geboren: vlak voor de bevalling moest ze nodig naar de wc-plaats achter haar huis - en daar werd de baby geboren, want ze had geen tijd meer om terug te komen. Ze kwam thuis met de baby in haar rok gewikkeld. Het derde kind werd geboren toen ze bij haar schoonouders woonde. Haar schoonouders waren naar Albina toen de weeën begonnen en haar man hielp haar met het aangeven van wat
| |
| |
lappen. Bij de eigenlijke geboorte was de schoonmoeder net terug. De echtgenoot had niet de moeite genomen zijn vrouw's moeder te roepen, die op minder dan 100 m afstand woonde.
In de meeste gevallen bestaat hulp uit niet meer dan het aangeven van wat oude lappen, water, e.d. Een ervaren vrouw heeft geen andere hulp nodig. Bij een eerste kind kan een moeder soms aanwijzingen krijgen van de vrouw die haar helpt. Het is de moeder zelf die het kind opvangt. De helper snijdt meestal de navelstreng door en ruimt de nageboorte op; maar ook het doorsnijden van de navelstreng doen sommige moeders zelf. De baby wordt gebaad in warm water en moeder en pasgeborene trekken zich terug in de hangmat. Nageboorte en bebloede lappen worden in een hoek van het huis begraven.
De volgende dag komen er wat vrouwen kijken maar veel aandacht wordt er niet aan besteed. Integendeel, er heerst een opvallende stilte rond een pasgeboren kind. Men is bang voor schadelijke invloeden en om die reden blijft ook de vader thuis. Enerzijds omdat ook hij door de nauwe relatie die er tussen hem en zijn kind en de moeder bestaat besmet is met een voor watergeesten nare geur. Anderzijds omdat de nauwe relatie die de Karaiben tussen vader en kind voelen tot de opvatting heeft geleid dat alle risiko's die een vader in zijn dagelijks werk loopt, dodelijke gevaren voor het nog zo jonge en zwakke kind zijn. De vader mag niet roken want dan kan het kind een gevlekte huid krijgen. De vader mag geen kasiri drinken want daarvan kan de buik van het kind opzwellen. Hij mag niet met mes, bijl of houwer omgaan, want een verwonding zou dodelijk kunnen zijn voor zijn kind. Een man mag eigenlijk niets doen dan rustig in zijn hangmat liggen. Dit heeft tot de, overigens onjuiste opvatting geleid dat een vader het kraambed zou imiteren. Hij ligt niet in zijn hangmat omdat hij ziekte zou simuleren, hij ligt in zijn hangmat omdat hij niets anders kan doen! De lengte van de tijd waarin een man thuis blijft varieert. De algemene regel is een week maar wanneer een kind zich gezond ontwikkelt gaan veel mannen na een paar dagen vissen. Een vader die enkele kinderen als baby verloren heeft neemt het zekere voor het onzekere en blijft thuis. De lengte is ook afhankelijk van het karakter van de jonge vader: luie mannen blijven véél langer thuis dan aktieve!
Zoals gezegd wordt er betrekkelijk weinig aandacht besteed
| |
| |
aan het pasgeboren kind. De ervaring van het verleden is dat veel kinderen sterven voor hun eerste levensjaar (aan het begin van deze eeuw was de zuigelingensterfte 27%, op het ogenblik nog geen 9%). De typerende reaktie van de Karaiben in situaties van gevaar is: niets-doen, niet opvallen, je onthouden van aktiviteit. Vader en moeder van een pasgeborene blijven thuis. Men voorkomt dat het kind aandacht trekt. Er zijn echter ook aktieve maatregelen. Veel kinderen dragen een kettinkje van kleine zwarte kraaltjes om ze onaantrekkelijk te maken in de ogen van de geesten. Wanneer een kind gedoopt is krijgt het van de missionaris een penning met de afbeelding van een heilige. De kinderen dragen deze penning en men ziet er een afweermiddel tegen de duivel in. Ook de doop zelf wordt gezien als een middel om een kind te beveiligen. Deze en dergelijke veiligheidsmaatregelen worden eigenlijk alleen genomen voor pasgeboren kinderen, voor babies. Volwassenen dragen zelden amuletten. Als een volwassene reden heeft om een aanval van een geest te vrezen, dan blijft hij thuis en houdt zich koest.
De moeder van een pasgeboren kind heeft ongeveer een maand vrij-af van haar normale werkzaamheden. De eerste dagen blijft ze in huis, maar daarna is ze veel op bezoek bij haar verwanten die om haar heen wonen. De baby heeft ze voortdurend bij zich: behalve de vader en soms oudere broertjes en zusjes krijgt niemand de baby in handen. Aanvankelijk draagt het kind geen naam. Enige tijd na de geboorte krijgt het de belangrijkste naam: de Karaibische naam. Deze naam wordt veelal gegeven door een van de grootmoeders, die zegt de naam gedroomd te hebben. Ook volwassenen noemen deze naam ongaarne: een naam is iets heel persoonlijks, een deel van een individu, vinden de Karaiben. De tweede naam is de doopnaam. In het verleden werd de doopnaam meestal door de missionaris gegeven (vandaar het grote aantal Augustinussen, Johannessen, Maria's en Magdalena's) maar tegenwoordig is de naam meestal van de ouders zelf afkomstig. Deze doopnaam wordt steeds meer gebruikt tegenwoordig. Gebruik op school is daaraan niet vreemd. Een derde naam is de bijnaam: er is geen Karaib zonder bijnaam, een akima topo. Dit betekent letterlijk: een ding om te plagen. De meeste bijnamen verwijzen direkt of indirekt naar een eigenaardig uiterlijk, naar een opvallende gewoonte of naar een lachwekkende daad van de betrokkene. De Karaiben hebben een scherp oog voor de gekke dingen van
| |
| |
hun medemensen en de bijnamen zijn zelden komplimenteus. Ze worden dan ook niet gebruikt om iemand aan te spreken, maar meer om iemand, in zijn afwezigheid, aan te duiden.
In het dagelijks leven worden de namen weinig gebruikt. In direkte interaktie worden verwantschapstermen gebruikt.
Het buitengewoon nauwe kontakt dat tussen moeder en baby bestaat vermindert maar heel langzaam. De moeder is altijd in de onmiddellijke nabijheid van haar baby en geeft het de borst zodra het onrustig wordt of huilt. Een moeder die weer aan het werk gaat verricht allerlei werkzaamheden met de rechterhand, terwijl haar baby in haar linkerarm hangt. 's Nachts slaapt de baby bij de moeder in de hangmat. Meestal blijft een kind bij de moeder slapen tot het volgende kind geboren wordt, of totdat het 3 à 4 jaar oud is. De geboorte van een volgend kind is de enige schok in de ontwikkeling van een Karaibisch kind maar het is een zware schok. Veel kleine kinderen maken een moeilijke tijd door als het zover is: het nauwe kontakt zoals dat tot uitdrukking komt in borstvoeding en in bij moeder slapen wordt plotseling verbroken. Veel kinderen huilen veel als ze voor het eerst in een eigen hangmat moeten slapen.
Afgezien hiervan verloopt de ontwikkeling zeer geleidelijk, en in het tempo van het kind zelf. Een kind wordt als het enkele maanden oud is af en toe op de grond gelegd, op een zeil van een boot, en gaat al spoedig zich voortbewegen. Zo'n kind mag doen en laten wat het wil zolang het niets doet wat gevaarlijk is. Het wordt nauwelijks geïnstrueerd, niet geholpen, niet gestimuleerd (afgezien van goedkeuring als een klein kind een bijzondere prestatie levert). De lichamelijke ontwikkeling is snel: veel kinderen van 9 à 10 maanden kunnen voortreffelijk lopen. Op die leeftijd raakt een klein kind ook al geïntegreerd in een grotere groep. In de eerste maanden is het natuurlijk vooral de moeder die met het kind omgaat, hoewel de vader en de broertjes en zusjes veel belangstelling tonen. Het komt veel voor dat een vader op een rustig moment in zijn hangmat ligt en speelt met de baby. Als een baby enkele maanden oud is krijgt een zusje van 6-7 jaar een belangrijk deel van de verzorging op zich (wat de moeder ineens veel meer vrijheid van bewegen geeft). Met de baby schrijlings op de heup sjouwt het zusje met spelende kinderen mee, zit aan de rivier, zoekt naar vruchten. Tijdens dergelijke tochten leert een kind ook allerlei soorten voedsel kennen. Al vroeg krijgt een kind bijvoorbeeld stukjes vis aan- | |
| |
geboden en hoewel borstvoeding soms tot in het vierde of vijfde jaar doorgaat (maar dan geen voedingswaarde maar eerder een psychische funktie van veiligheid heeft) zijn de kinderen in de loop van hun tweede en derde jaar grotendeels aangewezen op vast voedsel.
De waarden die bij de kinderopvoeding domineren zijn onafhankelijkheid, zelfvertrouwen, afwezigheid van agressief gedrag, emotionele afzijdigheid. Opvoedingsmethoden zijn bijzonder indirekt van aard. De Karaiben geven hun kinderen de gelegenheid te doen wat zijzelf doen, geven hun kinderen kleine opdrachten, prijzen het kind als het slaagt de opdracht uit te voeren maar tonen geen reaktie van afkeuring als het faalt: in dat laatste geval was het er nog niet aan toe. Een voorbeeld:
twee mannen willen gaan vissen. De rivier is ruw en hun boot ligt een dertigtal meters uit de kust voor anker. Ze vragen twee kleine jongens de boot te halen. Een van hen zwemt naar de boot en klimt erin. Hij trekt en sjort aan het ankertouw maar slaagt er niet in het anker te lichten. De mannen volgen een minuut of tien zijn pogingen, waarna een van hen zich rustig ontkleedt, het water ingaat en de boot haalt. De jongen duikt het water in en speelt verder: hij vraagt geen hulp, de mannen leveren geen kommentaar op het feit dat hij dat anker niet kon lichten.
Kinderen van een jaar of 6 hebben al voor een groot deel de karakteristieke gedragingen en persoonlijkheidskenmerken van de volwassenen verworven. Vooral de meisjes dragen dan ook al een behoorlijke verantwoordelijkheid bij de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes.
Een groot deel van de tijd brengen kinderen tegenwoordig door op school. De lokale lagere school van de heilige Antonius werd gesticht in 1925 als onderdeel van het missiewerk. Tot vandaag de dag wordt de school gezien als een voornaam werktuig van missionering. Het eerste schoolgebouw was een gewoon Karaibisch huis. De onderwijzer was tegelijkertijd evangelist. De school was een zogenaamde boslandschool. Het aantal kinderen kan niet veel meer dan 20 geweest zijn. Maar het aantal leerlingen nam toe, omdat het dorp nu eenmaal snel groeide. De ouders vonden al in een vroeg stadium onderwijs een belangrijke zaak (in de jaren '30 al zonden enkele ouders hun kinderen naar internaten in Albina; die kinderen zijn de ouders van nu).
| |
| |
De school van St. Antonius
In 1958 werd de school gewijzigd in een gewone lagere school. Tot dat jaar was het een eenmansschool geweest, maar na 1958 groeide ook het aantal onderwijzers (in 1967 waren er 7 onderwijzers). In 1962 werd het huidige stenen gebouw met vier lokalen geplaatst.
De eerste onderwijzers behoorden tot verschillende bevolkingsgroepen: Kreolen, Chinezen, enkele Arowakken. In 1959 kwam er een Karaib als onderwijzer. Enkele leerlingen zetten het onderwijs dat zij ter plaatse hadden genoten in Paramaribo voort en werden zelf onderwijzer. De eerste groep bracht het er in Paramaribo niet zo best af en kwam terug naar het dorp. Ondanks hun geringe prestatie in de stad werden zij toch aangesteld en hun prestatie als onderwijzer in Galibi was heel goed. En omdat zij uit het dorp zelf afkomstig waren bleven zij jarenlang aan de school verbonden. Tot dan toe was het verloop onder het onderwijzend personeel zeer hoog. In 1967 was de meerderheid van het personeel van het dorp zelf afkomstig.
De invoering van gewoon lager onderwijs betekende ten aanzien van het onderwijspeil ongetwijfeld een verbetering. Het bracht met zich mee een grotere mate van konformering aan een onderwijsprogramma dat niet met het oog op Indianendorpen is ontwikkeld. Het programma dat nu geldt sluit nergens aan bij de ervaringen die de kinderen mee naar school brengen
| |
| |
en het sluit evenmin aan bij de dingen die de kinderen doen als zij de school verlaten. De wet eist onderwijs in het Nederlands. Strikt genomen is dat onmogelijk. De onderwijzers trachten de kloof tussen wet en werkelijkheid te overbruggen door gebruik te maken van Karaibisch, Sranan en Nederlands. In de loop van hun schooljaren leren de kinderen heel wat Nederlands, maar een groot deel van hun kennis van die taal heeft betrekking op schoolkennis; zij kunnen, om een voorbeeld te noemen, niet in het Nederlands uitleggen hoe een man een grondje aanlegt. Onder deze omstandigheden is het verbazingwekkend te zien dat enkele kinderen toch heel goed Nederlands leren spreken.
De onderwerpen in de leerprogramma's zijn tegenwoordig steeds minder op de Nederlandse kultuur gebaseerd en steeds meer op de Surinaamse. Geschiedenislessen bevatten grote stukken Surinaamse geschiedenis. Wel kan men in een boekje dat gebruikt wordt om te leren schrijven nog de regel van Gezelle ‘Mij spreekt de blomme een tale’ lezen. Maar ondanks de Surinamisering blijft de kulturele kloof groot: de voorbeelden en problemen gebruikt bij reken- en taalonderwijs sluiten aan bij een stedelijke of semi-stedelijke kultuur - en de kleine Karaiben hebben daar geen ervaring mee.
Toch moet de school als uiterst belangrijk instituut gezien worden: het brengt de Karaiben in de Surinaamse samenleving als geheel. Veel kinderen gaan na een aantal jaren onderwijs in Galibi naar scholen in Albina of Paramaribo: in 1967 telde de lokale school ruim 100 leerlingen, maar ongeveer 25 kinderen uit Galibi bezochten een school in Albina, Paramaribo of St. Laurent. Willen de Karaiben niet volstrekt weerloos staan in Suriname vandaag, dan is basisonderwijs volstrekt onmisbaar.
De school onttrekt de kleine Karaiben voor een groot deel van hun jeugd aan de aktiviteiten die er in hun samenleving plaatsvinden, maar met het klimmen van de jaren worden zij er toch weer in teruggetrokken. Kleine meisjes gaan hun moeders helpen, ze ondergaan het initiatieritueel - en daarmee is de cyclus rond.
| |
4.4. man, vrouw, gezin
In zeker opzicht vormen man, vrouw en kinderen een volledige Karaibische maatschappij. In ekonomisch opzicht worden bijna alle werkzaamheden die er zijn verdeeld tussen man en
| |
| |
vrouw, al of niet geassisteerd door hun oudere kinderen. In ekonomische zin zijn er in de Karaibische samenleving geen specialisten. Men zou een gezin kunnen isoleren en daaraan bijna de gehele Karaibische ekonomie kunnen observeren. Bijna, want in sommige gevallen zijn er organisatievormen die het gezin te boven gaan. De masiro is daarvan een voorbeeld, de onderlinge hulp bij afwezigheid van de man een ander. Ook in andere opzichten is een gezin erg belangrijk: het is niet alleen de groep waar man en vrouw voor werken, het is tevens de groep waar beiden een zeer groot deel van hun vrije tijd in doorbrengen. Voor een vrouw geldt dat in mindere mate, omdat zij immers temidden van haar familie woont.
Hoewel een gezin, onder andere, een samenwerkingsverband is, wordt er weinig samen gewerkt: man en vrouw hebben hun eigen taken die meestal apart van elkaar worden uitgevoerd. Veel aktiviteiten brengen een man buiten zijn huis, veel aktiviteiten van een vrouw vinden in huis plaats. Het huis is het domein van de vrouw. In een ver verleden, toen de Karaiben dorpshuizen hadden, verrichtte een man in zijn eigen huis geen arbeid. Tegenwoordig doet hij dat wel. Schijnbaar is hij in zijn huis heer en meester - als hij ergens mee bezig is en hij heeft een mes nodig, dan vraagt hij zijn vrouw het hem te brengen (ook al zou hij het best zelf kunnen pakken). De verhouding tussen man en vrouw is er echter wezenlijk een van gelijkheid. Zowel binnenshuis als buitenshuis doet een vrouw haar woordje, en wordt er naar haar geluisterd. In bepaalde opzichten heeft een vrouw, vooral als zij op leeftijd is en een aantal getrouwde dochters om haar huis heeft wonen, aanmerkelijk meer invloed dan haar man.
Gezien de grote betekenis van het gezin is het des te opvallender dat de taal er geen woord voor heeft. In sommige gevallen kan het woord huis, auhto, gesubstitueerd worden. Wil men weten hoeveel gezinnen er in een dorp wonen, dan zal men moeten vragen hoeveel huizen er staan. Huis en gezin vallen inderdaad tot op grote hoogte samen. 80% van de huishoudingen in Galibi bestaat uit een enkel gezin. De resterende 20% bestaat uit een gezin plus een oude moeder, een kind van een dochter die geen echtgenoot heeft, een schoonzoon.
Een gezin is natuurlijk geen komplete maatschappij, hoeveel het er op het eerste gezicht op lijkt. Daar broer en zuster niet mogen trouwen - in geen enkele maatschappij mag dat - zijn zij van andere gezinnen afhankelijk voor partners om zelf een
| |
| |
gezin te stichten. Op die manier worden vele gezinnen verbonden tot een systeem van verwanten. Ook in diverse levenskrises staat een gezin niet alleen. Bij een sterfgeval trekt het hele dorp naar het huis van de gestorvene. In geval van ziekte zijn er sommige mannen die als genezer optreden voor anderen: dit is één van de specialisten in de Karaibische maatschappij. In feite woont een gezin natuurlijk ook niet geïsoleerd: gezinnen wonen in huizen en huizen staan in groepen, en enkele groepen vormen een dorp. Zoals een individu in de loop van zijn leven verschillende posities in het Karaibische gezin inneemt, zo is het gezin op allerlei manieren ingebed in de grotere samenleving (en we zullen zien dat het Karaibische dorp op allerlei wijzen is ingekapseld in een samenleving van een ander niveau van sociokulturele ontwikkeling - de Surinaamse samenleving). In de volgende hoofdstukken en paragrafen zullen deze sociale en kulturele milieu's waarin individu en gezin zich bevinden nader beschreven worden.
| |
4.5. de verwanten
In paragraaf 4.2 is aan de hand van een plattegrond en een genealogie de samenstelling van de Karaibische woongroep beschreven. De kern van de struktuur ervan bestaat in feite uit vrouwen: een moeder met haar dochters. Dit is vaak heel goed zichtbaar: de vrouwen van zo'n groep komen veel bij elkaar en werken ook veel samen. Dochters komen veel in het huis van hun ouders.
De plaats van de mannen in zo'n lokale groep verschilt daar vrij sterk van. Mannen zijn veel meer geïsoleerd dan vrouwen en dat geldt zelfs voor de stichter van een lokale groep. Er zijn verschillende redenen voor dit isolement. In de eerste plaats hebben de mannen elkaar minder nodig in hun werk dan de vrouwen. In de tweede plaats zijn de mannen van zo'n lokale groep meestal geen verwanten van elkaar. In de derde plaats is er een zogenaamde relatie van vermijding tussen een man en zijn schoonouders. Een man spreekt zijn schoonmoeder eigenlijk nooit aan, en zijn schoonmoeder spreekt hem niet aan. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen een vrouw en haar schoonvader, maar dat heeft minder betekenis want een vrouw woont over het algemeen niet in de onmiddellijke nabijheid van haar schoonvader.
Met schoonouders van dezelfde sexe ligt het iets anders.
| |
| |
In de eerste jaren van een huwelijk spreekt een man zelden met zijn schoonvader. Als zij iets tegen elkaar te zeggen hebben doen zij dat met de dochter als ‘tolk’ (zie de tekst van het verhaal in hoofdstuk 7 voor een karakteristiek voorbeeld). In de loop van de jaren verandert dat wel maar de relatie tussen een man en zijn schoonvader wordt eigenlijk nooit een relatie van vertrouwelijkheid. Een man komt niet zonder gegronde, zakelijke reden in het huis van zijn schoonouders, en komt daar zeker niet voor een gezellig praatje. De verhouding tussen een vrouw en haar schoonmoeder is weer anders. In zekere zin bestaat daar ook de terughoudendheid die bij een man zo sterk aanwezig is, maar er zijn gewichtige dingen die de beide vrouwen verenigen. Met name wanneer een vrouw bij haar schoonouders woont neemt een schoonmoeder in veel opzichten de rol van moeder over. De beide vrouwen werken samen, en grootmoeder zorgt voor de kinderen als de moeder afwezig is. Een man werkt nooit samen met zijn schoonvader; hij werkt wel eens voor hem, maar, zoals al gezegd, dat is een fundamenteel andere verhouding.
De achtergrond van vermijding ligt in de konsekwentie van eventuele konflikten. Wanneer een man ruzie zou krijgen met zijn schoonouders komt de vrouw die voor de ene partij een echtgenote is, en voor de andere partij een dochter, in een moeilijk parket. Als dochter voelt zij loyaliteit ten aanzien van haar ouders, als vrouw voelt zij loyaliteit ten aanzien van haar man. Om dit rolkonflikt te voorkomen vermijden schoonzoons en schoondochters hun schoonouders, waardoor de kans op ruzie verminderd wordt.
In de lokale groep heeft een man echter nog andere mogelijkheden van kontakt: zijn zwagers, dat wil zeggen, de echtgenoten van de zusters van zijn vrouw, en soms de broers van zijn vrouw. Vooral met de eersten is het kontakt informeel en gemakkelijk. Dit soort mannen spreekt elkaar, om redenen die straks duidelijk zullen worden, vaak met ‘broer’ aan, en soms zijn het ook broers. De relatie van een man met zijn vrouw's broer kan een element van spanning bevatten. Hier geldt hetzelfde als in de relatie met schoonouders: ruzie tussen beiden kan de vrouw die de schakel tussen de mannen is voor een dilemma plaatsen. De mannen zijn echter generatiegenoten, en de oplossing van het spanningselement wordt niet gevonden in vermijding maar in scherts, die inhoudt dat men elkaars opmerkingen niet al te serieus hoeft te nemen. Ook die houding jegens elkaar vermin- | |
| |
dert de kans op ruzie.
Een derde soort relaties in de lokale groep bestaat er tussen de ingetrouwde mannen en de ongetrouwde zusters van hun vrouw. Deze ongetrouwde zusters waren, zeker vroeger, potentiële echtgenoten. Ook nu nog is het toegestaan dat een man sexuele relaties heeft met zijn vrouw's zuster.
Het type relatie dat tot nu toe besproken is heet in de antropologie: aanverwantschap. Het zijn relaties waar als het ware een huwelijksrelatie tussen zit. Daarnaast bestaat er zogenaamde bloedverwantschap (een ongelukkig woord overigens). Om inzicht in dit soort verwantschapsrelaties te krijgen is het goed eerst eens te luisteren naar wat de Karaiben tegen elkaar zeggen. De luisteraar zal opvallen dat de volwassen Karaiben elkaar zelden bij de naam aanspreken: zij gebruiken verwantschapstermen. Veel te horen termen zijn: yaya en koki, wawa en sjonè, papa en tata, tamusi en pipi, palï. Geen van deze termen heeft een strikt gelijkwaardige tegenhanger in het Nederlands. Yaya is ‘oudere broer’, koki is ‘jongere broer’, zoals wawa ‘oudere zuster’ is en sjonè ‘jongere zuster’. Maar de termen koki en sjonè worden ook door ouders gebruikt om hun zoons en dochters aan te spreken. En hoewel eigenlijk palï de term is voor kleinkind (zonder onderscheid naar sexe), spreken ook veel grootouders hun kleinkinderen aan met koki en sjone. Papa en tata worden gebruikt voor vader en moeder. Maar ook de broer van vader wordt papa genoemd, zoals de zuster van moeder met tata wordt aangesproken. In overeenstemming hiermee worden de kinderen van moeder's zuster en van vader's broer aangesproken met ‘broer’ en ‘zuster’ (yaya of koki, wawa of sjonè, al naar gelang de aangesprokene ouder dan wel jonger is dan de spreker). Voor moeder's broer en vader's zuster gelden echter heel andere termen: kahtobo, respektievelijk opi. Hun kinderen zijn ook geen broers en zusters, maar takano indien ze van de andere sexe zijn (in het dagelijks verkeer worden ze ook wel met broer of zuster aangesproken).
Tamusi en pipi zijn de termen waarmee grootvader en grootmoeder van weerszijden worden aangesproken, maar hun broers, respektievelijk zusters zijn óók tamusi en pipi. Alle oude mensen zijn óf tamusi, óf pipi. Dit alles bij elkaar wijst erop dat de manier waarop de Karaiben hun verwantschapsrelaties bezien vrij grondig afwijkt van de manier waarop de Nederlanders bijvoorbeeld dat doen. De volgende figuur geeft een overzicht.
| |
| |
Fig. 2. Verwantschapsterminologie Nederlandse en Karaibische verwantschapstermen.
| |
| |
Fig. 3. Het Karaibische huwelijksmodel
Dit verschil wordt duidelijker wanneer we bedenken dat verwantschapstermen niet zomaar termen zijn, maar duiden op overeenkomsten en verschillen in gedrag. Van belang is hier vooral hoe de Karaiben generatiegenoten zien. In geen enkele maatschappij is het toegestaan dat broer en zuster trouwen, ook in de Karaibische maatschappij geldt dat verbod. De Karaiben nu zien in de kinderen van vader's broer en moeder's zuster geen neven en nichten zoals in ons systeem, maar broers en zusters, die zij derhalve niet kunnen trouwen. Kinderen van vader's zuster en van moeder's broer worden door de Karaiben gezien als verwanten van een ander soort: ze worden niet gezien als broers en zusters, maar integendeel, als een kategorie verwanten waarmee men bij voorkeur trouwt. Degene die een Karaib met takano aanspreekt is een potentiële echtgenoot of echtgenote. Een generatiegenoot is in Karaibische ogen dus een zuster, of een potentiële vrouw, respektievelijk een broer of een potentiële man. Met deze tweedeling korrespondeert eigenlijk een ander genealogisch model dan de figuur die zojuist werd gegeven. Korrekter is het volgende model, dat gebaseerd is op het voorkeurshuwelijk van de Karaiben (technisch gesproken is het een bilateraal cross-cousin huwelijk). De tweedeling van de samenleving komt in dit model ook duidelijk tot uiting (om die reden wordt ook wel van een twee-sektie systeem gesproken). Men kan het systeem ook iets anders opvatten: namelijk als twee groepen die vrouwen uitwisselen. Bij de Karaiben, in tegenstelling tot allerlei andere volken, is echter geen sprake van groepen die vrouwen uitwisselen. Het moge overigens nu duidelijk zijn waarom de echtgenoten van zusters elkaar met ‘broer’ aanspreken. De bedoelde groepen zijn bij de Karaiben
| |
| |
alleen te onderscheiden kategorieën, want de bedoelde terminologie geldt niet alleen voor nauwe verwanten. De Karaiben zien hun onderlinge relaties heel sterk in termen van verwantschap. Wanneer een man in een dorp komt waar hij geen verwanten heeft en niemand kent, integreert hij zich in de struktuur via verwantschapsterminologie. Hij noemt een man van de generatie van zijn vader bijvoorbeeld yawo - dat is de term waarmee een moeder's broer wordt aangesproken. Dat maakt de dochters van deze man automatisch takano en dus potentiële vrouw (hetgeen van belang is als de nieuwkomer op zoek naar een vrouw is). De zusters van yawo zijn ‘moeders’, en daarmee heeft de nieuwkomer meteen broers en zusters gekregen. Moeders zijn getrouwd met ‘vaders’, en vaders hebben zusters. De kinderen van die zusters zijn weer potentiële partners! Kortom, de nieuwkomer hoeft maar tot één persoon een relatie vast te stellen, om in het totale systeem te worden opgenomen.
Het zal nu ook duidelijk zijn hoe het komt dat de meerderheid van de mannen kan zeggen met een takano getrouwd te zijn. In veel van die gevallen is het totaal niet te kontroleren of dat zo is, en de betrokkenen kunnen ook met geen mogelijkheid aantonen hoe zij familie van elkaar zijn. Het geheim is dat de Karaiben het omdraaien: indien niet aantoonbaar is dat een vrouw een ‘zuster’ is, dan moet ze wel een ‘takano’ zijn.
Deze klassifikaties willen niet zeggen dat de Karaiben bijvoorbeeld geen onderscheid zouden maken tussen broers en zusters van één ouderpaar, en zogenaamde klassifikatorische broers en zusters. Hun taal kent het begrip mïnïlï asakalï wat letterlijk vertaald betekent: bloedgenoten(mïnu is bloed, asaka is soortgenoot). Het begrip kan alleen gebruikt worden voor broers en zusters uit één ouderpaar.
Dat de Karaiben, en met hen zeer vele volken, zoveel meer doen met verwantschapsrelaties komt omdat zij ze gebruiken om hun gedrag te bepalen tegenover alle andere Karaiben. Bij afwezigheid van een ingewikkelde ekonomische struktuur, politieke struktuur of religieuze organisatie laten de Karaiben hun onderlinge verhoudingen bepalen door verwantschap. Het is in verwantschapsgroepen dat hun leven zich afspeelt: gezin, lokale verwantschapsgroep, maar daarnaast het vager kollektief van verwanten dat in zekere zin alle Karaiben omvat. Maar verwantschap is niet alles: er is ook zoiets als een dorpssamenleving en de laatste paragraaf van dit hoofdstuk preludeert daarop.
| |
| |
| |
4.6 ritueel rond de dood
Hartverscheurende kreten, des te indrukwekkender omdat zij geuit worden met een onderdrukte stem, zijn het teken dat er een Karaib is gestorven. Het is een geluid waarop allen in het dorp, waar ze ook mee bezig zijn, naar het huis van de gestorvene komen. Er wordt een boodschap gestuurd naar de kapitein, die alle inwoners moet waarschuwen, maar het gerucht gaat meestal sneller. Niets brengt de bewoners zo snel bijeen als de mededeling dat een van hen gestorven is. Gedurende de nacht volgend op het overlijden is vrijwel de hele bevolking bijeen, in en om het sterfhuis. Er worden boten gezonden naar dorpen in de omgeving (Awara in Frans Guyana en Bigiston stroomopwaarts) om verwanten van de overledene te halen.
Direkt na het overlijden wordt het lijk afgelegd. Het wordt gewassen met een aftreksel van bepaalde bladeren (om de snel waarneembare lijkgeur te onderdrukken), het wordt gekleed en getooid met kettingen en de voeten worden beschilderd met rode koesewe verf. Het lijk wordt in de hangmat van de overledene gelegd en dwars in het huis gespannen. De hangmat wordt omwikkeld met rode doeken, maar zodanig dat het gezicht gemakkelijk kan worden blootgelegd. De voeten wijzen in oostelijke richting: de richting waarin de ziel van de overledene vertrekken zal. Een paar mannen konstrueren een eenvoudige kist, die onder de hangmat wordt geplaatst. In de loop van de dag komen steeds meer mensen naar het sterfhuis. Vrouwen nemen hangmatten mee. Een deel ervan wordt in het huis gebonden maar geen huis is groot genoeg om zoveel hangmatten te herbergen. Buurhuizen worden gebruikt, er worden palen in de grond geslagen. Veel kinderen gaan 's avonds slapen maar het merendeel van de volwassenen blijft op: er wordt gezongen en gedanst. Als er drank is wordt er gedronken en kaart gespeeld. Iedereen, behalve nauwe verwanten van de gestorvene, nemen hieraan deel. Verwanten hebben zich in oude kleren gestoken, de mannen kijken ernstig, de vrouwen zijn in huis bezig en barsten regelmatig in jammerklachten uit. Aan nieuwkomers laten zij het gezicht van de dode zien.
Al spoedig begint het zingen. De liederen zijn de zogenaamde kalawasi liederen. De kalawasi is een stok met daaraan bevestigd een mandje waarin een handvol pitten van de kalawasi boom is gedaan. Als de stok op de grond gestampt wordt maken
| |
| |
de pitten een helder ratelend geluid. Het zijn de oudere vrouwen die beginnen en die de liederen zingen. Een deel van de tekst van deze liederen ligt vast, maar een zeer groot deel ervan berust op improvisatie. In deze liederen wordt de levensloop van de gestorvene beschreven, zijn karakter, zijn bezigheden, zijn overlijden. Zang en dans hebben een duidelijk patroon: een of twee vrouwen stellen zich bij het lijk op, de kalawasi in de hand. Zij stampen hun kalawasi en gaan de melodie van het lied neuriën. Er komen meer vrouwen in een kring rond het lijk staan. De leidster begint te zingen met een hoge kopstem: zij is voorzinger, de anderen herhalen datgene wat zij zingt. Er komen mannen in de kring staan. De dans begint met een haast onmerkbaar knikken van de knieën. Plotseling begint de leidster rond het lijk te lopen, de anderen volgen haar. Elke twee of drie ronden wordt van richting veranderd. Van lopen wijzigt de dans zich in een hink-stap-sprong, waarbij de dansers de hand op de schouder van hun voorganger leggen. Het wordt een vrolijke rondedans, die steeds wilder wordt, en dan plotseling stopt. De leidster herneemt haar plaats en begint een nieuw lied. Voor een buitenstaander doen de gebeurtenissen zich als een feest voor. Sommige vrouwen zijn in staat om uren achtereen, een hele nacht lang te zingen. Allen, behalve de nauwe verwanten nemen aan het zingen en dansen deel, en aldus gaat de nacht over in de vroege ochtend.
Tegen zonsopgang worden de hangmatten losgebonden. Veel mensen keren terug naar huis en komen niet weer terug. Het sterfhuis is bijna verlaten. In de ochtend vindt de eigenlijke begrafenis plaats. Het lijk wordt met hangmat in de kist gelegd, en onder een nieuwe uitbarsting van klachten wordt de kist dichtgespijkerd. De kist wordt beschilderd met rode verf en de plakkerige verf wordt versierd met wit dons.
Enige tijd voor het kisten van het lijk zijn enkele mannen, voorzien van een schop en een fles drank naar de begraafplaats getogen om het graf te graven. De kist wordt nu op een eenvoudige baar gelegd en weggedragen. Meestal wordt de kist eerst naar de kerk gebracht, waar enkele liederen worden gezongen. Dan volgt de tocht naar de begraafplaats. Er wordt een kort gebed uitgesproken en de aanwezigen gooien het graf dicht: alleen een smalle, lage heuvel verraadt de plaats. Zonder ceremonieel vertrekt iedereen weer. Sommigen wandelen langs het graf van een kind, of een ouder, maar het merendeel van de
| |
| |
graven maakt een onverzorgde indruk: de graven betekenen weinig voor de Karaiben. Iedereen gaat naar zijn eigen huis, behalve een paar verwanten van de dode uit andere dorpen. Die keren terug naar het sterfhuis.
De begrafenis wordt gevolgd door een tweetal feesten. Het tweede feest is het zogenaamde epekodono. ‘de gelegenheid waarbij men zich het hoofdhaar tot ponnie knipt’, dat plaatsvindt ongeveer een jaar na het overlijden. Na het overlijden knippen enkele verwanten het haar kort, en knippen het niet weer dan tijdens het rouwopheffingsfeest. Tussen begrafenis en epekodono wordt een ander feest gehouden, soms acht dagen na de begrafenis, soms enkele maanden na de begrafenis. In het eerste geval wordt het met een Sranan woord aiti dé genoemd, in het tweede geval heet het feest omangano, maar de aard van het feest verschilt er niet om. Dit eerste feest is een gedeeltelijke opheffing van de rouw. De rouwenden mogen erna weer deelnemen aan andere feesten, een weduwe of weduwnaar mag weer trouwen, als hij dat wil. Soms worden er wat kleren van de overledene verbrand (dit laatste is in elk geval onderdeel van het epekodono). Voor aiti dé en omangano wordt een grote hoeveelheid kasiri gemaakt en er wordt wijn, bier, soft en andere drank aangeschaft. Het feest begint na zonsondergang. Er wordt weer gedanst, rond de plaats waar enige tijd geleden het lijk hing. De nachtelijke dans vindt plaats met de kalawasi liederen als begeleiding en is weer een rondedans. Bij zonsopgang worden de kalawasi's opgeborgen en worden de trommels gehaald. De meestal vrouwelijke kalawasi zangers worden vervangen door de meestal mannelijke sambula (trommel) zangers. Het feest duurt zolang er drank is. De tweede nacht wordt meestal gepauseerd, maar iedereen wordt in de loop van het feest een of tweemaal dronken. Het feest gaat als een nachtkaars uit: als de drank op is.
Een epekodono verschilt van het eerste feest door enig ritueel. Er wordt weer kasiri gemaakt (maar nu een werkelijk grote hoeveelheid). De Karaiben zeggen dat dit hun mooiste en grootste feest is. De hoeveelheid kasiri die gemaakt moet worden is zo groot dat aan velen hulp wordt gevraagd bij de bereiding: er wordt zelfs een soort voorfeestje van gemaakt, met zang en drank. Evenals een omangano vangt een epekodono aan na zonsondergang. De vrouwen die hun haar zullen laten knippen
| |
| |
dragen alleen een lendedoek en hebben zich geheel met figuren in zwarte verf beschilderd. De hele nacht wordt gedanst en gezongen en gedronken. In een deel van het huis wordt gedanst met de kalawasi, in het andere deel wordt gedanst met de sambula. Beide vormen van dans en zang verlopen volledig onafhankelijk van elkaar.
Het ritueel vindt plaats kort voor zonsopgang. Kleding en andere zeer persoonlijke eigendommen van de gestorvene worden verbrand en er wordt rond en over het vuurtje gedanst. De participanten in het ritueel dansen met de kalawasi rond het huis en gaan dan naar de rivier: daar wordt een bad genomen, dat wil zeggen, de vrouwen worden in het water gegooid door mannen, de mannen door vrouwen. Het wordt een vrolijke stoeipartij waarin alle aanwezigen het risiko lopen in het water gegooid te worden. Terug in het huis zetten de deelnemers zich op een lange bank in de vorm van een kaaiman, die speciaal voor deze gelegenheid is gesneden. Er wordt weer gedanst en ondertussen worden er allerlei dingen bij de bank gezet: kleding, sieraden, verf, dons, drank, en een paar scharen. In het verleden werd de veren kroon, de umali, bij deze gelegenheid gebruikt. De vrouwen kammen een deel van het haar over hun gezicht en laten het knippen. Vervolgens worden zij met rode verf beschilderd. Zij krijgen armbanden, kralen schuin over het bovenlijf, en halskettingen om. Daar overheen komt de omslagdoek saya en de schouderdoek angïsa. De vrouwen die dit alles ondergaan voorzien iedereen die zich met hen bemoeit rijkelijk van drank. Wanneer het toilet gemaakt is gaat elke vrouw naar buiten. Als allen klaar zijn wordt er gedanst: de vrouwen worden gehaald door een man (niet hun eigen man) en bij het geluid van de trommel wordt gedanst. Na afloop van deze dans is het ritueel afgesloten, maar het feest duurt zolang de drankvoorraad strekt.
Het is niet gemakkelijk te zeggen wat deze feesten precies betekenen, behalve dat zij een afschaffing van de rouw in twee fasen voorstellen. De Karaiben zelf weten het ook niet meer precies. Ik vermoed dat in het verleden het omangano vooral betrekking had op de gestorvene; het werkwoord emanga, waarvan het woord is afgeleid, betekent ‘iemand ergens doen wonen’. Mogelijk had het feest een funktie in de reis van de ziel naar de Masuwana (Amazone). Het epekodono had betrekking op de levenden. Tot vandaag toe zeggen de Karaiben: ‘na het
| |
| |
epekodono denken we niet meer aan de gestorvene’. In wezen zijn de feesten waarschijnlijk heel oud, hoewel hun verschijningsvorm misschien betrekkelijk jong is.
Rouwopheffing: het haarknippen
Evenmin hebben de Karaiben een verklaring voor het feit dat zij soms een aiti dé en soms een omangano houden. Een aiti dé wordt meestal gehouden voor een klein kind of voor een volwassene die geen weduwe of weduwnaar achterlaat. Een omangano meestal wanneer er wel een weduwe of weduwnaar achterblijft die mogelijk op de duur wil hertrouwen.
Zoeven is gewezen op de reis van de ziel. Er is echter niet één versie van de bestemming van de ziel na de dood. Sommige Karaiben zeggen dat de ziel direkt omhoog stijgt naar God. Anderen geloven in een lange reis. Een voorbeeld daarvan is het volgende verhaal: ‘Na het overlijden blijft je ziel een paar dagen bij het lichaam, maar vertrekt dan in een bootje naar het oosten. Wanneer je bij de Mana rivier bent bijvoorbeeld, dan kan het gebeuren dat je ineens iemand in een bootje ziet aankomen. Hij pagaait, en ondanks de golven komt hij snel vooruit. Als hij dichtbij is verdwijnt hij ineens, om even later
| |
| |
weer te verschijnen tegen de oostelijke horizon. Dan weet je dat er iemand is gestorven, en je hebt zijn ziel gezien. Je vaart verder en gaat dan weer aan wal. Op die plaats is een winkeltje van een Chinees die alkohol verkoopt. Er zijn wat stoelen en de Chinees vraagt of je een Karaib bent. Je krijgt wat te drinken maar je hoeft niet te betalen. Wanneer je eenmaal gedronken hebt denk je niet meer aan het dorp waar je vandaan bent gekomen. Terwijl je in die winkel bent hoor je in de verte het geluid van trommels. ‘Je gaat naar je familie’ zegt de Chinees, en dan ga je weer verder. Het geluid wordt sterker: het zijn danstrommels. Je laat je boot achter aan het strand en volgt een weg die omhoog gaat naar de hemel. Je wandelt maar door tot je de boven loop van de Amazone bereikt hebt. Daar staat een paard om je te halen. Een ruiter stopt je in een kist en alle weke delen van je lichaam blijven daarin achter. Wanneer je helemaal schoon bent word je bij God gebracht. Hoewel God alles weet vertel je hem van je leven en je sterven. Je familie is erbij aanwezig. Als je bent vermoord dan hoop je dat God water en vuur zal zenden om je te wreken (maar eigenlijk mag je dat niet denken; bovendien, een groot deel van je familie woont nog op aarde). Wanneer je als een goed mens hebt geleefd mag je blijven. Je krijgt een vrouw en alles is prachtig glanzend als goud. Je hoeft alleen maar iets te wensen en het is er al. Er wordt gezongen en gedanst en er is een onbeperkte hoeveelheid kasiri maar je wordt nooit helemaal dronken. Maar wanneer je als een slecht mens hebt geleefd, als je iemand hebt vermoord met wapen of met gif, dan aanvaardt God je niet, zeggend dat hij niet van je houdt. Misschien gaat je familie proberen Gods woede af te kopen maar anders stuurt God je terug naar de aarde waar je als nevel op het water wordt. Daarom, wanneer er 's ochtends vroeg mist boven de rivier hangt, zeggen de Karaiben: 'nokï nale otï tomose Tamusi wa,
kamerita iwaito'me?’, wie zou dat kunnen zijn, door God gestuurd om nevel op het water te zijn?
De meeste versies van de reis naar de hemel zijn zoals dit verhaal: individuele reflekties op algemene thema's die voor een deel heel oud zijn, maar die op allerlei manieren zijn aangevuld met gegevens van recenter datum en met waarden en gevoelens van de Karaiben van nu. Het kenmerk van deze verhalen is juist hun individuele karakter.
|
|